nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN FINANCIËN
EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2006
Hierbij bieden wij u de resultaten aan van een onderzoek1 naar de mogelijkheden tot integratie van de fiscale buitengewone
uitgavenregeling en de zorgtoeslag. Hiermee wordt invulling gegeven aan een
verzoek van mevrouw Van Leeuwen bij de behandeling in de Eerste Kamer van
de no-claimteruggaveregeling. Omdat tijdens het onderzoek is gebleken dat
integratie van de buitengewone uitgavenregeling en de zorgtoeslag vanwege
het verschillende karakter van beide regelingen geen reëel perspectief
biedt, zijn ook andere denkrichtingen voor een aanpassing van de tegemoetkoming
in ziektegerelateerde uitgaven onderzocht. Dit sluit tevens aan bij het verzoek
van de heer Van der Vlies bij de Algemene Politieke Beschouwingen in 2005
om het onderzoek te verbreden.
Uit het bijgevoegde rapport blijkt dat zich bij de fiscale buitengewone
uitgavenregeling thans verschillende knelpunten voordoen. Met de Kamer is
al diverse keren gesproken over het substantiële niet-gebruik en de beperkte
gerichtheid die vooral nadelig uitpakt voor de kwetsbare groep chronisch zieken
en gehandicapten. Uit recentelijk beschikbaar gekomen cijfermateriaal blijkt
dat het budgettaire beslag van de buitengewone uitgavenregeling fors toeneemt.
Naar verwachting bedraagt het budgettaire beslag van de buitengewone uitgavenregeling
in 2006 circa 1,6 miljard euro. Dit is 0,4 miljard euro meer dan eerder werd
gedacht. Circa 2,9 miljoen huishoudens maken inmiddels gebruik van de buitengewone
uitgavenregeling. Hoewel deze cijfers enerzijds betekenen dat de inspanningen
van het kabinet om het niet-gebruik terug te dringen effect sorteren, bevestigen
zij anderzijds het ongerichte karakter van de regeling. Bovendien blijkt dat
de regeling budgettair steeds moeilijker beheersbaar wordt.
Een fundamentele herziening van de buitengewone uitgavenregeling is noodzakelijk
voor een toekomstbestendige tegemoetkoming in ziektegerelateerde uitgaven.
Het rapport schetst daarvoor verschillende denkrichtingen. Enkele
mogelijke varianten zijn nader uitgewerkt. Alle varianten hebben ingrijpende
gevolgen voor de wetgeving en uitvoering, en gaan gepaard met inkomenseffecten
die voor specifieke groepen fors kunnen zijn. De varianten zijn daarom niet
op korte termijn, dat wil zeggen vóór 2008, uitvoerbaar. De
knelpunten maken helder dat de huidige regeling onhoudbaar is geworden, niet
alleen in financieel opzicht, maar ook gelet op het ongerichte karakter. Deze
forse en aan de regeling inherente knelpunten laten zich niet oplossen met
beperkte ingrepen op korte termijn, maar vragen om een grondiger aanpak. Ook
een vermindering van de administratieve lasten voor burgers komt dan binnen
bereik.
In het rapport worden geen maatregelen voorgesteld voor de korte termijn,
maar het rapport biedt wel handvatten voor een fundamentele discussie over
de toekomst van een tegemoetkoming in ziektegerelateerde uitgaven. Het (politieke)
debat dat op basis van dit rapport gevoerd kan worden, zal richtinggevend
zijn voor de hervorming van de wet- en regelgeving.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus