nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2006
In het Algemeen Overleg Zorgverzekeringswet van 28 juni 2006 heb
ik toegezegd de Kamer schriftelijk te berichten over het doorlopen van toestemmingen
bij wisselen van zorgverzekeraar. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.
Op grond van de Zorgverzekeringswet heeft de zorgverzekeraar zorgplicht.
Deze zorgplicht gaat in op het moment dat de zorgverzekering bij de (nieuwe)
zorgverzekeraar ingaat. Is de verzekerde al onder behandeling, dan rust op
de nieuwe zorgverzekeraar de plicht om er voor te zorgen dat de verzekerde
de behandeling kan af maken. Dit geldt ook als de nieuwe zorgverzekering met
terugwerkende kracht tot en met 1 januari van enig jaar ingaat.
Concreet bij hulpmiddelen zijn er drie situaties denkbaar.
De verzekerde heeft een voorschrift of een toestemming voor een hulpmiddel
ontvangen en dat hulpmiddel is ook al in eigendom onder de oude verzekeraar
aan hem geleverd of vergoed. Dan kan de verzekerde dat hulpmiddel gewoon behouden.
De verzekerde heeft een voorschrift of een toestemming voor een hulpmiddel
ontvangen, maar bij wisselen van zorgverzekeraar is het hulpmiddel nog niet
geleverd. Ook dan rust op de nieuwe zorgverzekeraar de zorgplicht dat de verzekerde
het voor hem noodzakelijk hulpmiddel geleverd dan wel vergoed kan krijgen.
Dat is voor de zorgverzekeraar ook geen enkel probleem omdat zo’n voorschrift
of toestemming gebaseerd is op een deskundig oordeel van de behandelend arts
of een andere deskundige behandelaar.
De verzekerde heeft een voorschrift of een toestemming voor een hulpmiddel
ontvangen en dat hulpmiddel heeft hij in bruikleen gekregen. Uitgangspunt
is dat de zorgverlening wordt gecontinueerd, waaruit voortvloeit dat zorgverzekeraars
deze hulpmiddelen van elkaar overnemen.
Over de situatie van toestemming en bruikleen maken zorgverzekeraars onderlinge
afspraken. Met Zorgverzekeraars Nederland heb ik afgesproken dat
hiertoe een gezamenlijk protocol wordt opgesteld. Zodra dit protocol er is,
zal ik dat de Kamer doen toekomen.
Ik heb u tevens toegezegd de nota van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
(IGZ) toe te zenden. Bijgaand treft u deze nota aan1.
Ik heb verder aangegeven, dat ik in het kader van de doorontwikkeling
van DBC’s de beleidsregel dubieuze debiteuren zal laten evalueren. Daarnaast
zal ik bezien in hoeverre het Koppelingsfonds aanpassingen behoeft. Ik zal
u in de volgende voortgangsrapportage daar nader over informeren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst