nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2006
Tijdens het algemeen overleg van 8 juni jl. over de geestelijke gezondheidszorg
heb ik toegezegd een aantal vragen van de vaste kamercommissie voor volksgezondheid,
welzijn en sport schriftelijk te zullen toelichten. De vragen hadden betrekking
op een viertal onderwerpen, te weten:
1. het separeerbeleid in het kader van de Wet Bopz;
2. de benutting van AWBZ-premiemiddelen in 2005;
3. de risico’s van zorgverzekeraars bij de overheveling;
4. de gebrekkige samenwerking tussen het CIZ en het BJZ bij kinderen met
meervoudige problematiek.
ad 1
Mevrouw Kant (SP) heeft vragen gesteld rond het separeerbeleid in het
kader van de Wet Bopz. Deze vragen zijn door de SP ook gesteld in het Verslag
van de Wijziging van de Wet Bopz (voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling).
Bij gelegenheid van de nota naar aanleiding van het verslag zullen wij deze
vragen beantwoorden.
ad 2
De heer Rouvoet (CU) heeft gevraagd naar de AWBZ premiemiddelen die volgens
een bericht van het CTG/ZAio in 2005 niet benut zijn en in 2006 ingezet zouden
kunnen worden.
In 2006 geldt in de AWBZ de 1%-margeregeling. Deze regeling houdt
in dat de onbenutte premiemiddelen die in het boekjaar 2005 overblijven, tot
maximaal 1 % van de contracteerruimte (maximaal € 175 mln.),
alsnog incidenteel inzetbaar zijn voor het jaar 2006. Door een aantal besluiten
en autonome ontwikkelingen is er geen bedrag op basis van de 1%-margeregeling
beschikbaar voor 2006. Een uitgebreide toelichting op deze ontwikkelingen
vindt u in de bijgevoegde brief aan het CTG/ZAio.1
ad 3
De vaste kamercommissie heeft gevraagd om een nadere toelichting over
de risico’s die zorgverzekeraars lopen rond de uitvoering van de geneeskundige
GGZ onder de Zorgverzekeringswet in 2007. In mijn brief van 2 juni 2006
(Kamerstuk 2005–2006, 29 248, nr. 26) ben ik ingegaan op een
invoeringsmodel waarbij de geneeskundige GGZ-prestaties worden opgenomen in
de polis voor 2007, maar de feitelijke uitvoering nog plaatsvindt door de
zorgkantoren.
Bij dit invoeringsmodel lopen de zorgverzekeraars nog geen financieel
risico, aangezien de huidige situatie van uitvoering door de zorgkantoren
feitelijk nog een jaar wordt voortgezet, maar dan, onder de Zorgverzekeringswet,
op basis van de gegeven volmacht.
Met de inwerkingtreding van de geneeskundige GGZ-prestaties onder de Zvw
per 1 januari 2007, hebben verzekerden ook recht op acht zittingen eerstelijnspsychologie.
Onderzocht wordt of zorgverzekeraars dit meteen risicodragend zelf kunnen
uitvoeren.
ad 4
De heer Rouvoet heeft naar aanleiding van een concrete casus de samenwerking
tussen het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en het Bureau Jeugdzorg (BJZ)
aan de orde gesteld. Bij de zorg voor jeugdigen met meervoudige problematiek
zijn meerdere indicatieorganen betrokken, waardoor het afgeven van een integrale
indicatie soms niet mogelijk is of indicatieorganen naar elkaar gaan verwijzen.
In het thema harmonisering indicatiestellingen van Operatie JONG wordt gewerkt
aan verbetering op het terrein van de toegang tot geïndiceerde (jeugd)zorg
en speciaal onderwijs. Voor jeugdigen die vanwege hun problematiek meerdere
indicaties nodig hebben, worden enkelvoudige procedures en routes ontwikkeld
met afspraken over eenduidige cliëntroute, informatie-uitwisseling, geharmoniseerde
vragenlijsten en mandatering van diagnostiek. Voor de jeugd-ggz is recent
een protocol indicatiestelling jeugdigen met psychiatrische problematiek vastgesteld.
Ook voor jeugdigen met een licht verstandelijke handicap zal een protocol
ontwikkeld worden. Bij beide protocollen zijn de bureaus jeugdzorg en het
CIZ betrokken. Met het in werking treden van dergelijke samenwerkingsafspraken
zullen problemen zoals in de door de heer Rouvoet naar voren gebrachte casus
in het vervolg grotendeels of geheel worden voorkomen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst