29 684
Waddenzeebeleid

29 675
Zee- en kustvisserij

nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2008

In februari 2007 heb ik de Raad voor de Wadden advies gevraagd over de visserij in de Waddenzee. De vraag was of het in de PKB Waddenzee en het in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij neergelegde visserijbeleid een duurzame visserij in de Waddenzee binnen de gestelde termijnen mogelijk maakt. Ook heb ik de Raad gevraagd of zij aanbevelingen tot verbetering van het beleid heeft. Op 5 december heb ik het advies «Natuurlijk vissen op de Waddenzee» van de Raad mogen ontvangen.

In deze brief treft u mijn reactie op het advies aan. Daarmee is deze brief tevens een antwoord op de brief d.d. 19 december 2007, waarin uw vaste commissie voor LNV (kenmerk 07-LNV-B-98) om een reactie op dit advies verzoekt.

Alvorens ik op de inhoud van het advies inga en de aanbevelingen van de Raad behandel, wil ik mijn waardering naar de Raad uitspreken voor het omvattende advies dat alle aspecten van de visserij in de Waddenzee belicht en ook in een bredere maatschappelijke context plaatst. Met name het geschetste toekomstperspectief voor de Waddenzeevisserij en de wijze waarop dit gepresenteerd en beschreven wordt, ervaar ik als inspirerend.

In deze brief zal ik achtereenvolgens op de volgende onderwerpen ingaan:

– huidige beleid en verantwoordelijkheid van de rijksoverheid;

– toekomstperspectief Waddenzeevisserij;

– de verankering van de kustvisserij in het regionale beleid;

– overige aanbevelingen.

Ik zal in deze brief slechts zijdelings ingaan op de aanbevelingen die de Raad doet met betrekking tot het definiëren van de veilige natuurgebruiksruimte voor de diverse visserij-activiteiten, en de aanbevelingen gericht op de mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s).

U zult van mij nog een aparte brief met een reactie op het eerder door de Raad gegeven advies «Natuurgrenzen voor dagelijks gebruik» ontvangen. In deze brief zal ik in een breder kader op «natuurgrenzen» ingaan zodat de specifieke aanbevelingen met betrekking tot de visserij in deze nog te ontvangen brief in een bredere context worden geplaatst.

Ook met betrekking tot de mosselzaadinvanginstallaties ontvangt u in februari nog een aparte brief met de stand van zaken. In die brief zullen de aanbevelingen uit het advies van de Raad op het punt van ruimtelijke en landschappelijke inpassing, veiligheid en tegenstrijdige regelgeving aan de orde komen.

In deze brief wil ik met name uitgebreider bij de drie hoofdlijnen van het advies van de Raad stilstaan.

De Raad constateert dat het ontbreekt aan een heldere overkoepelende visie op een duurzame visserij in de Waddenzee en op de maatregelen die nodig zijn om deze te bereiken. Er is behoefte aan meer regie van de kant van het ministerie van LNV. Dit leidt tot de aanbeveling dat de rijksoverheid het bestaande beleid aanvult met een concreet geformuleerd toekomstperspectief voor de Waddenzeevisserij gekoppeld aan een gestructureerd transitieproces. In het verlengde daarvan dient het beleid met betrekking tot de Waddenzeevisserij te worden ondergebracht in het gebiedsgerichte beleid.

Huidige beleid en verantwoordelijkheid van de rijksoverheid

De afgelopen tijd is een aantal ontwikkelingen in gang gezet om juist met betrekking tot de Waddenzee tot een integraal beleid te komen waarin zowel de natuur als economische activiteiten (breder dan visserij) een plek krijgen. Ik doel hierbij onder andere op de recent uitgebrachte PKB Waddenzee, waarvan het ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee op dit moment wordt uitgewerkt in een integraal Beheeren Ontwikkelingsplan. Ook het Beheerplan Natura 2000 Waddengebied zal een belangrijke functie moeten gaan vervullen in het aanbrengen van samenhang tussen de diverse functies en in de afweging tussen de diverse activiteiten in de Waddenzee. Op deze wijze wordt beoogd een duurzame ontwikkeling van dit gebied tot stand te brengen.

De belangrijkste visserijen die in de Waddenzee plaatsvinden, zijn die op mosselen en garnalen. Ten aanzien van de garnalenvisserij kan worden vermeld dat de sector bezig is met een MSC-certificeringstraject, waar ook NGO’s bij zijn betrokken. Ik ondersteun dat traject door de financiering van een kenniskring. Ik zie onafhankelijke MSC-certificering als een belangrijke waarborg voor een duurzame visserij. Ten aanzien van de mosselsector heb ik vorig jaar de heer S. Heldoorn gevraagd om te bemiddelen tussen sector, NGO’s en overheid en te kijken of gezamenlijk concrete stappen kunnen worden gezet naar verdere verduurzaming van de mosselvisserij. Dat traject loopt nog. Ik deel dan ook niet de conclusie van de Raad dat met het huidige beleid duurzaamheid in 2020 niet wordt bereikt. Ik ben wel met de Raad van mening dat een aanvullende integrale visie op de visserij in de Waddenzee een toegevoegde waarde kan hebben. Zo kan ik me voorstellen dat de verschillende sectoren gezamenlijk meerwaarde kunnen halen uit de markt door de unieke herkomst van duurzaam gevangen vis, schaal- en schelpdieren te benadrukken.

De vraag is vervolgens hoe een dergelijke visie tot stand kan komen. De Raad adviseert mij om het voortouw te nemen in het (laten) opstellen van een concreet toekomstperspectief en acties die hieruit voortvloeien.

Mijn inzet is om verandering en innovatie te stimuleren door bijvoorbeeld het bieden van financiële ondersteuning, en door ruimte te bieden binnen heldere kaders en regels.

De slaagkans van verandering en innovatie is uiteindelijk mede afhankelijk van de bereidheid van de visserijsector en de individuele ondernemers om hierin mee te bewegen. In zoverre ben ik het met de Raad eens dat de overheid de transitie naar een duurzame visserij moet stimuleren (zoals bijvoorbeeld is gebeurd door de oprichting van het Visserij Innovatie Platform), maar het gaat mijns inziens te ver dat de overheid de regie neemt in een gestructureerd transitieproces met een programmatische aanpak.

Ik maak derhalve onderscheid tussen:

(1) het creëren van een (gedeeld) toekomstperspectief met betrekking tot de visserij in de Waddenzee inclusief de concretisering van stappen die hiervoor nodig zijn;

(2) de verankering hiervan in het bredere regionale beleid met betrekking tot de Waddenzee en het gebruik daarvan.

Toekomstperspectief Waddenzeevisserij

De Raad adviseert om het bestaande beleid aan te vullen met een concreet geformuleerd toekomstperspectief voor de Waddenzeevisserij om, met dit perspectief als uitgangspunt, het innovatieproces beter te kunnen regisseren. Dit toekomstperspectief moet besproken worden met de diverse visserij- en natuurbeschermingsorganisaties met het doel dit toekomstperspectief en de acties die hieruit voortkomen gezamenlijk vast te stellen.

Hiervoor heb ik aangegeven dat er juist met het oog op de Waddenzee op dit moment gewerkt wordt aan de integratie van de diverse functies binnen de Waddenzee, waarbij breder gekeken wordt dan de visserij alleen. Bovendien wordt er al met verschillende partijen gesproken over verduurzaming van de mosselsector en de garnalensector.

Om toch aan de mogelijk gevoelde behoefte aan een gezamenlijk toekomstperspectief invulling te geven, zal ik een bijeenkomst organiseren waarbij ik vissers uit de verschillende visserijsectoren en vertegenwoordigers van de regionale overheden wil uitnodigen. Doel is om op basis van het door de Raad geschetste toekomstperspectief en mijn reactie daarop te kijken of er bij deze partijen behoefte is aan een meer overkoepelende visie op een duurzame visserij in de Waddenzee.

Indien die behoefte er is, is de vraag aan de orde hoe hier met andere partijen (bijvoorbeeld de natuurorganisaties en toeristische organisaties) verder invulling aan kan worden gegeven. Het resultaat kan vervolgens als input dienen voor het nog op te stellen Beheerplan Waddenzee en mede sturend zijn voor in de toekomst beschikbaar te stellen subsidies of onderzoeksgelden.

Ik zie het creëren van een gezamenlijke visie (perspectief en de daaruit voortvloeiende acties) dus als een eerste verantwoordelijkheid van (regionale) stakeholders. Omdat ik met de Raad van mening ben dat het iets toe kan voegen, wil ik niettemin langs bovenstaande weg kijken of ik een dergelijk traject kan initiëren. Daarna zal het voortouw echter bij bedrijfsleven en regionale overheden moeten liggen. Ik ben, afhankelijk van de uitkomst, eventueel wel bereid zo’n vervolgtraject financieel te ondersteunen.

De verankering van de kustvisserij in het regionale beleid

In het verlengde van de bovenstaande aanbevelingen, adviseert de Raad om de rol en positie van de Waddenzeevisserij in de lokale en regionale samenleving te versterken. Deze maatschappelijke inbedding kan volgens de Raad bereikt worden als de Waddenzeevisserij steviger verankerd wordt in het gebiedsgerichte beleid van regionale en lokale overheden.

In de eerste plaats zij vooropgesteld dat er niets aan in de weg staat dat gemeenten en provincies aandacht besteden aan de Waddenzeevisserij in hun regionale beleid, ook op sociaal-economisch terrein. Zo bestaat er in de provincie Zeeland reeds het Visserij Initiatief Zeeland waarin bijvoorbeeld innovatieve ontwikkelingen in samenspraak tussen bestuurders, visserijsector en natuurbeschermingsorganisaties opgepakt worden. Mogelijk is een vergelijkbaar initiatief ook in de Noordelijke provincies mogelijk. De maatschappelijke inbedding en de rol van de regionale overheden zou daarmee ook een onderwerp voor de nog te organiseren regiobijeenkomst(en) kunnen zijn. Om die reden heb ik ervoor gekozen om bij de eerdergenoemde bijeenkomst over het toekomstperspectief van meet af aan regionale overheden te betrekken.

Op dit moment vindt overigens de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet voor de kleinschalige vormen van visserij reeds door de provincie plaats. Ook kan het Regionaal College Waddengebied (RCW) mogelijk een grotere rol spelen in het uitzetten van een richting voor het visserijbeleid voor de Waddenzee.

Ik zeg toe dat ik via mijn vertegenwoordiger in het RCW met betrokken provincies en gemeenten van gedachten zal wisselen over de rol die zij kunnen spelen bij de invulling van deze belangrijke aanbeveling uit het advies.

Overige aanbevelingen

In het hiernavolgende zal ik kort de overige aanbevelingen van de Raad, voor zover die hiervoor nog niet aan de orde zijn gekomen, behandelen, waarbij ik de volgorde zoals gehanteerd in het advies van de Raad aan zal houden.

Definiëren van een veilige natuurgebruiksruimte voor garnalenvisserij

Eerder in deze brief heb ik aangegeven dat u nog separaat een brief zult ontvangen met een reactie op het advies van de Raad «Natuurgrenzen voor dagelijks gebruik». Wat betreft de aanbeveling gericht op het vaststellen van een veilige gebruiksruimte voor de garnalenvisserij, kan ik het volgende aangeven. Op dit moment beschikt de garnalenvisserij over een Natuurbeschermingswetvergunning, waarmee deze vorm van visserij mijns inziens onder de gestelde voorwaarden, zich verenigt met de instandhoudingsdoelen en daarmee de natuurgebruiksruimte van de Waddenzee. De garnalensector is daarnaast bezig met het behalen van een MSC-certificering. In dat traject zal zij moeten aantonen hoe zij omgaat met bijvangsten en bodemberoering. Vanuit mijn ministerie ondersteun ik dat traject financieel.

Op dit moment zie ik daarom vanuit de optiek van het bestandsbeheer van de garnalen geen aanleiding om vangstbeperkingen op te leggen.

Japanse Oester

De Raad adviseert om beleid te ontwikkelen met betrekking tot de wijze waarop in de Waddenzee moet worden omgegaan met de Japanse Oester.

Het experiment commercieel rapen van de Japanse Oester wordt momenteel voorbereid. De voorbereiding hiervan duurt langer dan voorzien, omdat de ervaring met de extra uitgegeven handkokkelvergunningen laat zien dat in dit soort trajecten zeer zorgvuldig gehandeld moet worden. Ik doel hier met name op de selectie van potentiële deelnemers, de omvang van het aantal deelnemers en de aanwijzing van locaties waar geraapt mag worden. Dit moet ook in goed overleg met de provincie die verantwoordelijk is voor de verlening van de Natuurbeschermingswetvergunning. De resultaten van dit experiment zullen moeten uitwijzen of er gericht beleid op de bestrijding van deze Japanse Oester ontwikkeld zal moeten worden, op welke wijze en of dit wenselijk en haalbaar is.

Overigens geldt voor de opzet en uitvoering van dit experiment, evenals voor het experiment geïntegreerde visserij, dat de inzet van personele capaciteit voor deze experimenten onevenredig groot lijkt in verhouding tot de omvang van het experiment. Dat maakt dat invulling van deze beleidsonderdelen meer tijd vergt dan oorspronkelijk gepland. Gegeven de beschikbare capaciteit ontkom ik niet aan het stellen van prioriteiten.

Definiëren van een veilige natuurgebruiksruimte voor handkokkelvisserij, vaste vistuigen visserij en sleepnetvisserij

De Raad adviseert om of vast te stellen dat de handkokkelvisserij, de vaste vistuigen visserij en de sleepnetvisserij reeds voldoen aan de criteria voor een duurzame visserij, of aan te geven waar verbeteringen dan wel meer kennis nodig zijn. Een mogelijke werkwijze is om hiervoor ook een veilige natuurgebruiksruimte vast te stellen.

De handkokkelvisserij wordt beschouwd als een vorm van schelpdiervisserij die zich bij uitstek met de natuurlijke waarden van de kustwateren in het algemeen en de Waddenzee in het bijzonder laat verenigen. Deze beoordeling komt voort uit het feit dat het een kleinschalige visserij op basis van menskracht betreft, die door een gering aantal mensen wordt verricht. Gelet op de aard van het vistuig en de kleine oppervlakte die bevist wordt, is het aannemelijk dat de effecten op het benthos en de bodemstructuur gering zijn. De handmatige kokkelvisserij kan dan ook worden gerekend tot de extensieve visserijvormen.

Ook de visserij met vaste vistuigen kan worden aangemerkt als een kleinschalige visserij met een lokaal karakter. Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen indicaties dat de effecten van vaste vistuigenvisserij op de veelal lokale visbestanden en op de natuurwaarden van dien aard zijn dat grootschalige negatieve effecten te verwachten zijn.

De sleepnetvisserij in de Waddenzee wordt tenslotte nauwelijks uitgeoefend. Gezien de marginale omvang van deze visserij op dit moment zijn de gevolgen voor de natuur gering. Gelet op deze geringe omvang van de activiteit en de eerdergenoemde noodzaak om prioriteiten te stellen, worden op dit moment geen maatregelen genomen.

Door de voornoemde visserijactiviteiten kan overigens wel verstoring van foeragerende vogels en rustende zeehonden worden veroorzaakt, doch dit kan zo nodig door nadere voorschriften in de vergunningen tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt.

Beheer van nieuwe doelsoorten

De Raad adviseert om er bij de Europese Unie op aan te dringen dat op het niveau van de Europese Unie het beheer van nieuwe doelsoorten wordt gereguleerd.

Op dit moment wordt de vangst op een aantal vissoorten, zoals de zeebaars, niet gereguleerd via TAC’s en quota’s. In de Landbouw- en Visserijraad is in december 2002 afgesproken dat de vangsten bijgehouden worden. Daarnaast is visserij op deze soorten alleen toegestaan voor vissers met een geregistreerd vaartuig en een vergunning. Om voor de sport op zee op zeebaars te mogen vissen is geen vergunning nodig. De zeebaars die de sportvisser aanlandt moet minstens 36 cm lang zijn en mag niet verkocht worden. De kennis om aan bestandbeheer te gaan doen, ontbreekt. Mocht uit de vangstgegevens blijken dat er toch problemen ontstaan rond de bestanden van bepaalde niet gequoteerde vissoorten, ben ik bereid om in de EU aandacht te vragen voor deze problematiek.

Haalbaarheidsonderzoek naar mogelijkheden van andere en meer flexibele vormen van beheer en uitgifte van vergunningen en vangstrechten

De Raad adviseert een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden van een andere vorm van beheer en uitgifte van vergunningen en vangstrechten ten behoeve van een duurzame visserij, bijvoorbeeld door de opkoop en hernieuwde uitgifte van vergunningen en vangstrechten.

Zoals de Raad in haar advies stelt, is het streven om in 2008 te starten met het experiment geïntegreerde visserij. In dit experiment gaat een groep vissers aan de slag met een groepsvergunning en een visplan waarin zij zich binden aan een gelimiteerd aantal dagen waarop gevist zal worden met de verschillende vistuigen. Dit experiment betreft in eerste instantie niet gequoteerde vissoorten. Afhankelijk van het succes van dit experiment zal ik de nadere mogelijkheden bezien voor een andere vorm van beheer en uitgifte van vergunningen en vangstrechten, in het bijzonder waar het gaat om de gequoteerde vissoorten. De eventuele precieze uitwerking en vormgeving zal in overleg met de regio plaatsvinden.

Ik vertrouw erop u met deze brief voldoende op de hoogte te hebben gesteld.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven