De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat boviene virus diarree (BVD) een wereldwijd veelvoorkomende infectie
is die voor dierenleed en grote economische schade zorgt;
overwegende dat de melkveesector een succesvol privaat bestrijdingsprogramma voor
BVD heeft en de Minister op 5 april 2023 heeft toegezegd dit met een nationaal wettelijk
kader te ondersteunen;
overwegende dat het aantal dragers dat wordt geboren op melkveebedrijven de afgelopen
jaren sterk is afgenomen;
overwegende dat een BVD-vrije status zorgt voor een grote daling in het antibioticagebruik
in de keten, bijdraagt aan een hogere gezondheid van de rundveestapel en leidt tot
een daling van de kalversterfte;
overwegende dat sinds de inwerkingtreding van de Europese Diergezondheidsverordening
in 2021 er een formeel EU-kader bestaat waarbij lidstaten een EU-vrijstatus voor BVD
kunnen behalen;
overwegende dat voor het verkrijgen van de EU-vrijstatus en het maximaliseren en consolideren
van de behaalde gezondheidswinst het nodig is dat alle rundveebedrijven en hobbydierhouderijen
participeren in de bestrijding;
verzoekt de regering om bedrijven met melkvee, vleesvee en natuurgrazers, hobbydierhouderijen
en dierentuinen waar BVD-antistoffen (in tankmelk of jongvee) worden aangetroffen,
te verplichten BVD-dragers op te sporen, voor 1 januari 2026 of zo spoedig mogelijk;
verzoekt de regering een verbod op handel in BVD-dragers in te stellen;
verzoekt de regering zich in te zetten om voor 1 januari 2026, of zo spoedig mogelijk,
een EU-vrijstatus voor BVD te behalen,
en gaat over tot de orde van de dag.