nr. 26
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 maart 2009
Naar aanleiding van bovengenoemde brief van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wil ik u hierbij als volgt infomeren.
Het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar MRSA op kalverbedrijven
waar de brief aan refereert, maakt onderdeel uit van het LNV-onderzoeksprogramma
MRSA waarvan ik melding maakte in mijn brief van 17 december 2007 (TK
2007–2008, 29 683, nr. 16) en dat ook tijdens het Algemeen Overleg
van 18 februari jl. aan de orde werd gesteld. Dit programma wordt uitgevoerd
door een breed consortium, onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM). De faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht
is één van de instituten die participeert en een deel van de
coördinatietaken uitvoert in het brede consortium. Zij heeft in dit kader
onder meer een onderzoeksproject uitgevoerd naar MRSA bij vleeskalveren en
bij houders van deze kalveren.
Bij de opdrachtverlening heb ik aangegeven dat de verschillende deelprojecten
binnen het onderzoeksprogramma MRSA moeten worden afgerond, waarna het met
een eindrapportage wordt afgesloten. De eindrapportage zal ingaan op de onderlinge
verbanden tussen de verschillende deelprojecten, zal eindconclusies bevatten
en er zullen aanbevelingen in staan. De rapportage over het onderzoeksprogramma
volgt een zorgvuldig traject van toetsing van de uitvoering en interpretatie
van de bevindingen, via een begeleidingscommissie.
Delen van het onderzoek binnen het onderzoeksprogramma MRSA zijn reeds
uitgevoerd, andere delen zijn echter nog niet gereed. Afronding vindt later
dit jaar plaats. De resultaten van reeds uitgevoerde onderzoeksonderdelen
zijn besproken met de begeleidingscommissie van het programma. Er wordt door
de onderzoekers nog nader gewerkt aan gegevensanalyse en verslaglegging.
Het niet actief openbaar maken van onderzoeksresultaten om de economische
belangen van de kalversector niet te schaden, is wat mij betreft niet aan
de orde. Er is slechts sprake van een zorgvuldige procedure. Het feit dat
deze resultaten nog niet gepubliceerd zijn, is het gevolg van de gekozen opzet
van het onderzoeksprogramma.
Uit het reeds uitgevoerde deel van het onderzoek blijkt inderdaad dat
op ruim 88% van de 102 bedrijven bij één of meerdere
kalveren óf in het stalstof, MRSA werd gevonden. Overigens blijkt tevens
dat het percentage dragerschap van MRSA bij de vleeskalveren zélf op
deze bedrijven lager is: 27,5%. Van de houders van de vleeskalveren
was ongeveer een derde besmet. Op grond van die waarneming heeft de Werkgroep
Infectieziekten Preventie (WIP) inmiddels vleeskalverhouders in dezelfde risicocategorie
voor MRSA ingedeeld als varkenshouders. Dit betekent dat wanneer een vleeskalver-
of varkenshouder in een ziekenhuis wordt opgenomen, er conform het advies
van de WIP-richtlijn kweken afgenomen worden om te bepalen of de patiënt
MRSA-drager is. Totdat de kweken negatief blijken te zijn, wordt de patiënt
in isolatie verpleegd.
Voor wat betreft concrete stappen om de MRSA-besmettingen in de veehouderij
terug te dringen heb ik de heer Werner reeds verzocht om zijn werk met de
task force-stuurgroep antibioticaresistentie dierhouderij voort te zetten.
In task force-verband zal worden bezien welke voorstellen aan gekwantificeerde
reductiedoelstellingen voor het antibioticagebruik per sector kunnen worden
geformuleerd. Zoals ik u reeds heb gezegd, moet er wat mij betreft in 2009
sprake zijn van een trendbreuk in het antibioticumgebruik.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg