29 683 Dierziektebeleid

Nr. 235 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR MEDISCHE ZORG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2017

1. Inleiding

Antibioticaresistentie is een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Samen met veehouders en dierenartsen blijven we daarom inzetten op verdere reductie van het gebruik van antibiotica bij dieren, als effectieve manier om een verdere vermindering van resistentie bij dieren in het belang van de volks- en diergezondheid te bereiken. De publiek-private samenwerking heeft in de periode 2009–2016 geleid tot een vermindering van het antibioticumgebruik in de dierhouderij met 64,4%. Ook het gebruik van voor de humane gezondheid kritische antibiotica is zeer sterk teruggebracht. Als gevolg van deze reductie zijn de resistentieniveaus in de veehouderijsectoren substantieel gedaald. Dit is een forse prestatie van veehouders en dierenartsen gezamenlijk, waar wij veel waardering voor hebben. Met de brief aan uw Kamer van 8 juli 2016 (Kamerstuk 29 683, nr. 220) over het «Vervolgbeleid antibiotica in de veehouderij 2016–2020» is ingezet op sectorspecifiek beleid in vervolg op het tot en met 2016 gehanteerde generieke beleid. Met dit beleid wordt meer rekening gehouden met de verschillen tussen sectoren en bedrijven en de diversiteit aan diergezondheidssituaties die ten grondslag liggen aan het antibioticumgebruik.

In deze brief informeren wij uw Kamer over de voortgang van enkele acties benoemd in voornoemde brief. Het betreft o.a. de resultaten van het onderzoek naar kritische succesfactoren (KSF) in de pluimvee-, varkens- en kalverhouderij, de aanpassing van de benchmarkwaarden door de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) en het opstellen van de sectorspecifieke reductiedoelstellingen. Daarnaast informeren wij u over de stand van zaken met betrekking tot handhaving, de verkoopgegevens van antibiotica binnen de Europese Unie en over de ontwikkelingen van richtlijnen rond antibioticumgebruik in Codex-verband.

2. KSF-onderzoek

2.1 Aanleiding

De betrokken veehouderijsectoren en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) hebben voor het vervolgbeleid 2016–2020 sectorspecifieke plannen opgesteld om de diergezondheid te versterken, het antibioticagebruik en de antibioticaresistentie verder te reduceren en de regierol van de dierenarts te verstevigen (Kamerstuk 29 683, nr. 220).

Daarbij ligt de focus op verdere reductie van het gebruik door de zogenaamde «rode» en «oranje» bedrijven1, vanuit het oogpunt dat reductie van gebruik effect heeft op de daling van de resistentie. Deze sectorplannen zijn in uitvoering. Een belangrijk onderdeel van deze plannen is een vergelijkend onderzoek onder «groene» bedrijven enerzijds en «oranje en rode» bedrijven anderzijds om mogelijke achterliggende succesfactoren van laag en faalfactoren van hoog antibioticumgebruik in kaart te brengen. Om zo bedrijven met een hoog gebruik verder te kunnen ondersteunen bij het realiseren van een betere diergezondheid en daarmee een lager gebruik. Dit zogenaamde «kritische succesfactorenonderzoek» (KSF) is een gezamenlijke opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV), de gezamenlijke organisaties in de pluimveehouderij (AVINED), Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK) in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde KNMvD (hierna: sectororganisaties en beroepsgroep dierenartsen) en enkele panelleden van het expertpanel van de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa). Deze onderzoeken zijn door LNV gefinancierd en zijn het afgelopen jaar uitgevoerd in de pluimvee-, varkens- en vleeskalverhouderij door de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en Wageningen University and Research (WUR), en inmiddels afgerond2. De KNMvD en LNV zijn een vergelijkbaar onderzoek gestart naar kritische succesfactoren onder dierenartsen; dit onderzoek door de Universiteit Utrecht loopt nog. De resultaten van de drie afgeronde onderzoeken in de veehouderijsectoren worden in dit onderzoek onder dierenartsen meegenomen. Naar verwachting worden in het voorjaar van 2018 de resultaten hiervan opgeleverd. In de melkveehouderij heeft, zoals ook aangegeven in de brief van 8 juli 2016, geen KSF-onderzoek plaatsgevonden. Deze sector kenmerkt zich namelijk door een laag gebruik, een lage spreiding in het gebruik binnen de sector en lage resistentieniveaus.

2.2 Aanpak

Het onderzoek is uitgevoerd naar mogelijke kritische succesfactoren voor een laag antibioticumgebruik in de pluimveehouderij, varkenshouderij en vleeskalverhouderij. Met gebruikmaking van bestaande databanken en een aanvullende enquête onder veehouders zijn verschillen in bedrijfstechnische en sociale ondernemersfactoren tussen structurele laag- en hooggebruikers onderzocht. Eerst is onderzocht wat de bewegingen in het antibioticumgebruik zijn om te kunnen bepalen of het zinvol is om een KSF-onderzoek uit te voeren. Uit het onderzoek blijkt dat in alle drie de sectoren groepen structurele laag- en hooggebruikers3 zijn, waarbij tevens bewegingen zichtbaar zijn van hoog naar laag gebruik. Dit duidt mogelijk op meer structurele onderliggende oorzaken voor een laag of hoog antibioticumgebruik, maar ook op potentieel beïnvloedbare factoren die een rol spelen in de mate van gebruik. Hieruit blijkt dat het zinvol is om de potentieel beïnvloedbare factoren op te sporen middels het KSF-onderzoek.

2.3. Resultaten

2.3.1 Algemeen

De drie KSF onderzoeken zijn erop gericht om succesfactoren te identificeren die door veehouders kunnen worden vertaald in praktisch uitvoerbare maatregelen om het antibioticumgebruik te verminderen. De onderzoeken hebben relevante inzichten opgeleverd in statistische associaties tussen diverse bedrijfs- en ondernemersfactoren en het antibioticumgebruik op bedrijven met een structureel laag en hoog gebruik. Echter, niet alle resultaten zijn verklaarbaar of bieden handelingsperspectief voor veehouders. Uit de onderzoeken bij varkens en vleeskalveren komen bijvoorbeeld verschillen tussen provincies voor. Omdat dit soort resultaten lastig tot niet te interpreteren is en binnen het kader van het antibioticabeleid geen concreet handelingsperspectief biedt, wordt dit soort resultaten in de vervolgacties buiten beschouwing gelaten.

Tevens moet worden opgemerkt dat de resultaten statistische associaties zijn en geen (eenduidige) factoren die een causaal verband laten zien met laag dan wel hoog gebruik. Deze associaties geven dus geen oorzaak-gevolg-verband weer. Een voorbeeld daarvan is de conclusie dat bedrijfsomvang geassocieerd kan zijn met antibioticumgebruik, maar de omvang (aantal dieren per bedrijf) is niet per definitie de oorzaak van het lage, dan wel hoge, antibioticumgebruik. Het ontbreken van deze causaliteit maakt dat de resultaten niet zondermeer als kritische succesfactor kunnen worden bestempeld. De situatie op bedrijven blijkt genuanceerder, complexer en multivariabel.

Zo is er in de vleeskalver- en varkenshouderij een verband gevonden tussen een kleinere bedrijfsomvang en een laag gebruik van antibiotica, terwijl dit bij pluimvee het tegenovergestelde beeld geeft: namelijk een laag gebruik bij een grotere bedrijfsomvang. Ook bleek uit het onderzoek dat er in de vleeskalver- en varkenshouderij grote bedrijven zijn met een structureel laag gebruik en kleine bedrijven met een hoog gebruik. Dit wijst erop dat er achterliggende factoren bestaan die van invloed zijn op een laag of hoog gebruik en per sector kunnen verschillen.

Om de mogelijke achterliggende factoren te achterhalen zal in de sectoren bij met name grote bedrijven met een structureel laag antibioticumgebruik nader onderzoek in de vorm van verdiepende interviews worden uitgevoerd. De mogelijke resultaten kunnen vervolgens uitgetest worden op bedrijven met een hoog gebruik.

Sectorpilots hooggebruikers

Ongeacht deze nuances, bieden de onderzoeksresultaten voldoende aanknopingspunten voor de sectororganisaties en de beroepsgroep dierenartsen om vervolgacties in te zetten. Zij hebben hiervoor een aantal acties geformuleerd die bijdragen aan het verder terugdringen van het antibioticumgebruik op hooggebruikende bedrijven (zie 2.3.2). Een deel van deze acties betreft per sector een verdiepende analyse om de achterliggende factoren van de gevonden associaties te achterhalen4. Vervolgens zal op basis van de relevante resultaten uit het onderzoek en uit de nog uit te voeren verdiepende analyse per sector beoordeeld worden of het zinvol, effectief en efficiënt is om deze uit te testen op het effect van het antibioticumgebruik bij hooggebruikers in een daarvoor op te zetten sectorale pilot. In deze pilots worden succesfactoren getoetst op effectiviteit.

Uit de onderzoeken blijkt tevens dat er associaties zijn tussen de dierenarts en het antibioticumgebruik. Dit wordt verder onderzocht in het nog lopende onderzoek naar kritische succesfactoren dierenartsen. Resultaten daarvan kunnen eveneens meegenomen worden in de pilotprojecten.

Sectorpilots coaching hooggebruikers

Tevens blijkt dat ondernemersfactoren (vertaald naar kennis, houding en gedrag) een belangrijke invloed kunnen hebben op het antibioticumgebruik. Het onderzoek heeft relevante informatie opgeleverd over de verschillen in perceptie tussen ondernemers en hoe kennis, houding en gedrag geassocieerd kunnen zijn met het antibioticumgebruik. Zo ervaren hooggebruikers zich bijvoorbeeld wel capabel om het gebruik te verlagen maar hebben zij in tegenstelling tot laaggebruikers niet het gevoel deze verandering grotendeels in eigen hand te hebben. De sectoren en dierenartsen achten de resultaten over kennis, houding en gedrag relevant om mee aan de slag te gaan. De drie sectoren gaan gezamenlijk aan de slag om in 2018 een pilot coachingstraject voor hooggebruikers op te zetten, eventueel gecombineerd met de hierboven genoemde pilot en met nauwe betrokkenheid van hun dierenartsen en eventuele andere bedrijfsadviseurs, zoals voerleveranciers.

2.3.2. Resultaten en acties per sector

Pluimveehouderij

Marktsegment

Een reeds bekende en door dit onderzoek bevestigde associatie met antibioticumgebruik betreft de verschillende marktsegmenten. Bedrijven die standaard vleeskuikens houden, blijken vaker en meer antibioticum te gebruiken dan bedrijven die werken binnen een marktsegment met trager groeiende kuikens (concepten). Opvallend is wel dat als er antibioticum ingezet wordt, dit voor beide segmenten op hetzelfde moment en tegen dezelfde problemen wordt ingezet, met name in de eerste week. Voor beide segmenten blijft daarom een goede opvang in de eerste week heel relevant. Omdat het antibioticumgebruik in de conceptsegmenten met trager groeiende kuikens sinds 2016 iets toeneemt, zal de sector het gebruik binnen de bedrijven met concept-kuikens blijven monitoren en indien nodig aanvullende gegevens op bedrijfs- en ketenniveau proberen te verzamelen om achterliggende redenen van veranderingen in gebruik te kunnen verklaren om hier vervolgens op te kunnen sturen.

Een aantal kenmerken verschilt tussen standaardkuikens en conceptkuikens (en kunnen ook tussen de concepten verschillen), zoals ras, bezettingsgraad, leeftijd of gewicht bij afleveren, groeisnelheid per dag, wel of niet tussentijds uitladen, het hebben van een uitloop, eisen aan voer, eisen aan daglicht, e.d. Uit het onderzoek blijkt dat tussentijds uitladen een effect heeft op het antibioticumgebruik. Bij tussentijds uitladen wordt een deel van het koppel, dat al slachtrijp is, eerder geslacht dan de rest. Met deze activiteit sturen de houders op een hogere productie binnen de wettelijke kaders van de bezettingsgraad. In het conceptsegment met trager groeiende kuikens komt tussentijds uitladen niet voor. Echter, er zijn ook bedrijven in het standaardsegment die tussentijds uitladen maar overall een structureel laag antibioticumgebruik hebben. Het proces rond tussentijds uitladen en de gezondheidstoestand van de dieren voorafgaand en na uitladen kan volgens de sector verbeterd worden. De sector zal dit proces beoordelen en nagaan wat de goede praktijken rond uitladen zijn om deze vervolgens breder in de sector te communiceren zodat veehouders deze goede praktijken kunnen implementeren en daarmee het proces rond tussentijds uitladen op de bedrijven kunnen verbeteren.

Houden van haantjes en hennen

Er zijn bedrijven die haantjes en hennen van ouderdierrassen houden als vleeskuiken voor de vleesproductie. Uit de gegevens die beschikbaar zijn van deze bedrijven blijkt dat op deze bedrijven vaker en meer antibiotica wordt toegepast dan op bedrijven die deze dieren niet houden.

Echter, binnen deze categorie bedrijven zijn ook enkele bedrijven met zeer laag gebruik. Omdat deze categorie bedrijven relatief klein is, zal deze groep niet meegenomen worden in de pilot coaching, maar apart worden bezocht om na te gaan wat bedrijven met deze dieren en een laag antibioticumgebruik anders doen dan vergelijkbare bedrijven met een hoog gebruik. Bedrijven met een hoger gebruik worden aan de hand van de opgedane kennis indien nodig ondersteund. Tevens wordt onderzocht of in de voorschakels nog verbetermogelijkheden zijn om het antibioticumgebruik op deze bedrijven te verlagen.

Kuikenkwaliteit

Ondernemers met een wat hoger antibioticumgebruik ervaren de gezondheid van kuikens vaker als negatief. De gezondheid van jonge kuikens heeft grote aandacht van de keten. Diverse technische innovaties richten zich hierop. Het uitkomen van kuikens uit het broedei in de stal en het toepassen van nieuwe technieken in de broederij zijn daar voorbeelden van. Naar verwachting zullen deze innovaties de komende jaren een positieve invloed hebben op de gezondheid van de kuikens en daarmee op het verder verlagen van het antibioticumgebruik. Ook de verbeterde samenwerking tussen de verschillende schakels in de keten zullen van positieve invloed zijn.

Managementstrategieën in de pluimveehouderij

Bedrijven die meer antibiotica inzetten lijken vaker supplementen en toevoegingen aan water en voer in te zetten. De vraag is of hier een meer zoötechnische c.q. veterinaire oorzaak aan ten grondslag ligt of dat hier ondernemersfactoren een rol spelen. Deze achterliggende redenen zullen verder worden uitgediept via interviews.

Vleeskalverhouderij

Het onderzoek in de vleeskalverhouderij heeft zowel factoren op bedrijfsniveau als op ketenniveau opgeleverd.

Management

Bedrijven binnen de groep laaggebruikers bleken vaker een hogere arbeidsinzet per 1000 kalveren (de zogenaamde kalveraandachtsminuten) in te zetten dan de hooggebruikers. Daarentegen bleek er ook een groep grote bedrijven met een lagere arbeidsinzet per 1000 kalveren een laag gebruik te realiseren. De sector gaat de bedrijfskenmerken van deze groep nader bestuderen. Er bleken op basis van de enquête verschillen tussen managementhandelingen rond verwarmen en ventileren van de stal en wel of geen extra voedingsmaatregelen tussen bedrijven met een hoog en met een laag gebruik. De sector gaat een analyse uitvoeren naar de verschillen in aanpak om zo mogelijk specifiekere richtlijnen op te kunnen stellen gericht op goede managementpraktijken.

Uit het KSF-onderzoek vloeien ook een aantal aanknopingspunten die bestaande adviezen in het kader van ventileren, temperatuur van de verstrekte melk en hygiëne bevestigen en daarmee een positief effect kunnen hebben op het verminderen van het antibioticumgebruik maar die in de praktijk mogelijk meer en beter gecommuniceerd moeten worden. De sector zal hier de komende jaren meer aandacht aan gaan besteden via communicatie en voorlichting.

Herkomst van de kalveren

Uit het KSF-onderzoek bleek de herkomst van de kalveren (nationaliteit) en de hoeveelheid nationaliteiten in een koppel van invloed te zijn op het antibioticumgebruik. De achterliggende reden van het effect van nationaliteit is met name de diergezondheidsstatus van de dieren uit het land van herkomst. Boviene virale Diarree (BVD) is bijvoorbeeld een van de ziekten die daarin een groot verschil maakt. Duitsland heeft een vergevorderd BVD-beheersingsprogramma. Uit het onderzoek bleek dat koppels met deze dieren een lager antibioticum gebruik hebben. Dit bevestigt de wens van zowel de melkveehouderij als de vleeskalverhouderij om ook in Nederland een beheersingsprogramma rond BVD op te starten. Daarvoor stellen deze sectoren plannen op die zij de komende twee jaar zullen implementeren. De verwachting is dat dit BVD-beheersingsprogramma zal leiden tot verdere antibioticareductie. Qua aantallen nationaliteiten in een koppel ziet de sector een uitdaging op ketenniveau. In het kader van plan Vitaal, Gezond en Duurzaam Kalf zal gekeken worden in hoeverre verdergaande kanalisatie mogelijk is.

Uit het onderzoek blijkt tevens dat koppels met 100% Ierse kalveren een 30% lager antibioticagebruik hebben. Experts met kennis uit de vleeskalver- en melkveehouderij zullen in het komende half jaar een bezoek aan Ierland brengen om te achterhalen wat de achterliggende factoren zijn van de relatief gezondere kalveren.

Kleinere koppels

Uit het onderzoek is af te leiden dat kleinere koppels een relatie hebben met een lager antibioticumgebruik. Dit staat los van bedrijfsomvang. Er kunnen diverse oorzaken aan ten grondslag liggen en deze zullen nader geanalyseerd worden.

Opzetgewicht

Uit het onderzoek bleek 1 kg hoger opzetgewicht (het moment waarop de kalveren op het vleeskalverbedrijf arriveren) te leiden tot 1% lager antibioticumgebruik. Dit resultaat wordt meegenomen in de verdere uitwerking en implementatie van het plan Vitaal, Gezond en Duurzaam Kalf. Het betreffen acties die de vleeskalverhouderij, de melkveehouderij en kalverhandel in 2016 hebben opgesteld om de vitaliteit van de kalveren te verbeteren. Een van de afspraken is de opzet van een Kalf-Volg-Systeem. Dit systeem geeft de mogelijkheid beter te sturen op een goede gezondheid van de kalveren, waarbij gewicht één van de elementen is om op te sturen.

Salmonella onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat bedrijven met een salmonella-uitbraak ook een hoger antibioticumgebruik hebben. Binnen de melkvee- en vleeskalverhouderij worden acties ondernomen om salmonella nog beter te beheersen. Er is bijvoorbeeld onderzoek gestart naar beheersing van salmonella op kalverbedrijven. Mogelijk dat dit op termijn ook nog een positief effect zal geven op het antibioticumgebruik.

Varkenshouderij (vleesvarkens- en zeugenbedrijven)

Beter benutten van beschikbare data

Tijdens de uitvoering van het onderzoek bleek dat de organisatiegraad van en de hoeveelheid aan relevante dataverzameling beter kan in de varkenshouderij. Eén van de acties uit Actieplan Vitalisering Varkenshouderij is de ontwikkeling van het Keteninformatiesysteem (KIS) en het Ketenkwaliteitssysteem Holland Varken(KKS). Met beide systemen worden onder andere centrale dataverzameling en een verbeterde toegankelijkheid van deze data voor verschillende belanghebbenden (zoals dierenartsen) beoogd. De varkenshouderij verwacht dat, net als in de pluimveehouderij, door een verbeterde beschikbaarheid van data varkensbedrijven beter begeleid kunnen worden naar een hoger diergezondheidsniveau en aanverwant lager antibioticumgebruik. In dit kader is het ook van belang om te weten voor welke aandoeningen de meeste antibiotica worden ingezet. De varkenssector zal inventariseren of hiervoor gebruik kan worden gemaakt van de reeds bestaande Online Monitor, waarin dierenartsen op dit moment al waarschijnlijkheidsdiagnoses administreren.

Vaccinaties en groepsbehandelingen

Uit het onderzoek blijkt tevens dat er een associatie bestaat tussen het minder toepassen van vaccinaties en groepsbehandelingen en een lager antibioticumgebruik. In verdiepende interviews zullen bedrijven bevraagd worden over de achterliggende factoren van de gevonden associaties, waaronder diergezondheid, biosecurity en kennis, houding en gedragsfactoren.

Diergezondheid

Het sectorplan 2016–2020 van de varkenshouderij omvat diverse acties die een link hebben met de resultaten uit KSF omtrent diergezondheid, vaccinaties en een gesloten bedrijfsvoering. Het betreft het verbeteren van de biosecurity en de diergezondheid op het bedrijf, onder andere door de ontwikkeling van een diergezondheidsladder en diergezondheidskengetal. De sector zal de resultaten van KSF in dat kader meenemen voor nadere analyse.

Specifieke elementen in zeugenhouderij

Uit het onderzoek blijkt onder andere dat het hebben van kraamopfokhokken en het aantal levend geboren biggen per worp een statistische associatie hebben met het antibioticumgebruik op een bedrijf. Deze resultaten worden verder geanalyseerd in het lopende project bigvitaliteit.

2.4 Vervolg

De sectoren en dierenartsen willen de volgende stap zetten in het verder verminderen van het antibioticumgebruik en de resistentie bij dieren. Wij waarderen de constructieve houding tijdens het onderzoek en de bereidheid om naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek diverse acties op te pakken die bij gaan dragen aan een verdere stap in het verlagen van het gebruik en daarmee het verlagen van de ontwikkeling en verspreiding van resistentie. Dat betekent dat er een vervolg komt op het KSF-onderzoek. De komende maanden zullen de sectororganisaties en beroepsgroep dierenartsen samen met experts in het sociaalpsychologische domein werken aan de vormgeving en invulling van de eerder genoemde verdiepende interviews en pilots. LNV zal dit proces ondersteunen. In het voorjaar van 2018 zullen wij u over de vorderingen en vormgeving informeren.

3. Benchmarkwaarden en sectorspecifieke reductiedoelstelling

In de brief over het vervolgbeleid 2016–2020 van 6 juli 2016 is aangegeven dat de SDa, mede aan de hand van de resultaten van de KSF-onderzoeken, de sectorale benchmarkwaarden zal aanscherpen5. De SDa zal hierover naar verwachting begin 2018 een besluit nemen. Vervolgens zullen we, zoals aangegeven in voornoemde brief, samen met de veehouderijsectoren en de KNMvD – mede op basis van de aangepaste benchmarkwaarden en de KSF-resultaten – sectorspecifieke reductiedoelen vaststellen. Deze sectorale reductiedoelstellingen zullen de generieke nu nog geldende 70% reductiedoelstelling voor de gehele dierhouderij gaan vervangen. Wanneer deze zijn vastgesteld, zullen de veehouderijsectoren en de KNMvD mede op basis van deze doelstellingen en de acties genoemd in deze beleidsbrief, hun sectorplannen 2016–2020, die de basis van het vervolgbeleid vormen, in het voorjaar van 2018 aanpassen en actualiseren.

In de eerste helft van 2018 zal ook de SDa-rapportage over het antibioticagebruik in 2017 beschikbaar komen. Met het vervolgbeleid zijn we dan twee jaar op weg. Voor de zomer van 2018 zullen we uw Kamer informeren over de aangepaste sectorplannen, de sectorale doelstellingen en de stand van zaken van het totale vervolgbeleid.

4. Toezicht en handhaving

Evenals voorgaande jaren zet de NVWA ook in 2018 in op risicogebaseerd toezicht en handhaving van voor het antibioticagebruik relevante regelgeving. De NVWA richt haar toezicht op de regierol van dierenartsen met in 2018 extra aandacht voor varkens en pluimvee, waarbij de nadruk ligt op zorgvuldig gebruik door veehouders en het zorgvuldig voorschrijfgedrag van dierenartsen. Voorts zal de NVWA niet-deelnemers aan een sectoraal zelfcontroleprogramma schriftelijk laten weten dat zij in 2018 steekproefsgewijs geïnspecteerd kunnen worden. Veehouders zijn verplicht om aan zelfcontrole te doen op het gebruik van diergeneesmiddelen (waaronder antibiotica) en verboden stoffen. Er volgen sancties als deze bedrijven niet voldoen aan de zelfcontroleverplichting. De NVWA zet verder in op vervolgonderzoek naar mogelijk illegaal gebruik van antibiotica op vleeskuikenbedrijven door middel van een verentest. Daarnaast doet de NVWA onderzoek naar de aankoop- en verkoopstromen van antibiotica via het internet.

5. Jaarlijkse rapportage over de verkoop van veterinaire antibiotica in Europa.

De European Medicines Agency (EMA) heeft in oktober haar rapport openbaar gemaakt over het antibioticum gebruik bij dieren in 30 Europese landen over het jaar 20156. Dit jaarlijkse European Surveillance of Veterinary Antimicrobial Consumption (ESVAC) rapport geeft per land de gestandaardiseerde gegevens over de verkoop van antibiotica weer in hoeveelheid actieve stof per gewichtseenheid van het totaal aan geproduceerde en aanwezige voedselproducerende dieren. De verkoopcijfers worden internationaal veel gebruikt als maatstaf voor het antibioticumgebruik. In onderstaande tabel staan deze verkoopgegevens per land. In de laatste kolom staat de procentuele wijziging in gestandaardiseerde verkoop van veterinaire antibiotica per land ten opzichte van 2013.

Uit de rapportage blijkt dat Nederland samen met Noorwegen en Zweden in 2015 de laagste gestandaardiseerde verkoop heeft van 3e en 4e generatie cefalosporines; dit zijn antibiotica die van kritisch belang zijn voor de volksgezondheid. Positief is dat Duitsland en Frankrijk, die evenals Nederland een omvangrijke intensieve veehouderij hebben, erin geslaagd zijn om de verkoop van antibiotica in de veehouderij substantieel te verlagen. De verkoop van veterinaire antibiotica in de 25 landen (waaronder Nederland) die ook vanaf 2011 al aan de EMA rapporteerden, is tussen 2011 en 2015 met 13,4% afgenomen.

Land

Verkoop van antibiotica in mg per gewichtseenheid van de nationale dierlijke productie in 2015

2013 – 2015 (%)

 

Land

Verkoop van antibiotica in mg per gewichtseenheid van de nationale dierlijke productie in 2015

2013 – 2015 (%)

Cyprus

434

+ 2

Griekenland

57

Nieuw

Spanje

402

+ 27

Verenigd Koninkrijk

57

– 9

Italië

322

+ 7

Slowakije

54

– 15

Hongarije

211

– 8

Ierland

51

– 9

België

150

– 4

Zwitserland

51

Nieuw

Polen

140

– 8

Oostenrijk

51

– 11

Portugal

134

– 28

Denemarken

42

– 6

Bulgarije

122

+ 5

Letland

38

0

Kroatië

102

+ 4

Litouwen

35

+ 21

Roemenië

100

Nieuw

Luxemburg

35

– 34

Duitsland

98

– 45

Slovenië

26

+ 18

Frankrijk

70

– 26

Finland

20

– 9

Tsjechië

68

– 17

Zweden

12

– 7

Estland

65

– 7

 

IJsland

5

– 6

Nederland

64

– 8

 

Noorwegen

3

– 22

De gegevens uit het rapport moeten volgens de EMA met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Diverse factoren kunnen invloed hebben op de omvang van de verkoopcijfers. Zo kan de samenstelling van de populatie voedselproducerende dieren binnen een land het gebruik en daarmee de verkoop van antibiotica sterk beïnvloeden. Intensieve productiesectoren gebruiken relatief meer antibiotica. Landen met relatief weinig intensieve veehouderij zullen in het algemeen een lagere gestandaardiseerde verkoop hebben.

6. Codex Alimentarius

In november jl. heeft in Zuid-Korea de eerste bijeenkomst plaats gevonden van de «Task Force on Antimicrobial Resistance» van de Codex Alimentarius, een dochterorganisatie van WHO en FAO. De Task Force richt zich mondiaal op meten en verminderen van antibioticumresistentie in de voedselketen. Nederland speelde in de Task Force een actieve rol bij zowel de opzet van een systeem voor het meten van antibioticumresistentie als bij het aanpassen van richtlijnen voor de vermindering van het gebruik van diergeneesmiddelen. Het meetsysteem sluit aan bij de monitoring die in WHO-verband plaatsvindt in de humane gezondheidszorg zodat gegevens uitgewisseld kunnen worden. Nederland heeft zich tijdens de afgelopen Task Force bijeenkomst hard gemaakt voor het opnemen van het EU-antibioticaresistentiebeleid in de Codex-regels, zoals het stoppen met het preventieve gebruik van antibiotica en met het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. Dit ging enkele andere werelddelen te ver en daarom is een vervolgdiscussie hierover gepland voor de volgende bijeenkomst van de Task Force in december 2018. In totaal zijn tot 2020 nog drie jaarlijkse bijeenkomsten gepland om de werkzaamheden van de Task Force af te ronden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins


X Noot
1

Dit zijn bedrijven die in de SDa-benchmarksystematiek voor het antibioticagebruik zich in het actiegebied (rood) of signaleringsgebied (oranje) bevinden, en hun gebruik verder moeten terugbrengen richting het streefgebied (groen).

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Om tot scherpere extremen en voldoende bedrijven in de categorieën laag en hoog gebruik te komen zijn er andere grenzen aangehouden dan de benchmarkwaarden van de SDa. In deze brief hanteren we daarom enkel de begrippen hoog- en laaggebruikers. De verdeling is terug te vinden in de betreffende rapportages.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

De benchmarkwaarden voor de melkveehouderij zijn al aangepast en gaan in per 1 januari 2018

Naar boven