Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2012
U heeft mij gevraagd te reageren op een artikel «Wetenschap tovert met resistentiecijfers»
van 19 maart jl. Bij deze geef ik u mijn zienswijze, mede namens de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport op het feit dat de resultaten van de monitoring op antimicrobiële
resistentiefactoren in de diverse lidstaten van de EU niet altijd eenduidig en vergelijkbaar
zijn.
Het artikel «Wetenschap tovert met resistentiecijfers» gaat onder andere in op het
voorkomen van ESBL (extended spectrum betalactamase) producerende bacteriën in Europa.
ESBL’s zijn relatief nieuw en de kennis en het wetenschappelijke onderzoek rondom
deze vorm van resistentie is nog volop in ontwikkeling. Terecht signaleert het artikel
dat nog niet alle wetenschappers het erover eens zijn hoe ESBL’s moeten worden opgespoord.
Er is dan ook nog geen uniforme analysemethodiek voorgeschreven door het Europese
Referentielaboratorium. Dat verklaart voor een belangrijk deel de uiteenlopende resultaten.
Voor de volledigheid verwijs ik u graag naar recente beantwoording van de Kamervragen
van het lid Hazekamp (PvdD) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het feit dat 99 procent van het kippenvlees in de supermarkt
besmet is met ESBL’s (Aanhangsel der Handelingen, 2011–2012, nr. 1867).
Voor een effectieve aanpak van de resistentieproblematiek bij dieren is het belangrijk
dat alle landen in de Europese Unie en liefst ook daarbuiten, samenwerken. Die samenwerking
betreft de bewaking (monitoring) en de bestrijding van resistentie. De Europese Commissie
geeft daarom leiding aan een gezamenlijke Europese aanpak. Onderdeel daarvan is dat
de Commissie aan de European Food Safety Authority (EFSA) en het European Centre for
Disease Prevention and Control (ECDC) heeft gevraagd een gezamenlijke strategie te
ontwikkelen voor de bewaking van het voorkomen van antibioticumresistentie bij mens
en dier. Van iedere lidstaat wordt daaraan een bijdrage verwacht. Belangrijk is dat
de lidstaten op eenzelfde manier te werk gaan zodat de resultaten met elkaar vergelijkbaar
zijn en tezamen een betrouwbaar beeld geven van de situatie in Europa als geheel.
In opdracht van de Europese Commissie publiceerde de European Food Safety Authority
in 2011 een wetenschappelijke opinie over ESBL’s. Daarin worden onder andere uitgebreide
aanbevelingen gedaan voor geharmoniseerde bemonsterings- en meetmethoden. Het Centraal
Veterinair Instituut verricht juist uit oogpunt van harmonisatie de isolatie van ESBL’s volledig conform
deze aanbevelingen.
Op 21 februari jl. publiceerden EFSA en ECDC hun rapportage over antimicrobiële resistentie
in bacteriën afkomstig van mensen, dieren en voedsel in de EU in 2010. Dit rapport
geeft een algemene indruk van het vóórkomen van resistentie in Europa. Het rapport
geeft ook informatie over andere vormen van resistentie dan ESBL’s. 26 Lidstaten plus
enkele niet-EU lidstaten hebben gegevens ingestuurd.
Hoewel EFSA duidelijke richtlijnen heeft gegeven voor de methode van gegevensverzameling
kunnen de lidstaten echter niet op alle onderdelen met elkaar worden vergeleken. Niet
alle landen passen de voorgeschreven methoden toe. Ook wordt nog niet door alle landen
evenveel gedetailleerde informatie aangeleverd. EFSA en het ECDC zullen zich daarom
in de komende jaren inspannen voor een meer eenduidige wijze van gegevensverzameling
en rapportage. Hierbij spelen ook het Europese referentielaboratorium (Technische
Universiteit Kopenhagen) en de nationale referentielaboratoria een belangrijke rol.
In Nederland is dat het Centraal Veterinair Instituut.
Concluderend kan ik stellen dat ik het eens ben met het pleidooi in het artikel voor
meer uniformering in het resistentieonderzoek. Een goed pan-Europees resistentieonderzoek
is de eerste stap naar de noodzakelijke Europese aanpak van bacteriële resistentie
bij mens en dier en op ons voedsel. Ik ben het echter oneens met de titel die suggereert
dat wetenschappers op een onzuivere wijze met het onderzoek en de verkregen resultaten
zijn omgegaan.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker