29 680
Voorstel van wet van de leden Örgü en Bakker tot wijziging van de Mediawet (regeling verstrekking programmagegevens)

nr. 8
VERSLAG

Vastgesteld 10 februari 2006

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Örgü en Bakker tot wijziging van de Mediawet, meer in het bijzonder de wijziging van de regelgeving ter verstrekking van de programmagegevens. De in het wetsvoorstel opgenomen regel voorziet in de kosteloze beschikbaarstelling van programmagegevens van landelijke omroepen aan derden. De leden van deze fractie vragen in hoeverre sprake is van een situatie die als «maatschappelijk onbevredigend» wordt ervaren. Op basis van welke argumenten komen de indieners van de wetswijziging tot deze conclusie? Gelet op het gegeven dat de omroeporganisaties tot op heden meer dan drie miljoen leden tellen. Het zullen, volgens de leden van bovengenoemde fractie, niet deze leden en huishoudens zijn die veel moeite hebben met de bestaande situatie. Kunnen de indieners nog eens verduidelijken wie – naast vertegenwoordigers van commerciële omroepen en gedrukte media – óók pleiten voor vrijgave van de programmagegevens? Ook willen de leden weten wat de exacte definitie is van het begrip «programmagegevens». Raakt dit alleen de omroepen of zijn programmagegevens in juridische zin wellicht ook het geestelijk eigendom van programmamakers, zo vragen zij. Uiteraard kan het geestelijk eigendom door programmamakers worden overgedragen aan een omroeporganisatie, maar, zo willen de leden weten, kan door middel van de voorgestelde wetswijziging dit ook eenzijdig worden «onteigend»? Hoe denken de auteursrechtelijke organisaties over dit vraagstuk en wat zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden die de Europese wetgever in dit opzicht biedt?

De leden van deze fractie zijn van mening dat het publiek breed geïnformeerd dient te worden over inhoud van publieke programma’s. Zijn de indieners van mening dat het niet onredelijk is dat de publieke omroepverenigingen voor het beschikbaar stellen van genoemde programmagegevens een redelijke vergoeding vragen? Zo ja, wat wordt dan de definitie van het begrip «redelijk»? Zou in de vaststelling van de hoogte van bedragen ook een rol zijn weggelegd voor de Nederlandse Mededingingsautoriteit? Het is de leden overigens niet duidelijk hoe een en ander zich verhoudt tot het beschikbaar stellen van programmagegevens door buitenlandse publieke omroepen. Zoals bekend, is een aantal buitenlandse zenders opgenomen in het zogenaamde «must carry» pakket. Het lijkt de leden niet voor de hand liggend dat de programmagegevens van de Nederlandse publieke omroep wel gratis ter beschikking worden gesteld en die van buitenlandse zendgemachtigden niet. Hoe oordelen de indieners van de wetswijziging over dit vraagstuk en wat is de visie van de Europese Unie op dit vraagstuk. Bovendien lijkt dan de vraag voor de hand liggend of onderscheid moet worden gemaakt tussen publieke zenders die zijn opgenomen in het «must carry» pakket en publieke omroepen die daar niet toe behoren. Achten de indieners van de wetswijziging dit wenselijk? Zo neen, waarom niet? Lijkt het de indieners voor de hand liggend dat aanbieders van commerciële radio- en televisieprogramma’s hun gegevens eveneens «om niet» beschikbaar stellen aan publieke omroepen? De leden hebben wat dat betreft weinig inzicht gekregen in de mogelijkheid van een «uitruil» van programmagegevens tussen publieke en commerciële aanbieders. Is deze mogelijkheid serieus onderzocht en wat zijn daarvan de uitkomsten? Een vraag van meer principiële aard is of commerciële aanbieders geld mogen verdienen met informatie die afkomstig is van publieke omroepen en in principe wordt gefinancierd met belastinggeld. Is in dit geval een strikte scheiding aan te brengen en wat zijn de argumenten om zoiets niet te willen? In elk geval één van de indieners heeft in het verleden op vergelijkbare terreinen gepleit voor een strikte scheiding tussen datgene wat met publiek geld kan en mag worden gedaan, merken deze leden op. Verder zijn de leden benieuwd in hoeverre sprake is van auteursrecht op de inhoud van bepaalde programma’s en de daaraan gekoppelde programmagegevens. Hoe oordelen de indieners van de wetswijziging over deze vraag? Tenslotte zijn de leden benieuwd hoeveel inkomsten de publieke omroep als geheel en de afzonderlijke omroepen aan inkomsten derven als de programmagegevens volledig vrij moeten worden gegeven. Om hoeveel geld gaat het en waaraan worden deze middelen door de huidige omroepen besteed? Betekent het wijzigen van de wet wat dat betreft niet een vorm van onteigening en zijn de indieners van de wetswijziging met de leden van deze fractie van mening dat daarom sprake dient te zijn van compensatie? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Tenslotte vragen de leden wat de risico’s zijn op langdurige en nieuwe juridische procedures indien de overheid zou besluiten tot de beoogde wetswijziging.

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige aarzeling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de principiële opvatting van de indieners dat omroepgegevens van de publieke omroep voor iedereen beschikbaar dienen te zijn, ook ter publicatie, maar zij menen dat de indieners onvoldoende zijn ingegaan op de haken en ogen die kleven aan een wetsvoorstel zoals beoogd. De leden van deze fractie merken in de eerste plaats op dat de gegevens over de programmering van de publieke omroep, net als de programma’s van de publieke omroep, waarde vertegenwoordigen. Dat blijkt uit de wens vanuit diverse commerciële partijen om over die gegevens te kunnen beschikken. Die waarde wordt nu door de omroepen te gelde gemaakt, ten gunste van het programma-aanbod van de publieke omroep. De leden vragen daarom in de eerste plaats of de indieners kunnen becijferen hoeveel geld de publieke omroep momenteel verdient met het uitgeven van programmagidsen en hoeveel daarvan ten gunste komt van het programma-aanbod. Kunnen de indieners inschatten hoeveel de publieke omroep aan inkomsten zal verliezen door het vrijgeven van de programmagegevens? Zijn de indieners bereid een dergelijke inkomstenderving die ten koste gaat van de programma’s, te compenseren? Het komt deze leden vreemd voor om de publieke omroep te verplichten gegevens die een waarde vertegenwoordigen gratis ter beschikking te moeten stellen aan derden die vervolgens het recht hebben die gegevens te exploiteren. Een dergelijke lijn werd dooréén van de indieners nadrukkelijk verworpen in de motieÖrgü/Atsma (Kamerstuk 28 900 VIII, nr. 173) toen het over programma’s ging. In die motie werd de regering immers verzocht een doorgiftevergoeding voor de publieke omroep te blokkeren, gekoppeld aan het verzoek dat programma’s van de publieke omroep door anderen niet zouden worden geëxploiteerd. Zijn de indieners het met de leden van deze fractie eens dat er een discrepantie in de redenering zit als commerciële partijen wel de gratis verkregen gegevens van de publieke omroep mogen exploiteren? Is het niet verstandiger het auteursrecht in stand te houden, zodat de publieke omroep een marktconforme vergoeding kan vragen voor de gegevens? Waarom beperken de indieners zich niet tot een verplichting aan de publieke omroep om haar gegevens tegen een marktconform tarief aan te bieden aan derden? Is het overigens wel mogelijk om het auteursrecht op dit punt voor te behouden gelet op de meest recente Europese richtlijn waarin een limitatieve opsomming is opgenomen van mogelijkheden om het auteursrecht te beperken? De leden van deze fractie zien nog een aanvullend argument dat daarvoor pleit. De omroepverenigingen beconcurreren elkaar in een situatie dat de programmagegevens aan derden beschikbaar worden gesteld, commerciële partijen op de markt voor programmagidsen. In de kabinetsplannen voor de toekomst van de publieke omroep, door de indieners gesteund, krijgen de omroepverenigingen meer ruimte om te ondernemen. In een dergelijk toekomstperspectief ligt het voor de hand dat wordt gestreefd naar een level playing field tussen omroepverenigingen en commerciële concurrenten. Zoals bekend, is er in elk geval één gids op de markt die gelieerd is aan een commerciële omroep. Is er volgens de indieners sprake van een level playing field indien die commerciële partij niet hoeft te betalen voor de gegevens van de publieke omroep, maar de omroepverenigingen wel moeten betalen voor de gegevens van die commerciële partij, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De indieners willen met het wetsvoorstel bewerkstelligen dat de programmagegevens van landelijke omroepen kosteloos beschikbaar komen aan derden. De leden van deze fractie juichen die doelstelling toe. Het is deze leden al jaren een doorn in het oog dat omroepverenigingen hun televisiegidsen gebruiken om op kunstmatige wijze aan een hoog aantal leden te komen. Door het monopolie op de omroepgegevens op te heffen – door de huidige auteursrechtelijke bescherming van die gegevens weg te nemen – wordt het draagvlak en de omvang van de achterban van de omroepverenigingen een stuk duidelijker. Deze leden juichen dergelijke helderheid toe. Kunnen de indieners per omroepvereniging een overzicht maken van het aantal omroepleden en het aantal abonnees op de afzonderlijke televisiegidsen, zo vragen deze leden. Deze leden zijn het met de indieners eens dat de omroepgegevens publieke gegevens zijn die om die reden kosteloos ter beschikking van derden moeten worden gesteld, zodat iedereen een omroepblad kan maken of een ander blad waarin omroepgegevens van de publieke omroep staan. Doordat de programmagegevens aan derden beschikbaar komen, kan tevens een verbreding plaatsvinden van het aantal publicaties over de programma’s van de publieke omroep. Dit kan een positief effect hebben op het bereik van die programma’s. De leden van deze fractie zien dat als een mooie kans om te werken aan het vergroten van de bekendheid van de programma’s van de publieke omroep. Die programma’s verdienen los van hun kwaliteit in ieder geval een grote bekendheid omdat zij met publieke middelen zijn gefinancierd, zo stellen de aan het woord zijn de leden.

De leden van de LPF-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Örgü en Bakker. Deze leden hebben de afgelopen drie jaar regelmatig gepleit voor het vrijgeven van de programmagegevens. Dit om een tweetal redenen. De eerste reden is om een open markt voor programmagidsen te creëren, waarbij ook aanbieders van buiten de publieke omroep de mogelijkheid krijgen een volwaardige programmagids te maken, en niet slechts een kolom met programmatitel, begin- en eindtijd. Tot nu toe heeft alleen Veronica Magazine deze mogelijkheid, maar die is bij wijze van uitzondering ontstaan op het moment dat Omroepvereniging Veronica uit het publieke omroepbestel stapte. De publieke omroepen worden voor een groot deel met publiek geld gefinancierd. Dan mogen de programmagegevens ook publiek worden gemaakt aan derden.

De tweede reden is om een einde te maken aan de onwenselijke situatie dat publieke omroepverenigingen het lidmaatschap van hun verenigingen automatisch koppelen aan een abonnement op hun programmagidsen. Deze twee zaken dienen gescheiden te worden aangeboden. Het draagvlak voor een publieke omroepvereniging dient gestoeld te zijn op waardering voor de identiteit en de manier waarop die identiteit in programma’s tot uitdrukking wordt gebracht, en niet op de inhoud van een programmagids of wellicht de aantrekkelijke prijs daarvan. Het begrip draagvlak is altijd hét argument geweest voor de legitimatie van de externe pluriformiteit van het huidige omroepbestel. De leden van deze fractie vinden die externe pluriformiteit van al die grote en kleine omroepen volstrekt achterhaald en verwachten dat door het vrijgeven van de programmagegevens in de toekomst duidelijker wordt hoe groot het draagvlak voor omroepverenigingen nu echt is: indien abonnees massaal overstappen van omroepgids X naar een nieuwe, betere of goedkopere programmagids van aanbieder Y, zal daaruit blijken dat het draagvlak voor deze omroep blijkbaar toch niet zo groot is als altijd werd beweerd. De leden van deze fractie staan daarom sympathiek tegenover het initiatiefwetsvoorstel, maar hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen aan de indieners. De leden willen weten waarom de indieners het voorkomen van langlopende juridische procedures, zoals die tussen de NOS en de Telegraaf, als eerste prioriteit zien. Deze reden wordt in ieder geval als eerste genoemd. De leden van deze fractie vinden dit argument niet relevant. Bovendien geven de indieners in hun reactie op het advies van de Raad van State toe dat ook hun initiatiefwetsvoorstel geen einde zal maken aan langslepende procedures. Wel relevant, zo stellen de leden, is de tweede reden dat het publiek gebaat is bij de brede beschikbaarheid van programmagegevens. Waarom kiezen de indieners voor deze prioriteitenvolgorde?

De leden van de D66-fractie nemen met belangstelling en interesse kennis van het wetsvoorstel. Het vrijgeven van de programmagegevens van de publieke omroep is een kwestie die al vele jaren zorgt voor eindeloze procedures en processen, terwijl de vrije beschikbaarheid van gegevens die met behulp van belastinggeld tot stand zijn gekomen, toch zo voor de hand ligt. De eindeloze strijd van «Hilversum» tegen vrije programmagegevens heeft veel negatieve energie gekost, die een betere zaak – zoals het gezamenlijk nadenken over de toekomst van de publieke omroep – waard was geweest. Het lijkt vaak wel of in Hilversum geen enkele overeenstemming mogelijk is over wat men wel wil, hooguit over wat men niet wil – zoals uit de strijd over de programmagegevens is gebleken. De leden zijn daarom blij met dit initiatiefwetsvoorstel. De leden van deze fractie laten voorts blijken wel oog te hebben voor het financiële gevolg dat dit wetsvoorstel potentieel kan hebben. Immers, de winst die thans op de programmagidsen van de omroepverenigingen wordt gemaakt verdwijnt niet in de verenigingskassen, maar wordt weer aangewend voor het maken van programma’s. Het verdwijnen van die inkomstenbron is dus een probleem dat bovenop de reeds bestaande financiële problemen van de publieke omroep komt. In dit licht vragen deze leden of de indieners nader kunnen ingaan op het beginsel dat de programmagegevens «om niet» moeten worden verstrekt. Zij vragen met name of kan worden weergegeven wat op dit punt gebruikelijk is in de commerciële markt. Worden door HMG, SBS en Talpa gegevens ook «om niet» ter beschikking gesteld? Wordt daarbij een verschil gemaakt tussen de omroepverenigingen en andere belangstellenden, zoals kranten of concurrerende programmagidsen in de vrije markt, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met weinig enthousiasme kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel dat er toe strekt de programmagegevens van de publieke omroep kosteloos ter beschikking te stellen aan derden. Zij plaatsen kanttekeningen bij het tijdstip waarop het wetsvoorstel is ingediend. Juist nu de financiële situatie van de publieke omroep penibel is en het onzeker is of de lange termijn visie van de regering daadwerkelijk uitvoering zal vinden, is het naar de mening van deze leden disproportioneel om nu te vragen de programmagegevens kosteloos ter beschikking te stellen. Zij vragen de indieners om een reactie hierop. Tevens vragen zij de indieners naar het beoogde tijdstip van inwerkingtreding. Tot slot vragen de leden van voornoemde fractie een berekening van het verwachte effect van onderhavig wetsvoorstel op de ledenaantallen van de afzonderlijke omroepverenigingen.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 58, lid 3

De leden van de LPF-fractie merken op dat de versie van het wetsvoorstel dat naar de Raad van State is gestuurd (Kamerstuk 29 680, nr. 2), stond in lid 3 van artikel 58 dat de Stichting de gegevens aan derden ter beschikking zal stellen, «voor zover deze bestaan uit de naam of titel van de programmaonderdelen en de tijdstippen van uitzending». De leden stellen tevreden vast dat de indieners naar aanleiding van het advies van de Raad deze beperking hebben laten vallen. Hadden zij dat namelijk niet gedaan, dan hadden de leden weinig meerwaarde gezien in het wetsvoorstel ten opzichte van de situatie die nu geldt. Toch vragen zij de indieners nog eens glashelder te maken dat zij inderdaad de bedoeling hebben dat bijvoorbeeld een landelijke krant tijdig, dus niet slechts één week vantevoren, álle gegevens van de programma’s krijgt die omroepen ook krijgen, dus ook informatie over bijvoorbeeld de hoofdrolspelers, de inhoud en de afleveringstitel, zo merken deze leden op.

De voorzitter van de commissie

Aptroot

Adjunct-griffier van de commissie

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature SP, Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

Naar boven