nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2004
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel uitbreiding rechtsgevolgen
VAR heeft het lid Varela de vraag gesteld of het wetsvoorstel wijziging brengt
in de positie van intermediairs. De aanleiding voor zijn vraag was een passage
in de nota naar aanleiding van het verslag1. Hij
noemde een concreet voorbeeld waarin verschillende zelfstandige timmermannen
via een bemiddelaar persoonlijk arbeid verrichten voor een opdrachtgever van
de bemiddelaar. Ik heb toegezegd hierop schriftelijk een verduidelijking te
geven.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën bericht ik u als volgt.
Dit wetsvoorstel brengt als zodanig geen wijziging in de positie van intermediairs
en bemiddelden voor de fiscale en sociale zekerheidswetgeving. Ook na inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel wordt de vraag of in een concreet geval sprake is van
bemiddeling, dan wel van een uitzendconstructie, beoordeeld aan de hand van
de feitelijke omstandigheden.
Het wetsvoorstel biedt wel de mogelijkheid om op voorhand een verklaring
van de Belastingdienst te verkrijgen die gedurende de looptijd van die verklaring
volledige duidelijkheid biedt over loon- en premieheffing.
In de nota naar aanleiding van het verslag is in algemene zin ingegaan
op het verschil tussen de uitzendovereenkomst enerzijds en arbeid via een
intermediair anderzijds. De uitzendovereenkomst kent een wettelijke grondslag
(artikel 690 van Boek 7 BW), arbeid via een intermediair doet zich in allerlei
vormen voor. De uitzendovereenkomst leidt in alle gevallen tot een verzekering
als werknemer. Bij werkzaamheden via een intermediair kan dat het geval zijn,
namelijk als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van het zogenaamde
Rariteitenbesluit2. In dat geval wordt de arbeidsverhouding
tussen de intermediair en de persoon die ten behoeve van een derde arbeid
verricht, (fictief) gelijkgesteld met een dienstbetrekking. De
intermediair wordt in dat geval als werkgever beschouwd.
De beoordeling of zich in het voorbeeld van het lid Varela een dergelijke
situatie voordoet, is een zaak voor de Belastingdienst en (tot 2006) het UWV.
Wel kan worden opgemerkt dat arbeid via een intermediair niet fictief met
een dienstbetrekking kan worden gelijkgesteld als de betrokken timmerman door
de Belastingdienst als ondernemer wordt aangemerkt. Ook als aan de timmerman
een VAR-wuo of VAR-dga is verstrekt, en is voldaan aan de wettelijke voorwaarden
voor het gebruik van de VAR, zal diens arbeidsverhouding met de intermediair
niet met een dienstbetrekking worden gelijkgesteld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus