29 676
Voorstel van wet van het lid Luchtenveld tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de invoering van de mogelijkheid van beëindiging van het huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst alsmede van een gewijzigde vaststelling en effectieve handhaving van de afspraken en rechterlijke beslissingen die in verband met de ontbinding van het huwelijk of nadien tot stand zijn gekomen over de wijze waarop door beide ouders vorm wordt gegeven aan het voortgezet ouderschap (beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het Burgerlijk Wetboek een nadere regeling op te nemen voor de ontbinding van het huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst, alsmede omtrent de daaraan te stellen wettelijke vereisten, en regels te stellen ter zake van een gewijzigde vaststelling en effectieve handhaving van de afspraken en rechterlijke beslissingen die in samenhang met de ontbinding van het huwelijk of nadien tot stand zijn gekomen over de wijze waarop door beide ouders vorm wordt gegeven aan het voortgezet ouderschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16a, tweede lid, vervalt «77a,».

B

Artikel 77a vervalt.

C

In artikel 80e, eerste lid, wordt «artikelen 151» vervangen door: artikelen 152.

D

Artikel 149 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c en d worden verletterd tot d en e.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. met wederzijds goedvinden door inschrijving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van een door beide echtgenoten en een of meer notarissen, advocaten of scheidingsbemiddelaars die voldoen aan de vereisten tot benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, gesteld in artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, ondertekende en gedateerde verklaring waaruit blijkt dat en op welk tijdstip de echtgenoten omtrent de beëindiging van het huwelijk een overeenkomst hebben gesloten;.

3. Onderdeel e (oud) vervalt.

E

Onder vernummering van de artikelen 150 en 151 tot 151 en 152 wordt een Afdeling 1A ingevoegd, luidende:

AFDELING 1A

Ontbinding van het huwelijk door inschrijving van een gezamenlijke verklaring

Artikel 150

1. De in artikel 149, onderdeel c, bedoelde overeenkomst betreft ten minste de verklaring van beide echtgenoten dat hun huwelijk duurzaam ontwricht is en dat zij het willen beëindigen. Voorts betreft de overeenkomst op straffe van nietigheid:

a. een ouderschapsplan dat ten minste afspraken omvat met betrekking tot:

1°. de wijze van uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de tot het gezin behorende kinderen;

2°. de wijze waarop de ouders vormgeven aan de zorg- en opvoedingsrelatie als bedoeld in artikel 251 derde lid juncto 247, ten aanzien van de tot het gezin behorende kinderen ofingeval het gezag door één ouder wordt uitgeoefend- de wijze waarop de ouders vormgeven aan de omgangsregeling, bedoeld in artikel 377a, tweede lid;

3°. de wijze waarop de ouders elkaar informatie verschaffen en raadplegen bij gewichtige aangelegenheden ten aanzien van de tot het gezin behorende kinderen;

4°. de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen;

b. een regeling met betrekking tot de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven;

c. een regeling wie van de echtgenoten huurder zal zijn van de woonruimte die hun tot hoofdverblijf dient, of wie van de echtgenoten gedurende een bij de overeenkomst te bepalen termijn het gebruik zal hebben van de woning en de inboedel die een van hen of hun beiden toebehoren dan wel ten gebruike toekomen;

d. een regeling met betrekking tot de verdeling van enige gemeenschap waarin de partners zijn gehuwd dan wel de verrekening die bij huwelijkse voorwaarden is overeengekomen;

e. een regeling met betrekking tot de verevening of verrekening van pensioenrechten.

2. Op een beëindiging van het huwelijk met wederzijds goedvinden zijn de artikelen 155, 157, 158, 159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164 van overeenkomstige toepassing.

3. De verklaring, bedoeld in artikel 149, onder c, wordt slechts ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, indien zij de ambtenaar van de burgerlijke stand uiterlijk drie maanden na het sluiten van de overeenkomst heeft bereikt.

F

In artikel 154 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Echtscheiding wordt op gemeenschappelijk verzoek van de echtgenoten slechts uitgesproken indien partijen een overeenkomst als bedoeld in artikel 150 bij het verzoekschrift hebben overgelegd.

G

In artikel 169, tweede lid, wordt «artikelen 151» vervangen door: artikelen 152.

H

Aan artikel 247 wordt een derde lid toegevoegd luidende:

3. Het ouderlijk gezag omvat tevens de plicht van de ouder om de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen.

I

Artikel 251 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door vier leden, luidende:

2. Na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk uitoefenen.

3. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders als bedoeld in artikel 247.

4. Ouders als bedoeld in het tweede lid van dit artikel kunnen bij de vormgeving van de op basis van het bepaalde in het derde lid door hen te maken afspraken in een overeenkomst als bedoeld in artikel 150, of bij het wijzigen daarvan, rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan.

5. Een ouder kan de rechtbank verzoeken om alleen de andere ouder met de uitoefening van het gezag te belasten indien hij van mening is dat gezamenlijke uitoefening van het gezag niet in het belang van het kind is.

2. Het bestaande derde en vierde lid worden vernummerd tot het zesde en zevende lid.

3. In het zesde en zevende lid (nieuw) wordt «op grond van het tweede lid» telkens vervangen door: op grond van het vijfde lid.

J

In artikel 251a wordt «artikel 251, tweede lid» vervangen door: artikel 251, vijfde lid.

K

Aan artikel 252 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Het bepaalde in artikel 251, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de in artikel 251, vierde lid, bedoelde overeenkomst gelezen dient te worden: een specifiek daartoe opgestelde overeenkomst.

L

Artikel 253a wordt vervangen door:

Artikel 253a

1. In alle gevallen van gezamenlijke gezagsuitoefening na ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed, waarin een ouder de door beide ouders vastgelegde, of de door de rechter vastgestelde, regelingen ter zake van de zorg- en opvoedingsrelatie van beide ouders met hun kind schendt, kan de andere ouder zonder tussenkomst van een procureur het geschil aan de rechtbank voorleggen. De rechtbank gelast vervolgens terstond nadat het geschil haar is voorgelegd een comparitie welke binnen veertien dagen plaats vindt. Zij roept daartoe beide ouders op teneinde een vergelijk te beproeven. Slaagt zij hierin niet, dan kan de rechtbank ambtshalve de desbetreffende regelingen aanpassen en een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen.

2. Indien de rechtbank blijkt dat ouders als bedoeld in het eerste lid geen poging hebben ondernomen hun geschil te beëindigen met behulp van een scheidingsbemiddelaar, kan de rechtbank de desbetreffende ouders verwijzen naar een scheidingsbemiddelaar voor bemiddeling alvorens een beschikking te geven.

3. In alle overige gevallen van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders of tussen de ouder en de niet-ouder als bedoeld in artikel 253sa – hieromtrent op verzoek van beiden of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Deze beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

4. De rechter kan, indien hem blijkt dat een minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven als bedoeld in de beide voorgaande leden van dit artikel. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

M

Artikel 253aa, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag van ouders zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in artikel 251, vierde lid, bedoelde overeenkomst gelezen dient te worden: een overeenkomst als bedoeld in artikel 80c. onderdeel c, en met uitzondering van de artikelen 251, vijfde, zesde en zevende lid, en artikel 251a.

N

Artikel 253sa, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag van ouders zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in artikel 251, vierde lid, bedoelde overeenkomst gelezen dient te worden: een specifiek daartoe opgestelde overeenkomst, en met uitzondering van de artikelen 251, vijfde, zesde en zevende lid, en artikel 251a.

O

Artikel 377a, eerste en tweede lid, wordt vervangen door:

1. Het kind en de niet met het gezag belaste ouder hebben recht op omgang met elkaar gedurende ten minste twee etmalen per veertien dagen.

2. Indien ouders geen overeenstemming bereiken over de uitwerking van het bepaalde in het eerste lid in een overeenkomst als bedoeld in artikel 150 of in een slechts met het oog op de desbetreffende uitwerking opgestelde overeenkomst, stelt de rechter met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt de rechter, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.

P

In artikel 377e wordt, onder vernummering van het eerste en tweede lid tot het tweede en derde lid, een nieuw eerste lid ingevoegd:

1. In alle gevallen van uitoefening van het gezag door één ouder na ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed, waarin een ouder de door beide ouders vastgelegde, of de door de rechter vastgestelde, regelingen ter zake van de omgang van de niet met het gezag belaste ouder met het kind schendt, kan de andere ouder zonder tussenkomst van een procureur het geschil aan de rechtbank voorleggen. De rechtbank gelast vervolgens terstond nadat het geschil haar is voorgelegd een comparitie welke binnen veertien dagen plaats vindt. Zij roept daartoe beide ouders op teneinde een vergelijk te beproeven. Slaagt zij hierin niet, dan kan de rechtbank ambtshalve de desbetreffende regelingen aanpassen of het door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dat haar als het meest geëigende voorkomt in het specifieke geval.

Q

Artikel 377h vervalt.

ARTIKEL II

Het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 807 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b tot en met e worden geletterd c tot en met f.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. artikel 253a, eerste lid, en 377e, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, behoudens ingeval lijfsdwang als bedoeld in de artikelen 585 en volgende wordt uitgesproken;.

B

In artikel 812 wordt na «begrepen» ingevoegd: alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 253a, eerste lid, indien deze daartoe strekt en 377e, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven