Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29675 nr. 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29675 nr. 26 |
Vastgesteld 20 april 2007
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over diens brief van 7 februari 2007 inzake schelpdiervisserij (29 675, nr. 25).
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 april 2007. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Wat is het budget dat voor de schelpdiervisserijsector beschikbaar wordt gesteld en waar gaat u dat geld vandaan halen?
Vanuit de begroting van LNV wordt jaarlijks ruim € 300 000 besteed aan de monitoring van schelpdierbestanden in de kustwateren. Voor onderzoek naar de effecten van de mosselvisserij op de sublitorale natuurwaarden wordt de komende jaren (2007–2009) € 700 000 ter beschikking gesteld. Ook is een bedrag van € 150 000 opgenomen voor het stimuleren van innovatieve ontwikkelingen in de schelpdiersector.
Vanuit de EU-begroting worden, via het Europese Visserijfonds, in de jaren 2007–2011 financiële middelen ter beschikking gesteld voor het stimuleren van innovatieve ontwikkelingen in de aquacultuursector (waaronder de schelpdiercultuur). In de programmering van de uitvoering wordt flexibiliteit betracht. Jaarlijks zal in zogenaamde openstellingsbesluiten de exacte focus binnen de visserijsector worden bepaald. Op basis van urgentie, kansen en politieke prioriteit zullen de typen projecten nader worden bepaald. In de komende jaren kan de schelpdiersector ook projecten indienen, die gericht zijn op een meer duurzame schelpdiervisserij en waarbij mogelijk financiering uit het Waddenfonds een optie is.
Wat bent u, in navolging van uw brief, voornemens te doen aan stroperij binnen de schelpdiervisserij? Kunt u in samenspraak met de minister van Justitie besluiten tot het instellen van een minimum gevangenisstraf voor stropers?
Er hebben mij tot nu toe geen signalen bereikt dat er sprake is van stroperij binnen de schelpdiervisserij. Mocht er in de toekomst aan de hand van meldingen van de AID of derden toch sprake blijken te zijn van stroperij, dan zal ik nader bezien welke maatregelen het meest geëigend zijn om hier tegen op te treden.
Zijn de streefdoelen, enerzijds de sector economisch rendabel en ecologisch verantwoord te laten opereren en anderzijds het bereiken van brede maatschappelijke acceptatie, tegelijkertijd haalbaar?
In mijn ogen zijn deze streefdoelen haalbaar. Indien de sector erin slaagt om daadwerkelijk economisch rendabel en tevens ecologisch verantwoord te opereren, dan zal er eerder sprake zijn van een brede maatschappelijke acceptatie.
Kunt u nader toelichten waarom in het kader van optimalisatie van de huidige bedrijfsvoering nu tijdens de najaarvisserij (2006) de mogelijkheid is geboden te vissen op halfwasmosselen van instabiele bestanden, terwijl uw beleidsbesluit expliciet aangeeft (op pagina 23) dat de najaarsvisserij alleen toeziet op het oogsten van mosselzaad van instabiele bestanden? Betekent dit een wijziging in het beleid?
Het Beleidsbesluit stelt, kortweg, dat de najaarsmosselvisserij zich uitsluitend kan richten op bevissing van mosselzaad op instabiele bestanden. Een letterlijke toepassing van dit beleid zou tot weigering van de vergunning hebben moeten leiden.
Deze weigering had voor de visserijsector echter gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig waren in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Vandaar dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (eenmalig) is afgeweken van dit beleid. Of het beleid gewijzigd of verruimd moet worden, is op dit moment nog onderwerp van onderzoek.
Hoe beargumenteert u dat bij de najaarsvisserij (2006) daadwerkelijk instabiele bestanden zijn geoogst, terwijl deze halfwasmosselen al meer dan één jaar oud waren, en daarmee één winter en in de daaropvolgende herfst ook al een aantal zware herfststormen overleefd hadden? Wanneer voldoet een bestand aan de definitie stabiel, is die definitie voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
De (in)stabiliteit van de mosselbestanden vormt de beslissende factor bij een beslissing over het wel of niet laten plaatsvinden van de najaarsvisserij. Achtergrond van het beleid vormt de overweging dat mosselbestanden, die vanwege natuurlijke factoren met grote zekerheid dreigen te verdwijnen, bevist kunnen worden. Met bevissen en plaatsing op percelen worden deze bestanden veiliggesteld en kunnen zij verder opgroeien tot een grotere hoeveelheid aan biomassa. De beviste halfwasbestanden zijn destijds aangemerkt als «instabiel», hetgeen inhoudt dat deze bestanden met zeer grote waarschijnlijkheid de najaarsstormen niet zouden overleven c.q. onderhevig zouden zijn aan zeesterrenvraat.
Vanuit de op basis van de Nb-wet 1998 te beschermen waarden was het dan ook naar mijn mening alleszins redelijk om het beleid inzake de najaarsmosselvisserij, indien in het najaar geen/nauwelijks mosselzaad in de westelijke Waddenzee aanwezig is, niet alleen op instabiel gelegen mosselzaad, maar tevens op instabiel gelegen halfwasmosselen van toepassing te verklaren.
Op basis van historische gegevens en ervaringskennis uit de jaarlijkse mosselbestandinventarisaties heeft een extern onderzoeksbureau een zogenaamde «stabiliteitskaart» opgesteld met een inschatting van de relatieve stabiliteit van mosselbanken. Er bestaan vijf stabiliteitsklassen, oplopend van zeer instabiel (stabiliteitsklasse 1) tot zeer stabiel (stabiliteitsklasse 5). In het kader van de najaarsmosselvisserij is alleen vergunning verleend voor het vissen op mosselbestanden met stabiliteitsklasse 1 en 2. Bij het bepalen van de betreffende stabiliteitsklasse is uitgegaan van de op dat moment best beschikbare kennis.
In de Texelstroom is in de vijf jaren dat daar een mosselbank is ontstaan, deze mosselbank in vier jaar daarvan gedurende de winter telkens weer verdwenen door overmatige zeesterrenvraat. Gelet hierop is de mosselbank in Texelstroom gekwalificeerd als stabiliteitsklasse 2. Vlak vóór de najaarsmosselvisserij heb ik op 19 oktober 2006 nog een bemonstering laten uitvoeren in het gebied Texelstroom op basis waarvan de instabiliteit (nogmaals) is bevestigd.
Door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in het kader van een voorlopige voorzieningsprocedure in november 2006 geoordeeld, dat er geen spoedeisend belang aanwezig was om de betreffende visserij geen doorgang te laten vinden.
Kunt u aangeven of er schade is opgetreden in de populatie van halfwasmosselen nadat hierop gevist werd in instabiele bestanden? Hoe kan het beleid in het vervolg inspelen op de ecologische feiten, bijvoorbeeld als er weinig mosselzaad is?
Tijdens de najaarsmosselvisserij is uitsluitend gevist op mosselbestanden, die met grote mate van zekerheid de komende winter niet zouden hebben overleefd vanwege stormen of predatie door zeesterren. Met de bevissing zijn deze bestanden dan ook veiliggesteld. Gelet hierop is er geen schade opgetreden.
De effecten van de schelpdiervisserij worden onderzocht in het Project Onderzoek Duurzame Schelpdiercultuur (hierna: PRODUS). De eerste resultaten van dit meerjarige onderzoek komen eind dit jaar beschikbaar.
Er worden diverse stappen gezet om het hoofd te kunnen bieden aan de groeiende mosselzaadbehoefte. Ik verwijs in dit verband naar de mogelijkheden voor import van mosselzaad en halfwasmosselen uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar de Oosterschelde, de experimenten met betrekking tot de mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) en de optimalisatie van mosselpercelen.
Kunt u aangeven waarom de mosselvisserij in Habitattype H1110 is toegestaan totdat de resultaten van onderzoek bekend zijn, terwijl op basis van de huidige kennis bekend is dat de mosselvisserij mogelijk schade zal toebrengen aan deze mosselbanken? Vereist de Habitatrichtlijn niet juist dat activiteiten niet zijn toegestaan zolang effecten niet uit te sluiten zijn?
Het staat (vooralsnog) niet vast dat de mosselvisserij mogelijk schade toebrengt aan mosselbanken. Daarom wordt binnen PRODUS hiernaar meerjarig onderzoek verricht.
In dit onderzoek worden de effecten van de mosselvisserij op sublitorale mosselbanken (onderdeel van Habitattype 1110) onderzocht. Er wordt alleen toestemming verleend voor mosselvisserij, indien er geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen. De informatie die het PRODUS-onderzoek in de tussenliggende periode oplevert wordt hierbij betrokken, het zogenaamde adaptief management. Een verbeteropgave zoals geformuleerd in het Natura 2000-doelendocument zal echter pas gaan gelden ná afronding van PRODUS en voor zover de resultaten van dit onderzoek deze verbeteropgave rechtvaardigen.
Wat zullen naar uw idee de gevolgen van Natura 2000 zijn op de schelpdiervisserij? Hoe staat het met de beheersplannen die van invloed zullen zijn op de schelpdiervisserij?
De beheerplannen dienen uiterlijk drie jaar na de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied gereed te zijn. Op dit moment worden de eerste voorbereidingen getroffen voor het opstellen van de beheerplannen voor de Waddenzee en de Deltawateren. Het ontwerpbeheerplan voor de Voordelta bevindt zich inmiddels in de inspraakronde. In deze beheerplannen zal worden aangegeven hoe aan het bestaande gebruik met het oog op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen invulling gegeven kan worden. Aangezien de instandhoudingsdoelen per gebied verschillen, zal ook per gebied bekeken worden hoe de schelpdiervisserij ingepast kan worden en zal worden bekeken of mitigerende maatregelen aan de orde zijn. In een aantal gevallen moet nog onderzoek worden gedaan naar de effecten van het bestaande gebruik, waaronder visserij, op de instandhoudingsdoelen aan de hand waarvan dan bepaald kan worden hoe de visserij ingepast kan worden.
Is de minister bekend met het onderzoek dat op dit moment plaatsvindt naar de effecten van mosselzaadvisserij op de bodem in het kader van PRODUS?
Ja. Ik ben zelf medeopdrachtgever van het onderzoek.
Aangezien nog niet wetenschappelijk is bewezen dat visserij op bodemzaad bodemberoering met zich meebrengt, mogen we de term bodemberoering zoals deze in de brief wordt gebruikt dan ook neutraal opvatten zonder dat hier negatieve effecten op het milieu mee worden bedoeld?
Ja.
Kunt u een raming geven van de jaarlijkse omvang van administratieve lasten die de passende beoordelingen en vergunningen voor de mosselvisserij met zich meebrengen?
Kunt u een raming geven van de kosten die de passende beoordelingen en vergunningen voor de mosselvisserij met zich meebrengen?
Wie betalen deze kosten?
Onder administratieve lasten worden verstaan de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving van de overheid.
Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. In zoverre is in vraag 11 en 12 sprake van dezelfde kosten.
Voor de voorjaars- en najaarsmosselvisserij moet de mosselsector een Nb-wetvergunning aanvragen en deze laten vergezellen door een passende beoordeling. De kosten die het opstellen van deze passende beoordeling en de vergunningaanvraag zelf met zich meebrengen zijn afhankelijk van verschillende factoren. Per passende beoordeling is derhalve geen standaard richtbedrag te geven. Meer in het algemeen kan het volgende gesteld worden. Bij het opstellen van de eerste passende beoordeling ten behoeve van deze visserij was sprake van een basisinvestering; er is basismateriaal bij elkaar gezocht, geïnterpreteerd en geanalyseerd. In opeenvolgende jaren is deze «basispassende beoordeling» verder verfijnd en aangevuld aan de hand van onder andere nieuwe vragen opgekomen door nieuwe (wetenschappelijke) inzichten.
Conform de systematiek van de Nb-wet is de aanvrager van de vergunning (in dit geval de sector) verantwoordelijk voor de kosten die gemaakt worden voor alle lasten die samenhangen met de aanvraag van de vergunning. Uit navraag bij de sector is gebleken dat in de jaarrekening van de Coöperatieve Producenten Organisatie voor de Nederlandse Mosselcultuur (PO Mosselen) voor het boekjaar 2005–2006 (van 1 mei 2005 t/m 30 april 2006) € 208 275 is opgenomen voor de passende beoordelingen. Dit boekjaar (1 mei 2006 t/m 30 april 2007) is tot en met 1 februari 2007 € 75 000 geboekt.
Welke mogelijkheden ziet u om op korte termijn tot vereenvoudiging van het proces van vergunningverlening te komen voor mosselzaadvisserij, waardoor de administratieve lasten en kosten voor de visserijsector aanzienlijk teruggedrongen kunnen worden?
Het proces van vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 is al, voor zover de formele vereisten van besluitvorming dit toelaten, zo efficiënt mogelijk ingericht. Dat neemt niet weg dat in geval van de voor- en najaarsmosselvisserijen elke keer inhoudelijk getoetst en gemotiveerd zal moeten worden of de voorgenomen visserij de beschermde natuurwaarden niet aantast. Omdat in het specifieke geval van deze visserijen de natuurlijke omstandigheden dynamisch zijn (de aanwezige mosselbestanden en de lokalisering ervan variëren immers), zal altijd per voorgenomen visserij een vergunningprocedure op basis van de Nb-wet 1998 doorlopen moeten worden. Enkel zo kan de duurzame instandhouding van beschermde natuurwaarden gegarandeerd worden.
Mijn departement heeft met de visserijsector gezocht naar een versnelling en vereenvoudiging van de vergunningverlening, voor zover mogelijk binnen het wettelijk kader.
In de passende beoordeling bij de aanvraag van de vergunning voor de komende voorjaarsmosselvisserij in de westelijke Waddenzee heeft de visserijsector een rekenmodel gepresenteerd dat een algemene borging van voedselreservering behelst. Het is mijn verwachting dat deze meer algemeen geldende borging ook voor opvolgende voorjaarsvisserijen kan gelden en dat het aangeleverde rekenmodel de besluitvorming op basis van de Nb-wet 1998 met betrekking tot de voorjaarsvisserijen kan vergemakkelijken.
Wanneer komt er meer duidelijkheid over de bezwaarprocedures?
De bezwaarprocedure met betrekking tot de vergunningverlening voor de voorjaarsmosselvisserij 2006 is afgerond. De uitspraak van de Raad van State wordt dit jaar verwacht. De bezwaarprocedures met betrekking tot de vergunningverlening voor de najaarsmosselzaadvisserij 2006 en de import van mosselen uit Ierland worden naar verwachting binnen twee maanden afgerond.
Er dienen jaarlijks nieuwe vergunningen te worden aangevraagd. Voorziet u ook in jaarlijks terugkerende bezwaarprocedures? Bent u van mening dat dit lastendruk en onzekerheid met zich meebrengt voor de visserijsector?
Tegen een beslissing om een vergunning te verlenen, kunnen belanghebbenden bezwaar aantekenen. De afgelopen jaren is telkens een bezwaarprocedure gestart door belanghebbenden tegen de vergunning voor de voorjaars- en najaarsmosselvisserij. Het is nagenoeg zeker dat ook dit jaar weer bezwaarschriften worden ingediend. Ik merk overigens op dat aan de te verlenen vergunningen telkenmale een passende beoordeling ten grondslag dient te liggen. Aan de hand van een passende beoordeling worden de effecten van de activiteit op de instandhoudingsdoelen van het betreffende gebied uiteengezet. Ik constateer dat de kwaliteit van deze passende beoordelingen jaarlijks vooruitgaat. Ik geloof dat deze kwaliteitsverbetering ook positieve gevolgen zal hebben voor de behandeling in het kader van de eventuele bezwaarprocedures. Mogelijk kunnen de uitkomsten van het zogenaamde «informateurtraject» (zie beantwoording van vraag 33) op dit gegeven een positief effect sorteren.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek van NICO/CEME (Ned Instituut voor Ecologie/Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie) is gebleken dat er vorig jaar geen negatieve effecten door kokkelvisserij zijn opgetreden op het ecosysteem in de Oosterschelde? Welke invloed zal dit onderzoek hebben op het beleid? Hoe gaat u de uitkomsten vertalen in het beleid?
Ja. Het onderzoek heeft nu nog geen invloed op het te voeren beleid. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, vindt in 2008 een algehele evaluatie plaats van het beleidsbesluit. Nieuwe inzichten, onder meer op het gebied van de effecten van de visserij, worden hierin betrokken.
Waarom wordt alleen gesproken over een betere onderbouwing van de doelstelling, omvang en locatie van de gesloten gebieden in de Oosterschelde en Westerschelde en wordt hier niet meer gesproken over de Waddenzee?
Het onderzoek naar het effect van gesloten gebieden op de natuurwaarden in de Waddenzee maakte onderdeel uit van de tweede fase van het evaluatieonderzoek Structuurnota Zee- en kustvisserij (EVA II). Hierover is voldoende informatie bekend.
Kunt u concreet aangeven wat u precies gaat onderzoeken in een eventueel onderzoek naar de effecten van gebiedssluiting? Wanneer zal dit onderzoek plaatsvinden en wanneer kan de Tweede Kamer kennisnemen van de resultaten van dit onderzoek?
Ik kan nu nog niet aangeven wat precies onderzocht gaat worden. Het programma van eisen voor de uitvoering van dit onderzoek met betrekking tot de gesloten gebieden in de Ooster- en Westerschelde wordt de komende maanden opgesteld. Mijn inzet is erop gericht om dit onderzoek in 2008 te laten plaatsvinden. Zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn, zal ik u hierover informeren.
Hoe wordt de voedselbehoefte van vogels gemeten en door wie? Is dat van tevoren vast te stellen of achteraf? Worden de vergunningen niet achteraf gegeven? Graag een toelichting op de systematiek hiervan.
Bij visserij in de Oosterschelde zal rekening gehouden worden met de voedselreservering voor de scholekster, zoals vastgelegd in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij. In 2004 is dit beleid van voedselreservering in de Oosterschelde omgevormd naar de meest recente inzichten uit het EVA II-onderzoek. Dit betekent dat voortaan op basis van de ecologische behoefte wordt gereserveerd. Dit houdt in dat per scholekster 150 kilo kokkelvlees wordt gereserveerd. Wat betreft de aantallen scholeksters wordt conform het advies van de Beleidsadviesgroep EVA II gerekend met het voortschrijdende driejaargemiddelde van de populatieaantallen waarbij, teneinde de populaties ontwikkelingskansen te bieden, een opslag van 10% geldt.
Over de drie jaar voorafgaand aan het kokkelseizoen 2006 zijn 31 500 scholeksters gemiddeld per maand in het winterhalfjaar geteld. De voedselreservering voor het kokkelseizoen 2006 in de Oosterschelde is dan 31 500 x 150 kilo x 1,1 = 5 198 ton kokkelvlees. Kokkelvisserij is vervolgens mogelijk, indien uit bestandsonderzoek blijkt dat er méér dan 5 198 ton kokkelvlees ligt. Het meerdere kan dan worden bevist.
Uit de bestandinventarisatie in de zomer van 2006 is gebleken dat er in september 2006 naar verwachting 7 430 ton kokkelvlees in bevisbare dichtheden (> 50/m2) zou liggen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat vergunning is verleend voor de kokkelvisserij in de Oosterschelde op grond waarvan maximaal 2 232 ton kokkelvlees (7 430 -/- 5 198) kon worden opgevist.
Wat zijn de criteria voor de herverdeling van de vergunningen tussen de visserij op spisula dan wel ensis? Als er een herverdeling wordt overwogen, waar is deze op gebaseerd?
Hoe kan het dat de vergunningen voor de spisula- en ensisvisserij in de Noordzeekustzone verruild kunnen worden, als het verlenen van extra ensisvergunningen in strijd is met het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005–2020?
De huidige vergunninghouders van zowel de Ensis- als de Spisulavisserij hebben in 2004 allemaal voldaan aan de zogenaamde inkomenstoets.
Als gevolg hiervan is aan hen voor het resterende jaar 2004 een vergunning verleend voor de visserij op alle schelpdieren, met uitzondering van kokkels en mosselen. In 2004 was het voor hen op basis van deze vergunning derhalve toegestaan de visserij uit te oefenen op zowel Ensis als Spisula. Vanaf 2005 is deze vergunning echter gesplitst en is uiteindelijk een vergunning verleend voor die schelpdiersoort, waarop in de afgelopen jaren daadwerkelijk was gevist.
Mede op basis van vragen tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer in 2004, 2005 en 2006, heeft mijn ambtsvoorganger de bereidheid uitgesproken om een herverdeling van visrechten op het gebied van de schelpdiervisserij op Ensis en Spisula in de Noordzee te overwegen. Deze Kamervragen zijn destijds mede ingegeven doordat er enerzijds een groot Ensisbestand is met een zeer beperkt aantal Ensisvergunningen, terwijl er anderzijds een klein Spisulabestand is met een groot aantal Spisulavergunningen.
Door de herverdeling worden overigens geen vergunningen verleend aan zogenoemde «nieuwkomers». Immers, er is sprake van een herverdeling van vergunningen binnen de groep, die heeft voldaan aan de voornoemde inkomenstoets in 2004.
Met de brief van mijn ambtsvoorganger op de schriftelijke vragen van de heer H.E. Waalkens en mevrouw L. Jacobi (Kamervragen met antwoord 2006–2007, nr. 789, Tweede Kamer) bent u ten slotte nader geïnformeerd over de uitgifte van nieuwe schelpdiervergunningen.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat bij de evaluatie van de experimenten met betrekking tot mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) ook wordt toegezien of en in welke mate deze innovatie daadwerkelijk leidt tot de genoemde voordelen voor het natuurlijk systeem – met andere woorden de ontlasting van de wilde mosselbanken van de visserijdruk – naast de vraag naar commerciële opschaling?
Hoe kunt u ervoor zorgen dat de effecten van meerdere MZI’s op het milieu en de ruimtelijke ordening goed kunnen worden beoordeeld en beheerd? In het beleidsbesluit staat dat er een toetsingskader wordt ontwikkeld ten behoeve van ruimtelijke en landelijke inpassing. Welke criteria zullen hierbij worden gehanteerd? In welk stadium bevindt dit toetsingskader zich en wanneer is het gereed?
Is het juist dat er veel belemmeringen bestaan bij mosselverplaatsing als ook bij innovatie op het gebied van de MZI’s, die tegen de natuurbeschermingswet oplopen?
Bent u bereid uw best te doen voor de Nederlandse visserij met betrekking tot deze belemmeringen in plaats van zich te schikken naar Europese wet- en regelgeving? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
Dit jaar (2007) laat ik de pilotexperimenten mosselzaadinvanginstallatie (MZI) evalueren. In deze evaluatie worden zowel de economische als ecologische en maatschappelijke aspecten meegenomen, inbegrepen de landschappelijke inpassing van MZI’s. Deze evaluatie zal eind 2007 gereed zijn.
Wanneer uit deze evaluatie blijkt dat MZI’s economisch rendabel zijn en geen aantasting van de relevante beschermde natuurwaarden in de betrokken Natura 2000-gebieden bewerkstelligen, zal ik voor 2008 een beleidsbesluit nemen waarin opschaling van de MZI’s onder specifieke, nog nader te bepalen voorwaarden, mogelijk wordt.
Als in 2008 blijkt dat deze vorm van mosselzaadwinning succesvol, is dan zal de mosselsector een streefwaarde voor de productie van mosselzaad voor het jaar 2020 worden opgelegd. Het uiteindelijke doel is in dit geval de mosselsector minder afhankelijk te maken van de natuurlijke dynamiek en om de vrije mosselzaadvisserij in het waddensysteem terug te dringen. De resultaten van de evaluatie zullen tevens gebruikt worden voor het opstellen van een beoordelingskader voor landschappelijke inpassing van MZI’s. Voorzien is dit toetsingskader begin 2008 gereed te hebben.
Bij de innovatie op het gebied van MZI-experimenten zijn mij nauwelijks belemmeringen bekend met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998. Inmiddels zijn de ondernemers goed bekend met de Nb-wet 1998 vergunningsaanvraagprocedure, en wordt het overgrote deel van de vergunningaanvragen in relatie tot de MZI-experimenten gehonoreerd. Voor het uitzaaien van mosselzaad op kweekpercelen in de Oosterschelde en MZI’s in de Oosterschelde, Voordelta en Waddenzee heb ik al Nb-wetvergunningen verleend.
Voorts is mijn inzet gericht op het wegnemen van belemmeringen voor de Nederlandse visserij. In dit verband merk ik op dat, in het kader van de vermindering van de administratieve lastendruk voor de burgers, in het afgelopen jaar een omvangrijk herbeoordelingtraject van LNV-vergunningen (waaronder het hele visserijvergunningensysteem) heeft plaatsgevonden (zie brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 april 2006). De hierin genoemde voorstellen worden in de komende jaren geïmplementeerd.
Is het huidige systeem van voedselreservering op basis waarvan de kokkelvisserij in de Oosterschelde plaatsvindt adequaat en kunt u nu ook een vergelijking maken met onderzoeksresultaten uit de nu voor deze activiteit gesloten Waddenzee?
Voor de huidige systematiek van voedselreservering in de Oosterschelde verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 19. Binnen de Waddenzee is reservering van kokkels voor vogels anders geregeld. Er mag maximaal 5% van de biomassa door de handkokkelsector worden opgevist. Specifiek vergelijkend onderzoek wordt niet uitgevoerd, omdat de reservering van 95% van de biomassa kokkels als ruim voldoende wordt aangemerkt. Een indicatie voor de biomassa binnen de voor bodemberoerende visserij gesloten gebieden en de toegankelijke gebieden laat zien dat er in 2006 in de gesloten gebieden ruim 71 miljoen kg versgewicht aanwezig was en in de open gebieden ruim 146 miljoen kilogram versgewicht.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de PO Kokkelvisserij: «Effecten van kokkelvisserij op de natuurwaarden van slikken (Dortsman) in de Oosterschelde»? Hoe beoordeelt u dit onderzoek? Is dit rapport bruikbaar in het door u beoogde nadere onderzoek naar de «gesloten gebieden»?
Ja. Dit rapport is hetzelfde als genoemd bij het antwoord op vraag 16.
Bent u bereid het verzaaien van kokkels uit de Westerschelde in de Oosterschelde mogelijk te maken, zodat het verwaaien van kokkels in de Westerschelde wordt voorkomen?
Een proef met betrekking tot het verzaaien van kokkels van de Westerschelde naar de Oosterschelde is een beleidsvoornemen dat in het beleidsbesluit is aangekondigd. Deze proef zou eigenlijk in 2006 zijn gestart. Door het gebrek aan kokkelbroed in de Westerschelde kan de proef (nog) niet worden uitgevoerd.
Wordt er onderzoek verricht naar de stand van de kokkels in de Waddenzee? Zijn er cijfers bekend of de sluiting van de Waddenzee inderdaad heeft geleid tot een toename van de hoeveelheid kokkels?
Het onderzoeksinstituut IMARES inventariseert jaarlijks de omvang van het bestand aan kokkels (zie ook vraag 25). In de afgelopen jaren is er sprake van een toename van het bestand. Er is geen informatie beschikbaar of de sluiting van de Waddenzee voor de mechanische kokkelvisserij inderdaad heeft geleid tot een toename van de hoeveelheid kokkels.
Wordt het maatschappelijk draagvlak alleen bepaald door het aantal door natuurbeschermingsorganisaties gevoerde juridische procedures? Kunt u een bredere definitie geven van maatschappelijk draagvlak? Kunt u daarbij ook aangeven hoe u dit maatschappelijk draagvlak in de toekomst wil meten?
Wat is uw mening over een duidelijkere koers richting kweek en hierop gerichte innovaties ten koste van (wilde) vangst? Denkt u dat dit bij zou kunnen dragen aan een vergroting van het maatschappelijk draagvlak?
Welke initiatieven wil u nemen om tot een groter maatschappelijk draagvlak te komen voor het nieuwe beleid?
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de dialoog tussen visserijorganisaties en natuurbeschermingsorganisaties?
Worden natuurbeschermingsorganisaties voldoende op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen rond het Project Onderzoek Duurzame Schelpdiervisserij?
Zijn de doelen van de sector en de bezwaarmakende organisaties niet te zeer tegenstrijdig aan elkaar om tot elkaar te (kunnen) komen, gezien de constatering dat het maatschappelijk draagvlak nog te beperkt is? Is het mogelijk dat de enige uitkomst voor bezwaarmakende organisaties zal zijn dat de gehele activiteit dient te worden gestaakt?
Onder maatschappelijk draagvlak versta ik zeker niet alleen het draagvlak vanuit de natuurorganisaties. Ook de provincies, de gemeenten, de verschillende sectoren binnen de visserij, de recreatiesector en andere belanghebbenden worden betrokken bij de uitvoering van het beleid en ook uitgenodigd om hun zienswijzen te geven op het beleid en vergunningaanvragen. In zoverre versta ik onder maatschappelijk draagvlak dat een aanzienlijk deel van de samenleving het beleid ondersteunt. Het maatschappelijk draagvlak is niet exact te meten.
Door in de voorbereiding van beleid alle belanghebbenden te consulteren en te betrekken en door rekening te houden met hun zorgen en wensen kun je het draagvlak vergroten, wat zich vertaalt in minder weerstand bij de uitvoering en implementatie van het beleid.
In het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij vormt innovatie een belangrijk onderdeel van de stap die de sector moet zetten naar verduurzaming. Indien alternatieve – meer duurzame – productiemethoden voor de kweek van schelpdieren (zoals het binnendijks kweken van mosselen, het kweken van mosselen op open zee en het opschalen van mosselzaadinvanginstallaties succesvol worden geïmplementeerd, zal dit in mijn ogen ook een belangrijke bijdrage leveren aan vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor de schelpdiervisserij.
Ook ik wil initiatieven nemen om de dialoog tussen visserijorganisaties en natuurbeschermingsorganisaties te verbeteren om tot een groter maatschappelijk draagvlak te komen voor het schelpdiervisserijbeleid.
In zowel 2005 als in 2006 zijn twee stakeholdersbijeenkomsten over PRODUS georganiseerd om betrokken maatschappelijke organisaties te informeren over de inhoud en voortgang van de onderzoeken. Medio dit jaar wordt een nieuwe stakeholdersbijeenkomst apart voor de natuurbeschermingsorganisaties georganiseerd.
In samenspraak met de natuurorganisaties en mosselsector wordt op dit moment bekeken hoe onder leiding van een externe en onafhankelijke «informateur» tot gezamenlijke afspraken gekomen kan worden over een verduurzaming van de activiteiten van de mosselsector op de langere termijn. Ook het ministerie zelf zal in dit proces deelnemen. Dit proces bevindt zich thans in een startfase, maar ik vertrouw erop dat de sector en de natuurbeschermingsorganisaties een aantal gemeenschappelijke noemers zullen vinden op basis waarvan men tot afspraken voor de toekomst kan komen. De natuurbeschermingsorganisaties doen mee in dit proces. Dus ik ga ervan uit dat het staken van mosselvisserij voor hen niet de enige uitkomst zal moeten zijn van dit traject.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Agema (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29675-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.