29 675` Zee- en kustvisserij

Nr. 101 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2010

Via deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de gesprekken die ik op uw verzoek met de experimenteerders van mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) en de convenantpartijen van het convenant «Transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee» heb gevoerd.

Huidig MZI-beleid

In mijn brief van 31 augustus vorig jaar (Kamerstukken II 2008–2009, 29 675, nr. 82) heb ik u geïnformeerd over het beleid ten aanzien van de verdeling van de MZI-locaties ten behoeve van de transitie van de mosselsector en het beleid ten aanzien van de MZI-experimenteerders. Voor de experimenteerders heb ik gekozen voor een overgangstermijn van vier jaar ten einde hen in staat te stellen gedane investeringen terug te kunnen verdienen. Tevens kunnen zij deze periode benutten om in de veranderende verhoudingen binnen de sector en de verschuiving van de methodiek van het inwinnen van het mosselzaad, een positie te verwerven.

Op 17 december 2009 heeft de vaste Kamercommissie voor LNV mij in een Algemeen Overleg gevraagd de problematiek van de «pioniers van het eerste uur» te bezien. Ik heb u dat uiteraard toegezegd, wel wetende dat de problematiek zeer complex is. Als randvoorwaarden heb ik aangegeven dat een oplossing moet kunnen rekenen op draagvlak bij alle partijen en de transitie van de mosselsector als vastgelegd in het convenant, niet mag schaden.

Verloop van de gesprekken

Meteen na het AO van 17 december 2009 is gestart met het voeren van verkennende gesprekken met alle betrokken partijen. Aanvankelijk betrof dit wat betreft de MZI-experimenteerders enkel de twee bedrijven die door u bestempeld waren als «de pioniers van het eerste uur». Al snel was ik genoodzaakt de gesprekken te voeren met de hele groep van experimenteerders omdat, met uitzondering van uiteindelijk één bedrijf dat zich kwalificeert als «pionier van het eerste uur», het niet mogelijk was te komen tot een juridische afbakening van de «pioniers van het eerste uur». Het gaat daarbij in totaal om 20 experimenteerders die 22 experimenten hebben uitgevoerd.

Vóór er sprake was van een MZI-verdelingsbeleid, zoals dat in voornoemde brief vorig jaar augustus bekend is gemaakt, zijn er in de tijd gezien twee perioden te markeren. De eerste periode betreft de periode dat verondersteld werd dat geen enkele vergunning nodig was. De tweede periode betreft de periode dat officieel sprake was van experimenteerbeleid waarbij een beperkt aantal experimenteerders met vergunningen een experiment heeft uitgevoerd. Alle 20 ondernemers hebben zich geconfirmeerd aan dat experimenteerbeleid. In die tweede fase, toen sprake was van experimenteerbeleid, is bij de vergunningverlening door mij steeds duidelijk gesteld dat de vergunninghouders hier geen rechten aan konden ontlenen en het experimenteerbeleid eindig was. Voor de eerste fase, toen gesteld werd dat geen vergunningen nodig waren en er geen specifiek experimenteerbeleid gold, geldt dat inherent daaraan is dat er geen duidelijke en harde gegevens beschikbaar zijn over die periode.

Tijdens de gesprekken bleek dat meerdere ondernemers claimen juist in die eerste periode activiteiten uitgevoerd te hebben. Dat varieert van verkennende gesprekken, ontwerpen en eerste ideeën op de tekentafel tot het in meerdere of mindere mate doen van daadwerkelijke investeringen. Het is voor mij niet mogelijk hier een eenduidige en rechtvaardige grens te stellen die leidt tot een afbakening van de «pioniers van het eerste uur». Dat maakt dat in het vervolg van het zoeken naar een oplossing, gekeken is naar de hele groep van experimenteerders (de 20 hiervoor genoemde ondernemers).

De afgelopen maanden zijn met de experimenteerders die zich hebben gemeld vele gesprekken gevoerd. Meerdere varianten voor het verruimen van het overgangsregime zijn daarbij de revue gepasseerd. Uiteraard is ook gesproken met de convenantpartijen omdat een eventuele oplossing ook hier op draagvlak moet kunnen rekenen en het convenant vertrekpunt is.

Het bleek zoals te verwachten uiterst complex te liggen. Enerzijds gaven verschillende belanghebbenden aan bevreesd te zijn dat een verlenging of verruiming van het overgangsbeleid het broze evenwicht in de hele mosselketen (van zaadwinning tot afzet van consumptiemosselen) kan verstoren, anderzijds gaf een aantal belanghebbenden aan te vrezen dat de transitie van de sector en sluiting van gebieden voor bodemberoerende visserij ten koste van de afspraken in het convenant uitgesteld worden, mede omdat het zaad van de MZI-experimenteerders niet meetelt voor de sluitingsstappen. Voor de groep experimenteerders zelf gold dat er geen sprake was van een eenduidige inzet in het hele proces. Aan het einde van het proces neigde men naar een forse verlenging van de overgangstermijn van vier jaar. Daarbij spraken sommigen over het jaartal 2020, soms zelfs over een blijvende productie naast de transitiebedrijven uit de sector zolang de ecologische draagkracht het toestaat.

In dit speelveld van uitersten heb ik in de vorm van verschillende varianten geprobeerd een voor iedereen verteerbaar compromis te vinden. Dit bleek tot op heden niet mogelijk.

Beleidslijn MZI-experimenteerders

Helaas moet ik ondanks de vele gesprekken met goede intenties over en weer, constateren dat het onmogelijk is te komen tot een aanpassing van het overgangsbeleid die kan rekenen op instemming van zowel de groep experimenteerders als de convenantspartijen. De gedane voorstellen gingen de meeste experimenteerders niet ver genoeg, de sector stelde zich op het standpunt dat iedere substantiële uitbreiding het evenwicht in de mosselsector verstoort en de NGO’s zien het ten koste gaan van de afspraken ten aanzien van de transitiestappen en sluiting van gebieden. Dit alles maakt dat ik vasthoud aan de beleidslijn van vorig jaar. Dat betekent dat de experimenteerders, op één bedrijf na, een overgangstermijn wordt gegund van vier jaar (tot en met 2013).

Voor één bedrijf, het bedrijf West 6, ben ik voornemens een uitzondering te maken.

De oprichter van dit bedrijf komt van buiten de mosselsector en is ruim vóór de anderen en zonder dat er sprake was van enige vorm van MZI’s in Nederland, eigenstandig gestart met het experimenteren met MZI’s. In de loop der jaren heeft hij hierin geïnvesteerd. Mede door zijn inzet zijn de MZI’s ontwikkeld tot wat ze nu zijn. Hij heeft hiermee in grote mate bijgedragen aan de transitie van de mosselsector.

Ik ben voornemens de betrokken ondernemer via het verlenen van een vergunning in staat te stellen om, gelijk aan de mosselkwekers uit de sector, zijn MZI’s te kunnen blijven exploiteren.

Uitstel naar 2012, waarin een eerste evaluatie plaatsvindt, acht ik onwenselijk omdat dit de uitvoering van het convenant in gevaar brengt.

De experimenteerders kunnen de vier jaar niet alleen benutten om de gedane investeringen verdergaand terug te verdienen, ook kunnen zij zich gedurende die periode een blijvende positie verwerven in de omschakeling van bodemberoerende visserij naar het alternatief met MZI’s.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven