29 674
Evaluatie Wet Werk en Bijstand

nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2006

Hierbij doe ik u een rapportage toekomen1, waarin de kwantitatieve ontwikkelingen op het gebied van de WWB aan de orde komen. Deze kwantitatieve analyse is aangekondigd in het Uitgewerkt Plan van Aanpak Evaluatie WWB, dat in 2005 aan u is aangeboden. De rapportage was aanvankelijk gepland voor 2005. Wegens vertraging bij de oplevering van de voor dit overzicht te hanteren cijfers doe ik u de rapportage heden toekomen. Over deze verschuiving bent u geïnformeerd bij de aanbieding van de rapportage over de verordeningen WWB op 25 november 2005.

De belangrijkste bevindingen uit deze rapportage treft u aan in de samenvatting aan het begin van het rapport. Ik maak daaruit op dat op vele gebieden positieve ontwikkelingen naar voren komen, gezien onder meer de cijfers over een verminderde instroom, een verhoogde uitstroom en een dalend bijstandsvolume in 2005. Het zeer recent bekend geworden CBS-cijfer over januari 2006 duidt op een verdere daling met circa 500 uitkeringen ten opzichte van het in deze rapportage vermelde cijfer van december 2005. Ook de inspanningen van de gemeenten aan de poort, de toename van het aantal trajecten voor WWB’ers, de handhavingsinspanningen en de afnemende tendens in het aantal ontheffingen zie ik als een teken van een gunstige werking van het systeem van de WWB waardoor de hoofddoelen van de WWB dichterbij worden gebracht. Een definitief oordeel is echter nog niet op zijn plaats, gezien de verstreken periode en de nadere analyses en onderzoeken die nog zullen volgen.

Graag wil ik in deze brief op een aantal punten uit de rapportage nader ingaan.

Indien men de uitstroomcijfers van 2003 en 2004 vergelijkt blijkt ook een (bescheiden) uitstroomverhoging bij degenen die al langer in de WWB zitten. Deze trend verdient versterking. De positieve ontwikkeling in de conjunctuur kan hieraan bijdragen. Via trajecten kunnen ook langdurig werklozen aan de slag geholpen worden en kunnen gemeenten langdurige besparingen bereiken op de uitkeringsuitgaven.

Voorts constateer ik grote verschillen in resultaten tussen gemeenten. Dat blijkt uit de cijfers van de ontwikkeling van het bijstandsvolume per gemeente, die in de bijlagen bij deze rapportage zijn opgenomen. De cijfers zijn een neerslag van conjuncturele en structurele factoren, maar ook van factoren die binnen de invloedssfeer van gemeenten liggen zoals de kwaliteit van de uitvoering en het tempo van het veranderingsproces. Uit de cijfers over 2005 blijkt ook dat sommige gemeenten in staat zijn een negatieve trend in de eraan voorafgaande periode om te buigen naar een positieve ontwikkeling. Ik maak hieruit op dat er nog de nodige ruimte is om de uitvoering verder te optimaliseren.

Uit de rapportage blijkt dat in 2005 gemeenten naar schatting € 235 miljoen overhouden op het macrobudget voor de financiering van de uitkeringen (I-deel) van circa € 4,6 miljard. In 2004 is € 4,3 miljard aan uitkeringen besteed op een macrobudget van € 4,6 miljard.

Uit de analyse komt naar voren dat gemeenten in 2004 circa € 361 miljoen hebben overgehouden op het W-deel. Voor 2005 is op basis van het voorlopig Verslag over de Uitvoering 2005 een schatting gemaakt van de besteding van het W-deel. De schatting is gebaseerd op 295 gemeenten en betreft circa 90% van het toegekende budget van 2005. Uit de schatting blijkt dat het overschot voor deze 295 gemeenten € 533 miljoen betreft, waarvan € 315 miljoen bestaat uit de overheveling vanuit 2004. De vraag is wat de oorzaken van dit overschot zijn. In de komende Divosamonitor (te verschijnen in mei) zal hieraan kort aandacht worden besteed, doch naar verwachting is hiervoor een apart, meer diepgravend onderzoek noodzakelijk. Divosa, VNG en SZW achten het wenselijk dat hier nader onderzoek naar plaatsvindt en hebben afgesproken op dit punt met zijn drieën op te trekken. De afronding van dit onderzoek is voorzien in augustus 2006.

In de analyse worden cijfers over de uitgaven aan bijzondere bijstand op grond van artikel 35 WWB gepresenteerd. Gemeenten hebben echter naast de verschaffing van de bijzondere bijstand ook andere instrumenten in hun lokaal armoedebeleid (kwijtschelding van lokale lasten, schuldhulpverlening etc.). Gemeenten bepalen zelf hoeveel middelen zij inzetten. Naast de middelen uit het gemeentefonds kunnen gemeenten ook overschotten op het I-deel inzetten voor dit beleid.

Uit de analyse komt naar voren dat er personen zijn die hun WWB-aanvraag na aanvankelijke aanmelding niet doorzetten. Diverse gemeenten nemen op dit punt hun verantwoordelijkheid en hebben onderzoek gedaan of gaan onder regie van Divosa onderzoek doen naar de vraag waar deze personen blijven en naar de vraag of er wellicht sprake is van het ten onrechte niet verschaffen van een bijstandsuitkering. Ik volg deze onderzoeken met belangstelling. Als deze lokale initiatieven leiden tot generaliseerbare bevindingen zal ik deze betrekken bij de verdere evaluatie.

Uit deze analyse komen ook gegevens naar voren over de aanvraagtermijn. In het AO Voedselbanken van 13 april 2006 heb ik op dit punt toegezegd dat ik het adequaat verlenen van voorschotten door gemeenten zo nodig wettelijk zal regelen als het overleg met gemeenten niet tot voldoende resultaten leidt.

Wat betreft de drie centrale uitgangspunten van de WWB (decentralisatie, deregulering en derapportage) komt uit de analyse naar voren dat SZW zich hieraan sinds de invoering van de WWB heeft gehouden.

Derapportage impliceert dat ik minder en alleen de noodzakelijke gegevens over de gemeentelijke uitvoering van de WWB bij gemeenten verzamel. De onderhavige rapportage geeft een goed beeld van de cijfers die ik over de uitvoering van de WWB ter beschikking heb. De gevraagde informatie is beperkt tot de noodzakelijke informatie voor de uitvoering van mijn wettelijke taken en is daarmee naar mijn oordeel voldoende om mij naar Uw Kamer te kunnen verantwoorden over de uitvoering van de WWB. Samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) concludeer ik dat de derapportage naar tevredenheid verloopt. Om de door het kabinet, Uw Kamer en de VNG zeer gewenste vermindering van administratieve lasten voor gemeenten verder vorm te kunnen geven, is een terughoudendheid van alle betrokkenen op het terrein van informatieverzameling bij individuele gemeenten van belang.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven