nr. 49
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2005
In het debat over het wetsvoorstel toezicht accountantsorganisaties op
1 februari jl. zijn de kosten van het voorgestelde toezicht aan de orde
gesteld. Ik heb in dat debat toegezegd indicatieve becijferingen te geven
over zowel de kosten van vergunningverlening als de kosten van het doorlopende
toezicht.
Tot de uitgangspunten in het wetsvoorstel behoort het – in de Wet
op de Registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
verankerde – behoud van de verantwoordelijkheid van de beroepsorganisaties
(het NIVRA en de NOvAA) voor het accountantsberoep. In de uitvoering van het
toezicht zal kwaliteitsborging door de beroepsorganisaties dan ook een in
beginsel belangrijke rol spelen. Dit is wenselijk vanuit een principiële
voorkeur voor zelfregulering, behoud van de eigen verantwoordelijkheid voor
maatschappelijke organisaties en vanuit het oogpunt van administratieve lastenbeperking
en snelheid.
De AFM krijgt de volledige eindverantwoordelijkheid voor het toezicht
en kan waar nodig zelf toezicht uitoefenen bij individuele accountantorganisaties.
Daarbij hanteert het wetsvoorstel het uitgangspunt dat een falen van de accountant
niet te allen tijde kan worden voorkomen. Deze garantie biedt het wetsvoorstel
en het daarin neergelegde toezicht door de AFM ook niet. Wel dient sprake
te zijn van een maatschappelijk aanvaardbaar risico op falen en een voldoende
gerechtvaardigd vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de accountantsverklaring.
Met name ten aanzien van de organisaties van openbaar belang (ook: OOB) geldt
dat onjuiste informatieverstrekking en de daarmee verbonden accountantsverklaring
dieper ingrijpt in het vertrouwen dan het geval is bij een niet-OOB. Het toezicht
van de AFM in directe zin zal in de dagelijkse praktijk om die reden vooral
betrekking hebben op accountantsorganisaties die controles uitvoeren bij OOB's.
De AFM zal zich bij het toezicht op accountantsorganisaties die wettelijke
controles verrichten bij andere ondernemingen dan OOB's meer baseren op –
en voor de invulling van haar toezichttaak gebruik maken van – de kwaliteitsborgingsystemen van het NIVRA, de NOvAA en van andere alternatieve systemen. Dit vereist
wel dat die kwaliteitsborging adequaat is. Van de beroepsgroepen wordt–
evenals nu al het geval is – verwacht dat zij zelf veel doen om de naleving
van de normen in het wetsvoorstel te bevorderen. Op die verwachtingen zijn
ook de indicatieve berekeningen gebaseerd.
Voor de kleinere accountantsorganisaties volstaat – gegeven het
lagere risicoprofiel – een minder omvangrijk onderzoek. Door de grote
betrokkenheid van het NIVRA en de NOvAA bij de kwaliteitsborging binnen accountantsorganisaties
die geen OOB's controleren, in combinatie met het feit dat lidmaatschap bij
een van beide beroepsorganisaties voor de persoon van de accountant volstaat
voor de toelating als externe accountant, zal kunnen worden volstaan met een
lichte vorm van vergunningverlening. De memorie van toelichting noemt dan
een streefwaarde van € 1 800,– als kosten voor een vergunningaanvraag
door een accountantskantoor, niet zijnde een OOB-kantoor. De uiteindelijke
kosten voor een vergunning voor een klein accountantskantoor kunnen daarbij
dicht in de buurt blijven als optimaal kan worden gebouwd op de bestaande
systemen en de in de memorie van toelichting genoemde «quick scan»-achtige
aanpak kan worden gevolgd. De kosten voor vergunningverlening zijn dan niet
veel hoger dan de jaarlijkse contributie voor één AA of één
RA. Indien het nodig blijkt dat de AFM alle werkzaamheden voor de vergunningverlening
zelf verricht – en dit is het slechte scenario waarin de bestaande structuren
ondermaats blijken – dan kunnen de eenmalige kosten oplopen tot het
dubbele. De kosten voor een OOB-vergunning worden overigens geraamd op € 18 000,–.
Voor het doorlopende toezicht geldt hetzelfde betoog als voor de vergunningverlening.
Blijken de bestaande systemen goed te werken en aan de in het wetsvoorstel
gestelde eisen tegemoet te komen, dan kunnen de kosten voor een klein accountantskantoor
beperkt blijven. Waarschijnlijk zal een verdeelsleutel op basis van het aantal
RA's en AA's binnen het kantoor gehanteerd kunnen worden. Op basis hiervan
worden de doorlopende, jaarlijkse kosten geraamd op € 1 000,–
voor een klein accountantskantoor. Afhankelijk van welke verdeelsleutel precies
wordt gehanteerd bij de verdeling van de toezichtkosten over de OOB-kantoren
en overige kantoren, kunnen de kosten voor een klein accountantskantoor wellicht
nog wat lager uitvallen.
De Minister van Financiën,
G. Zalm