Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2021
Op 14 december jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 34, Stemmingen) is de motie van de
leden Helder en Markuszower (PVV) aangenomen waarbij de regering wordt gevraagd het
dragen van een hoofddoek door boa’s te verbieden. Op 14 december jl. is tevens aangenomen
de motie van het lid Michon-Derkzen (VVD) over landelijke regelgeving voor een neutrale
uitstraling van het boa-uniform.
Het lid Wilders (PVV) heeft om een brief gevraagd over de uitvoering van de motie
van de leden Helder en Markuszower (PVV). Met deze brief wordt daaraan voldaan. Prealabel
wil ik onderstrepen dat beide evengenoemde moties vanwege de verwantschap van het
onderwerp, in samenhang zullen worden benaderd.
In mijn brief van 8 december jl. heb ik u geïnformeerd dat, naar aanleiding van moties
in een aantal gemeenteraden, de komende tijd gesprekken zullen plaatsvinden over uiting
van geloof of een levensbeschouwelijke overtuiging in het uniform van boa’s werkzaam
in de openbare ruimte. De gesprekken zullen plaatsvinden tussen de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG), de betrokken gemeenten, boa’s, boa-bonden en ondernemingsraden
van de werkgevers. Vanuit mijn ministerie zullen deze gesprekken en de uitkomsten
hiervan actief worden gevolgd.
Vanuit het uitgangspunt van lokaal maatwerk past het dat gemeenten verantwoordelijkheid
dragen, in de hoedanigheid van werkgever, voor het uniform van boa’s domein I (Openbare
ruimte). De VNG heeft een ontwerp voor een modeluniform ontwikkeld voor boa’s werkzaam
in de openbare ruimte met als doel de herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid
van boa’s te vergroten en meer uniformiteit tussen gemeenten te krijgen. Het modeluniform
kent een aantal specifieke kenmerken. Uitingen van geloof zijn hiervan geen onderdeel.
De VNG zal in 2022 met haar leden het gebruik en uiterlijk van het modeluniform evalueren.
Deze evaluatie moet uitwijzen of en waar het modeluniform aanpassing behoeft. Hoewel
het gebruik van dit modeluniform voor gemeenten niet verplicht is, zal in het licht
van de evaluatie worden bezien of gemeenten hiertoe niet aangespoord moeten worden.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid sta ik voor de veilige taakuitvoering van
de boa. Gezien het feit dat hier sprake is van lokaal werkgeverschap zal ik komende
tijd verkennen hoe op adequate wijze opvolging kan worden gegeven aan de moties. Daarbij
zal ik concreet in ogenschouw nemen of en op welke wijze landelijke wet- en regelgeving
opportuun is, met inbegrip van een verbod op religieuze geloofsovertuigingen in het
boa-uniform, of dat op andere wijze de door uw Kamer gevraagde neutraliteit van het
uniform van de boa kan worden geborgd. Dit betrek ik in mijn gesprekken met de VNG
en de gemeenten. Ik zie de uitvoering van de moties als onderdeel van het ingezette
traject voor de herijking van de boa functie en het boa bestel. Over de voortgang
zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2022 nader informeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus