Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 januari 2020
Op 1 oktober 2019 heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht
om een kabinetsreactie op het rapport van het Verwey-Jonker Instituut over de invloed
van AlFitrah. Met deze brief kom ik tegemoet aan deze verzoeken.
Reactie rapport Verwey-Jonker over de invloed van AlFitrah
Allereerst wil ik benadrukken dat het mij zorgen baart als mensen zich in een omgeving
begeven waar zij onder invloed staan van mensen die hun houding ten opzichte van andersdenkenden,
de Nederlandse samenleving, de democratische rechtsstaat en participatie daarin negatief
beïnvloeden. Het rapport spreekt in relatie tot AlFitrah over «sektarische kenmerken»,
waarbij een gesloten karakter, hiërarchisch leiderschap en groepsdruk de overbrugging
naar de bredere samenleving en de integratie in die samenleving tegenwerken. Dit kan
op den duur een voedingsbodem worden voor extremistische standpunten.
Daarnaast is het verontrustend dat kinderen en jongeren betrokken bij AlFitrah mogelijk
niet de zorg ontvangen die ze nodig hebben en past bij de problematiek. Dit raakt
hun gezondheid. De gemeente Utrecht heeft hiervan een melding gedaan bij de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd. Ook de uitkomst dat AlFitrah mensen ontmoedigt om aangifte
te doen in het geval van criminele activiteiten is verontrustend. Dit is gedrag dat
de rechtstaat ondermijnt. Hierop is het bestuur van AlFitrah aangesproken door de
gemeente Utrecht. Daarnaast wordt in de raadsbrief van de gemeente Utrecht iedereen
die signalen heeft van mogelijke strafbare feiten opgeroepen om hier melding van te
maken bij de politie. In beide situaties zijn concrete meldingen namelijk essentieel
om tot verder handelingsperspectief te komen.
Tegelijkertijd legt het onderzoek een behoefte aan pedagogisch verantwoorde, islamitische
lessen bloot. Ouders en jongeren hebben behoefte aan scholing over de islam. Dit is
een feitelijk gegeven. Echter, in het huidige landschap zijn het met name salafistische
organisaties, zoals AlFitrah, die behendig op deze behoefte inspelen, met als gevolg
dat ook ouders en jongeren die (aanvankelijk) niet de salafistische leer aanhangen,
aankloppen bij AlFitrah voor de scholing van hun kinderen of henzelf. Dat is een gemiste
kans.
Zoals ik in eerdere Kamerbrieven heb geschetst, is er niet altijd een eenduidig antwoord
op problematische gedragingen, omdat deze in de praktijk niet strafbaar zijn, hoogstens
onwenselijk. Echter, dit betekent niet dat de overheid met lege handen staat. Een
richting waarin gedacht kan worden, naast de driesporenaanpak, is in samenspraak met
verschillende islamitische gemeenschappen, het inzetten op het versterken van de weerbaarheid.
In het rapport van het Verwey Jonker Instituut wordt de aanbeveling gedaan aan de
islamitische gemeenschappen om eveneens in het gat in de markt van Arabische lessen
en islamitisch kennis te springen, zodat ouders en jongeren bij meer organisaties
terecht kunnen dan nu het geval is. Hierover wordt reeds het gesprek gevoerd met enkele
vertegenwoordigers uit die gemeenschappen. Daarnaast doet het rapport de overheid
de aanbeveling om dit soort initiatieven tot alternatief aanbod vanuit de gemeenschappen
te ondersteunen. Van deze aanbeveling neem ik met interesse kennis, uiteraard met
oog voor de scheiding tussen kerk en staat die we in Nederland kennen. Over het versterken
van de veerkracht en weerbaarheid wissel ik dan ook graag met u van gedachten in een
door uw Kamer aangevraagd plenair debat over salafisme.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees