nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2004
Bijgaand ontvangt u de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving.
In deze nota staat centraal of er in onze pluriforme samenleving een voldoende
evenwicht bestaat in de onderlinge verhouding van een aantal klassieke grondrechten.
In het bijzonder wordt ingegaan op het discriminatieverbod enerzijds en vrijheidsrechten
(meningsuiting, godsdienst, onderwijs) anderzijds. Speciale aandacht gaat
uit naar (discriminatoire) uitlatingen die (mede) zijn gebaseerd op religieuze
of levensbeschouwelijke opvattingen. De achtergrond daarvan is de volgende.
De afgelopen jaren hebben zich verschillende commotie veroorzakende gebeurtenissen
en ontwikkelingen voorgedaan die verband houden met de toegenomen pluriformiteit
van de samenleving. Gebeurtenissen die ook rechtstreeks raken aan de betekenis
van grondrechten en hun onderlinge verhouding. Uit de publieke debatten daarover
blijkt onzekerheid te bestaan over de grenzen van de door grondrechten gegarandeerde
vrijheden en de wijze waarop verschillende grondrechten zich tot elkaar verhouden.
Dit blijkt ook een motie-Dittrich c.s, waarin deze nota mede zijn oorsprong
vindt. In deze motie is gesignaleerd dat er een groeiende spanning is ontstaan
in de samenleving tussen sommige moslims en homoseksuelen, welke spanning
leidt tot strafrechtelijke aangiftes over en weer. In deze motie wordt de
regering verzocht een notitie aan de Kamer te sturen waarin zij ingaat op
het spanningsveld tussen het discriminatieverbod, de vrijheid van meningsuiting
en de vrijheid van godsdienst en waarin zij aangeeft op welke wijze de grondwettelijke
vrijheden van meningsuiting en godsdienst beleefd kunnen worden zonder mensen
vanwege hun homoseksuele geaardheid te discrimineren, waarbij de relevante
jurisprudentie wordt betrokken.
Onder het vorige kabinet is de voorbereiding van deze nota ter hand genomen.
Na het aantreden van het huidige kabinet in 2003 heb ik de voorbereiding
van de nota op mij genomen. Vervolgens is aan de Tweede Kamer de toezegging
gedaan dat het kabinet middels de nota ook een standpunt zal innemen over
het dragen van kledingstukken en sieraden die uitdrukking kunnen geven aan
godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen.1
Tegen deze achtergrond is de opzet van de nota verbreed tot andere vraagstukken
en grondrechten dan die in de motie Dittrich e.a. aan de orde zijn gesteld,
terwijl de juridische dimensie en het in de motie aangekaarte vraagstuk centraal
zijn blijven staan. Uit deze benadering blijkt dat de soms hevige maatschappelijke
debatten die de laatste jaren hebben plaatsgevonden naar aanleiding van gebeurtenissen
die rechtstreeks raken aan grondrechten zeer begrijpelijk zijn, maar dat voor
de beslechting van de daaraan ten grondslag liggende conflictueuze situaties
geen aanpassing van het Grondwettelijk kader nodig is. Veeleer dient een heroriëntatie
plaats te vinden op de waarden van de democratische rechtsstaat, de grondrechten
daaronder begrepen, en verdient eigentijds burgerschap aandacht. Het debat
daarover wordt onder andere gevoerd in het kader van het debat over waarden
en normen, het rapport van de Commissie Blok en de Brief Integratie en Burgerschap.
Bijgaande nota Grondrechten in een pluriforme samenleving biedt enkele kaders
die aan dat debat dienstig kunnen zijn.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
Th. C. de Graaf