29 607
Wijziging van diverse wetten ter uitvoering van de op 21 juni 1999 te Luxemburg tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen en tot aanpassing van de Wet op de architectentitel aan een uitspraak inzake vrijheid van vestiging van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

§ 1 Aanleiding

In 1992 sprak de Zwitserse bevolking zich bij referendum uit tegen deelname door Zwitserland aan de Europese Economische Ruimte (verder: EER). Bij nota van wijziging werd naar aanleiding daarvan in het destijds aanhangige voorstel voor de EER-uitvoeringswet1 duidelijk gemaakt dat Zwitserland en Zwitserse onderdanen van toepassing waren uitgesloten. Na 1992 besloten de EG en Zwitserland echter de onderlinge betrekkingen wel te intensiveren op een aantal deelterreinen, door het sluiten van een zevental sectorale verdragen. Dit pakket verdragen is op 4 april 2002 door de Raad van de Europese Unie (en deels door de Commissie) goedgekeurd2 en bevat onder andere de op 21 juni 1999 te Luxemburg tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen3 (verder: de Overeenkomst). De materie van de Overeenkomst behoort niet volledig tot de competentie van de Europese Gemeenschap, zodat het Koninkrijk ook voor Nederland als lidstaat verdragsluitende partij is. De Overeenkomst regelt de vrije toegang van onderdanen van de lidstaten en Zwitserland tot elkaars grondgebied en tot economische activiteiten en vormt daarmee in feite een verruiming van de werkingssfeer van de bepalingen van titel III en IV van het Verdrag van Amsterdam tot Zwitserland en Zwitserse onderdanen. De Overeenkomst is voor Nederland goedgekeurd bij wet van 14 september 20014 en trad op 1 juni 2002 in werking. Voor een gedetailleerdere weergave van strekking en betekenis van de Overeenkomst wordt verder verwezen naar de uitgebreide memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de goedkeuringswet5.

Aanvankelijk zijn de noodzakelijke aanpassingen in de nationale wetgeving als gevolg van de Overeenkomst onderschat. De goedkeuringswet bevat behalve de goedkeuring van de Overeenkomst weliswaar een aantal wetswijzigingen (m.n. ter uitvoering van de artikelen 3 en 4 en bijlage I van het Verdrag) maar niet de wijzigingen die later alsnog in dit wetsvoorstel zijn opgenomen en die helaas dus pas enige tijd na inwerkingtreding van de Overeenkomst van kracht zullen kunnen worden. Er is niet gebleken dat in de periode sinds de inwerkingtreding van de Overeenkomst rechtsverhoudingen tot stand zijn gekomen die nog door tussenkomst van de wetgever in formele zin in overeenstemming met de Overeenkomst zouden moeten worden gebracht. Uitvoering van de betrokken wetgeving dient immers al op grond van artikel 94 Grondwet in overeenstemming met de Overeenkomst te geschieden en Zwitserse belanghebbenden konden zich daarop naar verwachting in rechte zonodig ook met succes beroepen. Om alle mogelijke twijfel dienaangaande echter uit te sluiten wordt voorgesteld de wet in werking te laten treden met terugwerkende kracht tot het moment van inwerkingtreding van de Overeenkomst. Deze terugwerkende kracht is uit de aard der zaak begunstigend.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat ook algemene maatregelen van bestuur op verdragsconformiteit zijn bezien en waar nodig zullen worden aangepast.

Als gezegd is deze «gemengde» Overeenkomst deel van een pakket met nog een zestal verdragen met Zwitserland. Het gaat daarbij om beleidsterreinen waarvoor de EG exclusief bevoegd is, zodat bij die verdragen naast Zwitserland alleen de Europese Gemeenschappen partij zijn en niet ook het Koninkrijk. Deze verdragen zijn niettemin ook bindend voor Nederland en geven aanleiding tot het voorstellen van wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en van de Spoorwegwet (artikel V respectievelijk VI).

Met het oog op beperking van het aantal medeondertekenaars is deze memorie van toelichting ondertekend door de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

§ 2 Strekking

Op grond van de Overeenkomst moeten Zwitserse onderdanen voor wat betreft het vrije verkeer van personen in Nederland op dezelfde wijze toegang kunnen krijgen tot economische activiteiten als EU-onderdanen en de onderdanen van de overige staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst (Liechtenstein, Noorwegen en IJsland1 ). Zwitserse onderdanen moeten derhalve eveneens onder de werking van wettelijke bepalingen worden gebracht die deze toegang reguleren voor laatstgenoemde onderdanen2. Het gaat daarbij om vestiging, toegang tot bepaalde wettelijk gereguleerde beroepen (advocaten, architecten, medici) en de mogelijkheid om op de voor EU/EER-onderdanen gebruikelijke wijze gelijkstelling van Zwitserse diploma's en erkenning van opleidingen te verkrijgen. Hoewel Zwitserse belanghebbenden zich naar verwachting nu al succesvol op de Overeenkomst zouden kunnen beroepen, moet de wetgeving, net als het geval was ten tijde van indiening van de EER-Uitvoeringswet, ter uitvoering van verdragsverplichtingen en omwille van kenbaarheid en rechtszekerheid in overeenstemming worden gebracht met de verplichtingen uit de Overeenkomst.

Van de gelegenheid is verder gebruik gemaakt om een correctie voor te stellen in de Wet op de architectentitel waarvan de noodzaak duidelijk is geworden door een uitspraak van het Hof van Justitie.

§ 3 Wijze van implementatie

In lijn met het karakter van technische aanpassing is de terminologie van de bestaande bepalingen zoveel mogelijk gehandhaafd. Tenzij de officiële titel van de Overeenkomst wordt aangehaald, wordt in dit wetsvoorstel niet verwezen naar «de Zwitserse Bondsstaat» maar naar«Zwitserland». Deze aanduiding is niet alleen korter, maar wordt in de Overeenkomst zowel in de officiële titel als in de overige tekst ook gebezigd. Bovendien kan geen twijfel bestaan over welke staat bedoeld is en is de aanduiding zowel in de Nederlandse wetgeving als bij ondertekening van verdragen gebruikelijker.

§ 4 Gereglementeerde beroepen waarvoor aanpassing aan de Overeenkomst niet nodig is

– «Overheidsambten»

Artikel 10 uit bijlage I bij de Overeenkomst bevat een uit het EG-Verdrag overgenomen beperking op het vrij werknemersverkeer: Zwitserse onderdanen kunnen worden uitgesloten van overheidsambten die verband houden met de uitoefening van openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de staat of van andere overheden te behartigen. EU-burgers die niet ook Nederlander zijn hebben geen toegang tot ambtelijke vertrouwensfuncties of in de Wet op het Notarisambt, de Gerechtsdeurwaarderswet, de Wet op de Rechterlijke Organisatie e.d. geregelde beroepen. Er is geen reden om onderscheid te maken tussen Zwitsers en niet-Nederlandse EU onderdanen door Zwitsers wel toe te laten.

– Accountants

Artikelen 93 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en artikel 80a van de Wet op de Registeraccountants behoeven geen wijziging. In de Overeenkomst wordt verwezen naar richtlijn 89/48/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG L 19) (hierna ook: de erkenningsrichtlijn). De Overeenkomst verwijst niet naar de Achtste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden (PbEG L 126) (hierna: de achtste richtlijn inzake vennootschapsrecht). Dit betekent dat het onduidelijk is of accountantsopleidingen in Zwitserland aan het niveau van de achtste richtlijn inzake vennootschapsrecht voldoen. Het regime van de erkenningsrichtlijn is daarom onverkort van toepassing op Zwitserse onderdanen die in Nederland als accountant aan de slag willen. Concreet betekent dat:

– dat indien een Zwitser zijn opleiding in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de EER heeft gedaan, onderdeel a, sub 1, van artikel 93 van de Wet op de accountants-administratieconsulenten respectievelijk artikel 80a, onderdeel a, onder 1e, van de Wet op de Registeraccountants van toepassing is, omdat het diploma voldoet aan de eisen uit de achtste richtlijn inzake vennootschapsrecht, en

– dat indien een Zwitser zijn opleiding in Zwitserland heeft gedaan, onderdeel a, sub 2, van artikel 93 van de Wet op de accountants-administratieconsulenten respectievelijk artikel 80a, onderdeel a, onder 2e van de Wet op de Registeraccountants van toepassing is, omdat het niet duidelijk is of het diploma voldoet aan de eisen uit de achtste richtlijn inzake vennootschapsrecht. Dit zal getoetst moeten worden door het examenbureau.

§ 5 Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

In Bijlage III, deel A, onder B van de Overeenkomst (PbEG 2002, L 114, blz. 45 en 46) wordt een tweetal richtlijnen genoemd die voortaan m.m. toegepast moeten worden op Zwitsers. Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PbEG L 78, blz. 17) is geïmplementeerd in artikel 16b van de Advocatenwet waarvan de toepasselijkheid door deze wijziging wordt uitgebreid tot Zwitserse advocaten.

De als tweede genoemde richtlijn (98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PbEG L 77, blz. 36) bewerkstelligt dat degene die in Zwitserland gerechtigd is zich «Avocat/Advokat», «Rechtsanwalt», «Anwalt», «Fürsprecher» of «Fürsprech/Avvocato» te noemen in Nederland na drie jaar ervaring in het Nederlandse recht als advocaat om inschrijving als advocaat kan verzoeken. Artikel 2a van de Advocatenwet wordt daaraan aangepast. Richtlijn 98/5/EG bevat ook een voorziening om advocaten aan wie de uitoefening van het beroep in een andere staat is ontzegd te kunnen weren. Om dat ook ten aanzien van de door de bevoegde Zwitserse autoriteiten geschorste of uit het beroep geweerde advocaten te kunnen doen wordt ook artikel 9aa aangepast.

Op grond van artikel 9a zijn Zwitserse advocaten reeds gerechtigd de titel «advocaat» te voeren. Vanwege de algemene formulering van deze bepaling is verdere wetswijziging niet nodig. De wet laat inschrijving als advocaat toe voor personen die een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven EG-verklaring hebben als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen (artikel 2, eerste lid Advocatenwet). De artikelen II en III van dit wetsvoorstel, waarbij die wetten worden aangepast, leiden ertoe dat ook Zwitserse onderdanen een dergelijke verklaring kunnen aanvragen.

Artikel II

Op grond van artikel 9 van de Overeenkomst dienen de verdragsluitende partijen de nodige maatregelen te nemen met betrekking tot de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (diploma's, certificaten en andere titels). Dit teneinde voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, van de andere staten die partij zijn bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en van Zwitserland de toegang tot en het uitoefenen van werkzaamheden in loondienst en als zelfstandige, alsmede het verlenen van diensten, te vereenvoudigen. Artikel 9 van de Overeenkomst verwijst naar Bijlage III waarin de richtlijnen op het gebied van de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties vermeld staan. Uit Bijlage III, onder de punten 1., 2., en 3., blijkt dat het merendeel van de hierin vermelde richtlijnen reeds dusdanig is aangepast dat zij ook op Zwitserse onderdanen betrekking hebben.

De in Bijlage III, Deel A, onder 1 en 2, vermelde richtlijnen nr. 89/48/EEG en nr. 92/51/EEG zijn geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

Om de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen verdrags- en richtlijnconform te maken, is in artikel 1, onderdeel i, van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen Zwitserland toegevoegd aan de definitie van lidstaat. De erkenningsprocedure van deze Algemene wet is daarmee eveneens van toepassing op Zwitserse onderdanen.

Artikel III

Om dezelfde reden als hiervoor bij de toelichting op is vermeld, is in artikel 1, onderdeel e, van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's Zwitserland toegevoegd aan de definitie van lidstaat.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om artikel 1, onderdeel e, te actualiseren; de woorden «Europese Gemeenschappen» zijn thans vervangen door de woorden «Europese Unie».

Artikel IV

Artikel 22, eerste lid, van de Zeevaartbemanningswet bevat een implementatie van de in Bijlage III vermelde richtlijnen nr. 89/48/EEG en nr. 92/51/EEG. Om dat artikel richtlijnconform te maken, is in het eerste lid Zwitserland toegevoegd.

Artikel V

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling, heeft als gevolg dat een typegoedkeuring die door het daartoe bevoegde gezag in Zwitserland is verleend gelijkgesteld moet worden met een door de dienst Wegverkeer verleende typegoedkeuring. Met het oog daarop is aan artikel 22, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, Zwitserland toegevoegd.

Artikel VI

De artikelen 28 en volgende van hoofdstuk III van de Spoorwegwet zijn opgesteld ter implementatie van de richtlijnen nr. 1995/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143) en nr. 1995/19/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur (PbEG L 143). Deze richtlijnen zullen als gevolg van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake het goederen- en personenvervoer over de weg (bijlage 1, onderdeel 4) ook ten aanzien van Zwitserland worden toegepast. Als gevolg daarvan is in artikel 28, eerste lid, onder j, van de Spoorwegwet, Zwitserland toegevoegd.

Artikel VII

Naast richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de vestiging van of het verrichten van diensten door natuurlijke personen en vennootschappen op het grondgebied van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen zal de Sociaal-Economische Raad bij het beslissen op aanvragen om ontheffing voortaan de Overeenkomst mede in aanmerking nemen.

Artikel VIII

De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt gewijzigd in verband met de bij de Overeenkomst behorende bijlage III Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties deel A, onderdeel C ( 5–10 en 13–16). In deze bijlage verbinden de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe op het gebied van de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties ten aanzien van elkaar de van kracht zijnde communautaire besluiten, opgesomd in deel A, toe te passen. De wederzijdse erkenning van de medische en paramedische werkzaamheden (onderdeel C, uitgezonderd de dierenartsen) moet opgenomen worden in de Wet BIG. Daartoe moeten de artikelen 2, 14 en 46 worden aangepast.

Artikel IX

De Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 (WTZ 1998) wordt gewijzigd in verband met de bij de Overeenkomst behorende bijlage II, Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, artikel 1(1) j° sectie A, 1. In de Overeenkomst is onder meer geregeld dat de bepalingen van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 in de verhouding tussen de landen van de Europese Unie en Zwitserland van toepassing zijn. In verband met de Overeenkomst dient artikel 3, eerste en vierde lid, daarom te worden aangevuld met Zwitserland. Dit betekent dat ook een in Zwitserland wonende persoon op wie ingevolge de bepalingen inzake de toepasselijke wetgeving van Titel II van EEG-Verordening nr. 1408/71 de Nederlandse wetgeving van toepassing is, een Wtz-verzekering kan afsluiten. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is in die zin aangepast. Indien niet langer aan die voorwaarde wordt voldaan en die persoon in Zwitserland blijft wonen of indien die persoon een Wtz-verzekering heeft en vanuit een ander (verdrags- of EU/EER-) land in Zwitserland gaat wonen, kan de Wtz-verzekering worden behouden. Artikel 3, vierde lid, onderdelen a en b, is in die zin aangepast.

Artikel X

De wijziging van de artikelen 9, eerste lid, 10, eerste lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, en 24, eerste lid, van de Wet op de architectentitel, handelend over respectievelijk de opleidingseisen voor inschrijving als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect in het architectenregister en de bevoegdheid in Nederland gebruik te maken van de in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wettig gevoerde beroepstitel of afkorting daarvan, vloeit voort uit artikel 9 van de Overeenkomst jo bijlage III. De uitbreiding van deze bepalingen houdt in dat het ook voor Zwitsers mogelijk is zich te laten inschrijven in het architectenregister dan wel in Nederland gebruik te maken van de in Zwitserland wettig gevoerde beroepstitel of afkorting daarvan.

De wijziging van artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de architectentitel houdt voorts verband met het arrest van het Europese Hof van Justitie van 22 januari 2002, zaak C-31/00, Nationale raad van de orde van architecten tegen Nicolas Dreessen. In dit arrest deed het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak over de uitleg van artikel 43 EG (vrijheid van vestiging) in de gevallen dat een gemeenschapsonderdaan beschikt over een in een lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel op een gebied waarop een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten of andere titels is vastgesteld, maar de toepassing van deze richtlijn niet automatisch leidt tot erkenning van dat diploma, certificaat of andere titel door een andere lidstaat waar de bezitter van dat diploma, certificaat of andere titel toegang tot het betrokken beroep wenst te verkrijgen.

In het voornoemde arrest betrof het de toepassing van richtlijn nr. 85/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG L 223, blz. 15). Deze richtlijn bevat de verplichting voor de lidstaten van de Europese Unie om bepaalde diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur die in een andere lidstaat zijn behaald, te erkennen.

Dreessen, Belgisch staatsburger, bezat een Duits diploma dat ingevolge de richtlijn niet door de lidstaten behoeft te worden erkend. Een door hem bij de raad van de orde van architecten van de provincie Luik ingediend verzoek om inschrijving op het tableau van de orde, werd om die reden dan ook afgewezen. De raad van beroep van de orde van architecten vernietigde deze beslissing, omdat Dreessen volgens de raad kon aantonen te beschikken over de in de Belgische wettelijke regeling vereiste kwalificaties en kennis. De Nationale raad van de orde van architecten stelde hiertegen cassatieberoep in bij het Hof van Cassatie, dat vervolgens aan het Europese Hof van Justitie een prejudiciële vraag voorlegde over de relatie tussen de artikelen 10 EG en 43 EG en richtlijn nr. 85/384/EEG.

Het Hof van Justitie oordeelde dat artikel 43 EG aldus dient te worden uitgelegd dat wanneer een gemeenschapsonderdaan bij de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een verzoek indient om te worden toegelaten tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, die autoriteiten bij het nemen van hun beslissing omtrent de toelating rekening moeten houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit deze titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en kwalificaties, ook al is voor het betrokken beroep een richtlijn vastgesteld inzake de onderlinge erkenning van diploma's en kan de toepassing van die richtlijn niet leiden tot automatische erkenning van titel(s) van de verzoeker. De bevoegde autoriteiten waar een dergelijk verzoek wordt ingediend, kunnen dus niet volstaan met na te gaan of het in een andere lidstaat verworven diploma wordt bestreken door een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's voor de betrokken beroepssector. Indien dat niet het geval blijkt te zijn en het diploma derhalve niet automatisch kan worden erkend, moeten de bevoegde autoriteiten de uit alle diploma's, certificaten en andere titels en relevante ervaring blijkende bekwaamheden van de verzoeker vergelijken met de in de nationale wetgeving verlangde kennis en kwalificaties om te bezien of daaraan op die wijze wordt voldaan.

De Wet op de architectentitel voorziet in artikel 9, eerste lid, onderdeel i, niet in de door het arrest bestreken gevallen waarin toepassing van richtlijn nr. 85/384/EEG niet automatisch leidt tot erkenning van het diploma, certificaat of andere titel op grond waarvan inschrijving wordt verzocht in het architectenregister. In verband hiermee is – onder vernummering van het bepaalde in onderdeel i – in onderdeel i, 2°, voor deze gevallen een voorziening getroffen op grond waarvan de uit diploma's, certificaten en andere titels alsmede relevante beroepservaring van de verzoeker blijkende kennis en bekwaamheden dienen te worden vergeleken met de kennis en kwalificaties waarover houders van een nationaal getuigschrift dat blijkens artikel 9, eerste lid, onderdelen a en c, toegang biedt tot het architectenregister, moeten beschikken. Een dergelijk vergelijkend onderzoek wordt verricht door of vanwege de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer die, wanneer dit onderzoek tot een positief resultaat leidt, aan de verzoeker een verklaring afgeeft waaruit dit blijkt. Alsdan kan de houder van het diploma, certificaat of andere titel door de Stichting bureau architectenregister in het architectenregister worden ingeschreven.

Het door of vanwege de Minister in te stellen onderzoek behelst de beoordeling van de individuele situatie van de verzoeker. Tegen de weigering van de Minister een verklaring als hier bedoeld af te geven, kan de verzoeker dan ook op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wet op de architectentitel beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat de toepassing van deze voorziening, evenals overigens die van onderdeel i, 1° en 3°, niet is beperkt tot gemeenschapsonderdanen, maar tot een ieder die in het bezit is van een diploma, certificaat of andere titel op het gebied van de architectuur dat in een EU-lidstaat is behaald. De reden hiervoor is dat de systematiek van de Wet op de architectentitel waar het de toegang tot het architectenregister betreft, uitgaat van het land waar een diploma is behaald en niet van de nationaliteit van de houder van dat diploma.

Gelet op de Overeenkomst tussen de EEG, EGKS en hun Lid-Staten enerzijds en de EVA-Staten met uitzondering van Zwitserland anderzijds betreffende de Europese Economische Ruimte alsmede de Overeenkomst anderzijds, over het vrije verkeer van personen is in onderdeel i, 1° en 2°, bepaald dat het, voor wat betreft buiten Nederland behaalde diploma's, certificaten of andere titels op het gebied van de architectuur, gaat om diploma's, certificaten of andere titels die in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst (Liechtenstein, Noorwegen en IJsland) dan wel in Zwitserland behaald zijn.

Artikel XI

Het wetsvoorstel strekt uitsluitend tot uitvoering van de Overeenkomst zodat volgens artikel 7, onder e, van de Tijdelijke referendumwet een referendum niet mogelijk is. Bij de bepaling van de inwerkingtredingsdatum hoeft daarmee dan ook geen rekening gehouden te worden. Voor een toelichting op de terugwerkende kracht wordt verwezen naar § 1.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Wijziging van een aantal wetten met het oog op de uitvoering van de op 2 mei 1992 te Oporto tot stand gekomen Overeenkomst tussen de EEG, de EGKS en hun Lid-Staten enerzijds en de EVA-staten anderzijds betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Uitvoeringswet) Kamerstukken II 1992/93, 22 903, nr. 2). De nota van wijziging: Kamerstukken II 1992/93, 22 903, nr. 7.

XNoot
2

Besluit van de Raad en, wat betreft de Overeenkomst inzake wetenschappelijke technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PbEG 2002 L 114).

XNoot
3

Trb. 2000, 16 en 2000, 86.

XNoot
4

Goedkeuring van de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen en wijziging van de Vreemdelingenwet (Stb. 2001, 432).

XNoot
5

Kamerstukken II 2000/01, 27 491, nr. 3.

XNoot
1

Oostenrijk, Finland en Zweden maakten destijds ook deel uit van de EER, maar zijn sinds 1995 lid van de EU.

XNoot
2

Veelal zijn deze bepalingen door de EER-uitvoerings-wet uitgebreid tot EER-onderdanen.

Naar boven