29 575
Duurzame energie en energiebesparing

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2004

Tijdens het Algemeen Overleg met uw kamer d.d. 15 juni 2004 (29 575/28 665, nr. 3) over innovatie in het energiebeleid is onder andere door de leden Samsom (PvdA) en Vendrik (GroenLinks) gevraagd naar het wetsvoorstel voor een uitgiftestelsel voor windturbineparken op zee. Met mijn brief van 12 juli jl. (29 575, nr. 4) heb ik u toegezegd om uw Kamer hierover in september nader te informeren. Met deze brief verschaf ik u, mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de toegezegde informatie. Ik maak tevens van de gelegenheid gebruik u op de hoogte te stellen van enkele actuele beleidsontwikkelingen rond windenergie op zee.

Het uitgiftestelsel

Om de opwekking van windenergie op zee ruimtelijk-juridisch nader te reguleren is de afgelopen jaren gewerkt aan de opzet van een uitgiftestelsel dat is gebaseerd op de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr).

Het resultaat was een concept-wetsvoorstel dat voorzag in een voorselectie waarbij in de vorm van rondes partijen, voorafgaand aan de aanvraag voor een Wbr-vergunning, een aanvraag konden indienen voor een toestemming daartoe. De aanvraag voor een toestemming zou worden getoetst aan technische en financiële criteria. De verkrijging van de toestemming zou de houder ervan het recht geven als enige voor het desbetreffende gebied een Wbr-aanvraag voor een windpark te doen. Na instemming door de Ministerraad is het wetsvoorstel in april 2004 voor spoedadvies aan de Raad van State verstuurd. Op 25 mei heeft de Raad van State advies uitgebracht met betrekking tot het wetsvoorstel.

Het advies van de Raad van State

De Raad adviseert onder meer de figuur van de toestemming te heroverwegen. De Raad wijst er op dat toestemming tot gevolg heeft dat het aantal beslismomenten wordt verdubbeld en er een stapeling van beroepsprocedures kan ontstaan die tot grote vertraging kan leiden. In samenspraak met mijn collega-bewindspersonen heb ik gedurende de zomermaanden een aantal mogelijkheden en alternatieven onderzocht. Wij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat het juridisch niet goed mogelijk is genoemde bezwaren (geheel) weg te nemen. Dit heeft geleid tot het besluit om de figuur van de toestemming te laten vallen. Omdat de toestemming de kern vormde van het wetsvoorstel is ook de noodzaak van het wetsvoorstel komen te vervallen. Wij zien daarom af van verdere indiening van het wetsvoorstel. In plaats daarvan is besloten tot een aanpassing van de huidige Beleidsregels inzake toepassing Wbr op installaties in de exclusieve economische zone. Op korte termijn zal het desbetreffende Nader Rapport, conform de daarvoor geldende regels tezamen met het advies van de Raad van State en het aan de Raad van State voorgelegde wetsvoorstel, in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Het alternatief: de beleidsregels

Bij de voorgenomen herziening van de beleidsregels worden voor vestiging van windparken enkele, specifieke regels toegevoegd. Tegelijkertijd wordt met de aanpassing van de beleidsregels het huidige moratorium op vergunningverlening voor windparken opgeheven.

Met het vervallen van de gefaseerde besluitvorming is geen sprake meer van een exclusief recht om een aanvraag voor te bereiden voor de Wbr-vergunning. Om de kosten die een bedrijf moet maken bij het voorbereiden van een vergunningsaanvraag – zoals het uitvoeren van milieu en bodemonderzoek – te beperken, ben ik voornemens hierop gericht flankerend beleid te ontwikkelen. Daarbij denk ik aan het beschikbaar stellen van kennis over de Noordzee, onderzoeksrapporten etcetera opdat marktpartijen zoveel als mogelijk gebruik kunnen maken van bestaande bronnen en derhalve de kosten kunnen reduceren.

Vervolgtraject

Binnenkort zullen de herziene beleidsregels van kracht worden en komt de bepaling dat tot een nader te bepalen tijdstip geen vergunning wordt verleend voor het oprichten van windturbines (het zogeheten moratorium), te vervallen. Nog dit jaar wordt daarmee de Economisch Exclusieve Zone (EEZ) weer opengesteld voor aanvragen voor windparken.

Actuele situatie

Op dit moment is voor twee windparken een vergunning afgegeven: het Nearshore windpark (NSW) en het windpark Q7. Voor Q7 geldt dat de benodigde vergunningen zijn verleend en er geen beroepsprocedures meer lopen. Rond het NSW resteren nog enkele onzekerheden, met het nog niet-onherroepelijk zijn van de benodigde vergunningen als belangrijkste. Naar het zich nu laat aanzien zal vanwege deze onzekerheden het startjaar van levering (2005) niet worden gehaald. NoordzeeWind, bouwer van het park, komt in oktober met een nadere invulling van de eventuele gevolgen voor de bouwplanning.

Overige ontwikkelingen

Met het voorgaande heb ik u op hoofdlijnen geïnformeerd over het uitgiftebeleid voor wind op zee. Maar er is meer voor nodig om windenergie op zee te realiseren. Het gaat om het totale pakket aan maatregelen op het gebied van ruimte, financiën, infrastructuur, kennis en innovatie. Ik noem hier enkele:

Financieel: de inzet van de subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) en de Energie Investeringsaftrek (EIA) maakt investeringen in windenergie mogelijk.

Technisch-infrastructureel: een visie op de aansluiting van windparken op het elektriciteitsnet wordt operationeel gemaakt. Het gaat daarbij om de vraag op welk moment noodzakelijke netverzwaringen gerealiseerd moeten worden op land alsmede welke acties nodig zijn om fysieke verbindingen vanuit zee naar land daadwerkelijk te realiseren.

Kennis en innovatie: Windenergie is een relatief jonge tak van sport. Innovatiebeleid is erop gericht om de prijs-prestatieverhouding te verbeteren. Ik noem in dit verband het BSIK-project WESEA en het demonstratieproject Nearshore windpark. De opgedane kennis van het NSW over ecologische, technische en economische aspecten wordt aan de marktpartijen beschikbaar gesteld. Tenslotte is in de nieuwe energieonderzoekstrategie (EOS) en in het transitieproject naar een duurzame energiehuishouding ruimte ingebouwd om vraagstukken op te lossen ten behoeve van een zorgvuldige implementatie van windoffshore.

Internationale samenwerking: Wind offshore is niet louter een Nederlandse aangelegenheid. Diverse EU-landen zijn actief. Hier moeten we meer gebruik van maken. Op 30 september en 1 oktober vond onder het Nederlands EU-voorzitterschap een policy workshop wind offshore plaats. Tijdens deze workshop is uitgebreid gesproken over onder meer de technische inpassing van grootschalig windvermogen in het (Europese) elektriciteitsnet. De workshop heeft aangetoond dat de verdere ontwikkeling van wind offshore gebaat is bij meer Europese samenwerking en gecoördineerd onderzoek. In dat verband zijn enkele concrete aanbevelingen gedaan ten behoeve van de Raad van Energieministers van eind november dit jaar.

Met bovengenoemd pakket ondersteunt het kabinet de ontwikkeling van windenergie op zee. Windenergie is binnen klimaatbeleid en het beleid voor duurzame energie een onvermijdelijke energieoptie. Zo heeft Nederland zich in EU-verband gecommitteerd aan de doelstelling van 9% duurzaam elektriciteitsverbruik in 2010. Om dit te bereiken is de inzet van wind en biomassa hard nodig. Zonder windparken op zee halen we de doelstelling niet. Voor 2010 denk ik aan 500 tot 700 MW wind op zee, waarvan ruim 200 MW reeds is vergund. Of doorgroei tot 6000 MW in 2020 (het in het energierapport 2002 aangegeven streefdoel) mogelijk is, hangt af van:

• de investeringsbereidheid van marktpartijen;

• de mate waarin de noodzakelijke kostendaling wordt bereikt;

• het vinden van adequate oplossingen voor de technische inpassing van windenergie in het elektriciteitsnet;

• de ecologische inpasbaarheid.

Motie de Krom/Hessels

In relatie tot de kosten van windenergie noem ik de motie van de leden De Krom en Hessels (kamerstuk 2003–2004, 29 575, nr. 2). In bedoelde motie wordt de regering verzocht een kosten-batenanalyse te maken van windenergie op zee en overige vormen van duurzame energie. De regering zal deze motie uitvoeren. CPB en ECN zijn bereid deze analyse gezamenlijk te verrichten maar konden niet eerder starten dan begin oktober. Het uitvoeren van een dergelijke, grondige analyse kost enige tijd. Ik verwacht de Kamer over de uitkomsten in het 1e kwartaal 2005 te kunnen informeren.

Zoals ik in mijn brief van 29 april jl. over «Innovatie in het Energiebeleid» (kamerstuk 2003–2004, 29 575, nr. 1) heb aangegeven, onderschrijf ik de opvatting dat we kritisch moeten zijn ten aanzien van de kosten van wind offshore. Voor het succes van wind offshore is een substantiële kostenreductie noodzakelijk. In die zin is 6000 MW dan ook geen «heilig moeten» die met een blanco cheque wordt ingevuld. Veeleer staat mij een financieel beheersbare ontwikkeling van wind offshore voor ogen. Mijn eerste ideeën daarvoor heb ik in mijn brief naar aanleiding van de tussenevaluatie MEP opgenomen (kamerstuk 2003–2004, 28 665, nr. 49).

Tegelijkertijd is het van belang om de ontwikkeling van wind op zee niet langer op te houden en aldus de EEZ weer open te stellen voor vergunningaanvragen. Niet alleen vanwege het belang van de doelstellingen, maar ook om concrete ervaringen op te kunnen doen die het innovatieproces kunnen voeden. Kostenreducties komen niet alleen vanuit de studeerkamer maar ook door het opdoen van concrete praktijkervaringen. Implementatie zorgt voor innovatie, is mijn stellige overtuiging.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven