nr. 10
BRIEF VAN MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2006
In mijn brief van 28 april 2006 heb ik toegezegd de Tweede Kamer
te informeren over de resultaten van een onderzoek naar de (toekomstige) inkomenspositie
van ouderen (kamerstuk 29 549, nr. 7). Daarbij heb ik aangegeven
ook in te gaan op de meest kwetsbare groepen ouderen, waaronder (alleenstaande)
vrouwen.
Dit onderzoek is inmiddels beschikbaar als SZW werkdocument (bijgaand).1 Het gaat hier om een actualisatie en verdere uitwerking
van een eerdere verkenning naar de toekomstige inkomenspositie van ouderen
(Sociale Nota 2001, SZW werkdocument 230).
Het onderzoek toont de verwachting dat het gemiddelde inkomen van ouderen
de komende jaren verder zal toenemen. Deels is dit het gevolg van koopkrachtverbetering.
Een even zo groot deel van de inkomensverbetering is het gevolg van hogere
aanvullende pensioenen van de nieuwe generaties ouderen. Ook ten opzichte
van de toekomstige jongere generaties stijgt het inkomen van ouderen. Ouderen
zijn echter ook wat inkomen betreft een heterogene groep.
Door de onvolledige AOW-opbouw zullen in 2020 55 000 ouderen (op
dit moment 27 000) zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Hierdoor
is een grotere groep ouderen aangewezen op een laag inkomen. Tegelijkertijd
groeit de omvang van de middengroep onder de ouderen aanzienlijk.
Ouderen beschikken vaak over vermogen, deels in de eigen woning. De verdeling
van het vermogen is echter scheef, zodat een beperkte groep ouderen het meest
profiteert. Ook hier geldt echter dat vooral de middelgrote vermogens het
meest groeien.
Het toekomstige inkomen van ouderen wordt door veel factoren beïnvloed.
Deze factoren zijn niet allemaal goed voorspelbaar zijn. Vooral de toekomstige
rendementen van beleggingen zijn onzeker en daarmee ook de indexering
van pensioenrechten. In het onderzoek is aangesloten bij de veronderstellingen
uit de CPB studie «Ageing and the Sustainability of Dutch Public Finances».
Tot 2011 wordt uitgegaan van de middellange termijn verkenning van het CPB.
Voor uitgebreide toelichting op gehanteerde veronderstellingen wordt verwezen
naar het werkdocument.
Door de themacommissie ouderenbeleid is in de brief van 28 januari
2005 (01-05-OUD/SZW) een aantal vragen gesteld die op basis van het genoemde
werkdocument worden beantwoord (kamerstuk 29 549, nr. 9).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus