29 546
Vermindering regeldruk OCW

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 april 2006

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben op 23 maart 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Rutte van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van staatssecretaris Rutte van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 maart 2006 inzake de stand van zaken op het gebied van leerrechten en administratieve lasten in het hoger onderwijs, mede naar aanleiding van het rapport-Berenschot «Regeldruk en administratieve lastendruk» (WHOO), onderdeel leerrechten (29 546, nr. 11).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Bakker (D66) is een voorstander van invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, ervan uitgaande dat daarmee de kwaliteit, de flexibiliteit en de toegankelijkheid van dit onderwijs verbeterd wordt. Zijn fractie zou zelfs wel verder willen gaan dan de staatssecretaris en zij heeft nogal wat kritiek op het wetsvoorstel inzake de financiering van het hoger onderwijs naar voren gebracht, evenals de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de HBO-raad, die door bureau Berenschot een contra-expertise hebben laten uitvoeren.

Volgens het rapport-Berenschot zouden de plannen van het kabinet die in de nieuwe wet zijn opgenomen, leiden tot structurele lasten van 45,5 mln. en tot incidentele kosten van 28 mln. De leerrechten op zichzelf brengen administratieve lasten van bijna 21 mln. en incidentele kosten van bijna 15 mln. met zich mee. De heer Bakker is hiervan nogal geschrokken; hij wil zeker geen toename van administratieve lasten. De staatssecretaris heeft in een zeer snelle en uitgebreide reactie vrijwel alle conclusies uit het rapport weerlegd, maar het wordt nu mede door de slordigheden in het wetsvoorstel een soort welles-nietesspel. Volgens de memorie van toelichting worden alleen informatieverplichtingen als administratieve lasten beschouwd. Zo kun je de kosten van het naleven van de regels wel wegdefiniëren, maar daarmee voorkom je volgens de heer Bakker niet dat een sector vastloopt in de regelzucht van Den Haag. Hij heeft dan ook behoefte aan een onpartijdige contra-expertise, want gelet op de meer dan driehonderd bladzijden omvattende omschrijving van het proces- en informatiemodel voor de invoering van de leerrechten en het in handen van de IB-Groep geven van de uitvoering vreest hij toch voor extra bureaucratie.

De staatssecretaris geeft aan dat Studielink een cruciale rol zal vervullen als schakel tussen de studenten en de diverse organisaties, maar de startdatum van deze voorziening is verschoven van 1 januari naar 1 oktober, terwijl ze om een chaos te voorkomen toch eerder fatsoenlijk zou moeten functioneren. Is een bedrag van 2,8 mln. voor Studielink wel voldoende, als de staatssecretaris hiervoor echt en spilfunctie ziet weggelegd? De heer Bakker denkt overigens dat studenten in de eerste plaats behoefte zullen hebben aan een aanspreekpunt op dit vlak binnen universiteit of hogeschool.

Ten slotte vraagt de heer Bakker nog aandacht voor de samenhang tussen het wetsvoorstel inzake leerrechten en de nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO), die nog beoordeeld wordt door de Raad van State. Zijn conclusie over het tijdstip waarop het wetsvoorstel inzake de leerrechten behandeld zou kunnen worden, zal hij voor een deel laten afhangen van de reactie van de staatssecretaris op de nog overgebleven vragen en dilemma’s.

De heer Visser (VVD) herinnert eraan dat de Kamer in 2003 in een motie gevraagd heeft, de studiefinanciering, de stelselwijziging in het hoger onderwijs en de bekostiging van universiteiten en hogescholen in hun onderlinge samenhang te kunnen behandelen. Hij vindt de administratieve lasten van de leerrechten een belangrijk onderwerp, maar hij zou dit zeker niet los van het totaal willen zien. Het lijkt hem onmogelijk om hierover een definitief oordeel te vellen voordat de Kamer over de memorie van antwoord bij dit wetsvoorstel beschikt en er verder met de staatssecretaris over heeft kunnen debatteren. Hij begrijpt dan ook niet hoe Berenschot zonder deze gegevens conclusies heeft kunnen trekken over de administratieve lasten die de leerrechten met zich mee zouden brengen. Wil de staatssecretaris nog een toelichting geven op de belangrijkste punten waarover hij met het onderzoeksbureau van mening verschilt? Kan hij een update geven van de vorderingen met het project Studielink? En is er al iets bekend over de resultaten van de experimenten met gedifferentieerd collegegeld?

Verder vraagt de heer Visser zich af wat de invloed zal zijn van het blijven bestaan van de vaste voet in de bekostiging van het hoger onderwijs op de uitvoerbaarheid van een stelsel met leerrechten. Zal het makkelijker of moeilijker worden om over te stappen van een dure naar een goedkopere studie of omgekeerd? En hoe worden dit soort problemen op het ogenblik opgelost?

Al met al ziet de heer Visser op basis van de tot nu toe beschikbare informatie geen aanleiding tot een koerswijziging. Hij pleit voor een zakelijke benadering bij de verdere ontwikkelingen.

De heer Tichelaar (PvdA) wil van de staatssecretaris uitsluitsel over het bestuurlijk overleg in dit verband. Zijn fractie heeft hiervan het beeld gekregen dat er in dit overleg problemen op de agenda wordt gezet en dat er oplossingen voor gevonden worden, maar dat een oplossing binnen 24 uur na overleg met de achterban geen oplossing meer blijkt te zijn. En als een oplossing wel geaccepteerd wordt, wordt er binnen 24 uur weer een nieuw probleem gesignaleerd. Is dit beeld juist? Hoe representatief acht de staatssecretaris de deelnemers aan dit overleg voor de vertegenwoordiging van hun achterban?

Verder constateert de heer Tichelaar dat er zich sinds het debat over leerrechten in de tweede helft van 2005 geen nieuwe feiten hebben voorgedaan, behalve de kwestie van de administratieve lasten, zodat hij ervan uitgaat dat het politieke draagvlak hiervoor niet veranderd is.

De belangrijkste passage in het rapport-Berenschot vindt de heer Tichelaar dat de analyse van dit bureau gebaseerd is op de veronderstelling dat er waarschijnlijk niet zal worden voldaan aan een tweetal genoemde voorwaarden. Hij vindt dit geen wetenschappelijke aanpak. Berenschot stelt dat het werken met indicatieve leerrechten zal leiden tot meer administratieve lasten bij de instellingen, maar hoe wordt dit onderbouwd? Is de IB-Groep inderdaad voornemens, op deze manier te gaan werken? Daarnaast stelt Berenschot dat het er niet naar uitziet dat Studielink tijdig operationeel kan zijn. De IB-Groep heeft de Kamer bij een hoorzitting verzekerd dat zij in staat is, de totale administratie van de leerrechten ter hand te nemen. Mocht dit toch niet zo blijken te zijn, dan kan de staatssecretaris daarvoor ter verantwoording worden geroepen. De heer Tichelaar begrijpt ook niet waarom Berenschot extra overleg c.q. discussie met studenten en extra informatie over verhoging van het collegegeld als een verzwaring van de administratieve lasten ziet. Wil de staatssecretaris ook ingaan op het verschil van inzicht tussen VSNU en Berenschot op het punt van leerrechten voor halve en hele jaren?

De heer Tichelaar legt de conclusies uit het rapport-Berenschot gelet op dit alles geheel naast zich neer. Zijn fractie wacht de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel over de leerrechten af en zij zal daarna het debat over dit wetsvoorstel aangaan.

Mevrouw Joldersma (CDA) kan zich voorstellen dat onoverkomelijke problemen bij de invoering en toepassing van leerrechten consequenties hebben voor de behandeling van het wetsvoorstel inzake leerrechten.

Ook zij vraagt zich naar aanleiding van het rapport-Berenschot af of er sprake is van een welles-nietesspel. Is de staatssecretaris het eens met de definitie van administratieve lasten die dit bureau hanteert? Mevrouw Joldersma zet ook vraagtekens bij de berekeningen en assumpties van Berenschot, maar zij vindt de reactie van de staatssecretaris ook niet sterk, omdat die vrijwel steeds neerkomt op de mededeling dat de aangegeven kosten naar de mening van de regering geen gerechtvaardigde onderbouwing hebben. Kan de staatssecretaris dan wél een goed inzicht geven in de administratieve lasten die met de invoering van leerrechten gepaard zullen gaan, inclusief de consequenties voor de IB-Groep?

Mevrouw Joldersma heeft net als de heer Tichelaar geen duidelijk beeld van het bestuurlijk overleg. Zij kan zich gelet op enkele reacties in de brief van de staatssecretaris wel voorstellen dat de instellingen soms het gevoel hebben, bij het ministerie tegen een muur aan te lopen. Zo lijkt het haar dat het overstappen van studiejaren naar halve studiejaren wel degelijk consequenties voor de instellingen kan hebben. Anders dan de heer Bakker heeft zij geen behoefte aan een onafhankelijke contra-expertise, maar zij wil dat de staatssecretaris ten behoeve van de behandeling van het wetsvoorstel zelf wel meer inzicht in dit soort zaken verschaft.

Verder vindt mevrouw Joldersma het moeilijk om een eindoordeel te geven over de verschillen van inzicht tussen Berenschot en de staatssecretaris. Er houden zich afzonderlijke werkgroepen bezig met Studielink en met leerrechten en het kan volgens de staatssecretaris nog wel even duren voordat de resultaten van beide met elkaar vervlochten zullen zijn. Kan hij schriftelijk aangeven welke invloed dit zal hebben op het invoeringstraject en waar de go/no go-momenten liggen? Mevrouw Joldersma kan zich voorstellen dat de instellingen hun schaduwadministratie willen behouden zolang het allemaal nog niet goed geregeld is.

De CDA-fractie heeft al eerder aangegeven dat zij verwacht dat de administratieve lasten door het ingewikkelde karakter van het wetsvoorstel zullen toenemen. Is het bijvoorbeeld niet logischer om zowel de leerrechtenrekening als de inschrijving bij de IB-Groep onder te brengen, inclusief de betaling van het collegegeld? Wil de staatssecretaris ook inzicht geven in de consequenties van de voorstellen en suggesties van de CDA-fractie in het verslag bij het wetsvoorstel? Wellicht raken de universiteiten en hogescholen er dan toch nog van overtuigd dat leerrechten op een verantwoorde manier ingevoerd kunnen worden.

Mevrouw Vergeer (SP) beschikt over de conclusies van een werkgroep van CFI, een uitvoeringsorganisatie van het ministerie, die de invoering van leerrechten per 1 september 2007 niet haalbaar acht. Verder wijst zij erop dat Berenschot ook alweer gereageerd heeft op de brief van de staatssecretaris naar aanleiding van het rapport. Het bureau stelt dat het zeer reëel is om ervan uit te gaan dat de instellingen een schaduwadministratie zullen handhaven, omdat zowel instelling als student belang heeft bij de toekenning van leerrechten. En is de staatssecretaris niet van mening dat de verschillende vormen van differentiatie van het collegegeld ook meer discussie en overleg met zich mee zullen brengen, omdat de student zich als calculerende consument zal gaan gedragen? Niet alleen onderwijsinstellingen hebben twijfels over het wetsvoorstel, dit geldt ook voor de Raad van State. Deze constateert tegenstrijdigheden tussen de gekozen middelen en uitgangspunten.

Ook mevrouw Vergeer ziet een gebrek aan samenhang tussen de nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek en het wetsvoorstel inzake leerrechten. Zij kan zich moeilijk voorstellen dat de WHOO snel zal kunnen worden ingevoerd, terwijl het Interstedelijk studentenoverleg (ISO) heeft aangegeven dat deze wet juist heel veel randvoorwaarden bevat om van de leerrechten een succes te kunnen maken.

Mevrouw Vergeer constateert dat het draagvlak voor invoering van leerrechten steeds verder is afgenomen, dat de instellingen in het hoger onderwijs absoluut niet overtuigd zijn van de waarde van het wetsvoorstel. Het lijkt haar dan ook dat de staatssecretaris een pas op de plaats zal moeten maken.

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Rutte geeft een toelichting op de rapportage van de werkgroep van CFI, genoemd door mevrouw Vergeer. In deze voorlopige ambtelijke rapportage van 7 februari jl. geeft deze werkgroep aan dat er nog zoveel haken en ogen zijn dat het niet mogelijk zal zijn, de leerrechten op 1 september 2007 van start te laten gaan. In de tussentijd is er nader ambtelijk overleg geweest, onder andere over de capaciteit van de IB-Groep en de samenwerking van de IB-Groep en CFI. Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal zorgen zijn weggenomen en dat CFI en de IB-Groep nu tot de conclusie komen dat de invoeringsdatum wél haalbaar is. Een stuurgroep met vertegenwoordigers van CFI, de IB-Groep, VSNU, de HBO-raad en het departement zal het voorbereidingsproces in de gaten houden en op een aantal momenten zal zij aangeven of de invoering nog steeds op schema is, vooral in verband met de automatisering. De staatssecretaris is bereid om de Kamer van voldoende informatie te voorzien over de voortgang van het implementatieproces van de leerrechten. Hij is er echter van overtuigd dat invoering per 1 september 2007 mogelijk zal zijn en hij is het niet met mevrouw Vergeer eens dat hij de Kamer had moeten informeren over de rapportage van de werkgroep, omdat daarin slechts voorlopige conclusies zijn weergegeven.

Wat het draagvlak betreft, de HBO-raad steunt de invoering van leerrechten, maar maakt zich wel zorgen over de risico’s van een toename van administratieve lasten. De Vereniging van Universiteiten (VSNU) steunt het systeem van leerrechten alleen als het is gebaseerd op hele jaren. De studentenorganisaties zijn tegen leerrechten, maar volgens een onderzoek onder studenten zou 60% van hen dit systeem wél steunen. De staatssecretaris wil hiermee overigens geen uitspraak doen over het draagvlak van de studentenorganisaties, maar dit versterkt wel zijn neiging om gehoord de mening van alle betrokkenen zelf zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het beeld dat de heer Tichelaar van het bestuurlijk overleg heeft, komt volgens de staatssecretaris voor een deel voort uit de huidige fase van voorbereiding, waarin er nog veel mogelijkheden tot beïnvloeding en bijsturing zijn, ook op details. Hij constateert overigens dat het overleg in het algemeen goed verloopt en dat er bij de instellingen steeds meer steun voor de filosofie achter het systeem van leerrechten ontstaat. Dankzij het overleg zijn ook enkele hiaten in het wetsvoorstel, zoals de mogelijkheid van U-bochtconstructies, opgevuld met een nota van wijziging die bij de nota naar aanleiding van het verslag zal worden gevoegd.

Na het rapport van Berenschot is het hele systeem van leerrechten nog eens grondig bekeken. De conclusie is dat de invoering ervan eenmalige kosten met zich mee zal brengen en dat er waarschijnlijk twee jaar nodig zal zijn om het helemaal goed te laten werken. Daarna zullen de administratieve lasten veeleer toenemen dan afnemen, dit alles nog zonder Studielink en op basis van leerrechten in halve jaren. In de nota naar aanleiding van het verslag zal nog worden aangegeven of het werken met hele jaren nog een lastenverlichting met zich mee kan brengen. En Studielink zal mogelijk ook leiden tot een verdere afname van de administratieve lasten. De regering gaat hierbij uit van de definitie van administratieve lasten die Ecorys gebruikt, maar er is in dit geval ook rekening gehouden met nalevings- en handhavingslasten, ook in de reactie op het rapport van Berenschot. De staatssecretaris toont zich bereid, te voldoen aan een verzoek van mevrouw Joldersma om in een brief aan te geven, hoe de regering de administratieve lasten van de nieuwe systematiek waardeert ten opzichte van de uitgangslasten.

In tegenstelling tot het ISO ziet de staatssecretaris het wetsvoorstel inzake leerrechten als een zelfstandig voorstel in het kader van de financiering van het hoger onderwijs. Het vormt een onderdeel van het drieledige beleid om dit onderwijs op een hoger plan te brengen: bekostiging, transparante informatie met het oog op studiekeuze en de WHOO. Vooralsnog lijkt er geen wettelijke regeling nodig voor transparante informatie, omdat het overleg hierover met de koepels en de studentenbeweging goed verloopt. In de WHOO wordt vooral de nieuwe governance-filosofie met tegendruk en het werken op basis van een zorgplicht geregeld. De Raad van State zal dit wetsontwerp medio april van een adres voorzien en het zal volgens de planning eind mei aan de Kamer voorgelegd worden. De staatssecretaris is het niet met mevrouw Vergeer eens dat er geen besluit over de leerrechten zou kunnen worden genomen zonder dat de Kamer exact weet wat er in de WHOO geregeld wordt. Bovendien heeft de Kamer via de motie-Tichelaar met deze werkwijze ingestemd.

Een van de belangrijkste punten uit het rapport-Berenschot is het aanhouden van een schaduwadministratie bij de instellingen. Dit lijkt de staatssecretaris absoluut niet nodig, maar de instellingen zullen wel een frontoffice moeten handhaven, ook voor de contacten met de studenten, zij het dat daarvoor op termijn waarschijnlijk minder mankracht nodig zal zijn.

De door de heer Visser genoemde aspecten van de bekostiging zullen aan de orde komen in het Bekostigingsbesluit, dat eveneens bij de nota naar aanleiding van het verslag gevoegd zal worden. Deze aspecten zullen overigens zeker geen administratieve gevolgen hebben. Ook van differentiatie van collegegelden wordt geen toename van de administratieve lasten verwacht.

De IB-Groep heeft herhaaldelijk en ondubbelzinnig aangegeven, in staat te zijn om het systeem van leerrechten volgens de planning uit te voeren. Deze instelling stelt de leerrechten vast, zij vormt een rechtenadministratie en zij informeert de instellingen en de studenten hierover. De staatssecretaris stelt dat de IB-Groep na de grote problemen in de jaren tachtig en negentig heeft laten zien dat ook een zelfstandig bestuursorgaan van de overheid in staat is om zeer hoogwaardige diensten te leveren.

In de situatie waarin een student zich inschrijft bij de ene instelling en vakken volgt bij een andere, verandert er met de leerrechten niets ten opzichte van het huidige stelsel. De staatssecretaris ontkent dat het de bedoeling zou zijn dat studenten zo veel mogelijk gaan shoppen, het gaat erom dat instellingen ervoor zorgen dat studenten hun keuze voor een bachelorstudie en voor een masterstudie baseren op de beste studiemogelijkheden. Daarnaast kan een student tussentijds besluiten om bij een andere instelling te gaan studeren, met het oog waarop de staatssecretaris zou willen uitgaan van leerrechten per halfjaar. Het enige verschil met het huidige systeem is dat instellingen de financiële gevolgen hiervan sneller zullen ondervinden.

Nadere gedachtewisseling

De heer Bakker (D66) vraagt de staatssecretaris, in de nota naar aanleiding van het verslag of in de toegezegde brief nog zodanig in te gaan op de financiële berekeningen van Berenschot dat er geen sprake meer kan zijn van een welles-nietesspel. Verder zal hij zijn oordeel over leerrechten laten afhangen van de reactie van de staatssecretaris op de vele vragen in het verslag bij het wetsvoorstel en de nota van wijziging. Bij de behandeling van het wetsvoorstel zal de heer Bakker ook terugkomen op de vele punten van kritiek op de uitwerking van het systeem van leerrechten.

De heer Visser (VVD) is het met de heer Tichelaar eens dat een debat over een belangrijke zaak als vermindering van administratieve lasten niet gevoerd moet worden op basis van veronderstellingen, maar hij vindt ook dat een oordeel over de invoering van leerrechten niet gebaseerd moet zijn op gevoelens. Verder gaat hij ervan uit dat er bij de behandeling van het wetsvoorstel verder gesproken zal kunnen worden over halve of hele jaren en over andere belangrijke aspecten van het systeem van leerrechten. Hij is het met de staatssecretaris eens dat de WHOO een zelfstandig wetsvoorstel is, al is er volgens de Kamer natuurlijk wel een relatie met de leerrechten, zoals uit diverse moties blijkt.

De heer Tichelaar (PvdA) gaat ervan uit dat geen van de conclusies uit het rapport-Berenschot van invloed zullen zijn op de nota naar aanleiding van het verslag.

Mevrouw Joldersma (CDA) wil ten behoeve van de behandeling van het wetsvoorstel een goed inzicht hebben in de administratieve lasten. Zij is blij dat de staatssecretaris niet uitgaat van een beperkte definitie van dit begrip en dat hij de elementen erbij betrekt die zeer belangrijk zijn voor de beleving ervan bij de instellingen. Verder wacht mevrouw Joldersma de reactie van de staatssecretaris af op de voorstellen en suggesties die in het verslag zijn opgenomen. Zij geeft aan dat het voor haar bij de beoordeling van het wetsvoorstel ook belangrijk is, hoeveel flexibiliteit de studenten kan worden geboden. Kan de staatssecretaris nog aangeven hoe de resultaten van de stuurgroep zullen worden gecombineerd met die van de werkgroep die Studielink verder ontwikkelt? Ten slotte vraagt mevrouw Joldersma de staatssecretaris, duidelijkheid te verschaffen over indicatieve en definitieve leerrechten en over de verantwoordelijkheid van de IB-Groep.

Mevrouw Vergeer (SP) verwacht van de staatssecretaris dat hij uitgebreid zal ingaan op de vernietigende conclusies en principiële bezwaren in de rapportage van een werkgroep van CFI, nu hij stelt dat de inzichten inmiddels compleet veranderd zijn. Verder begrijpt zij niet waarom de staatssecretaris als kritiekpunt aangeeft dat het rapport-Berenschot op veronderstellingen gebaseerd is, omdat hij toch zelf ook uitgaat van extrapolaties. Bovendien moet de Kamer ook uitgaan van veronderstellingen, omdat de twee wetsvoorstellen niet als een samenhangend geheel behandeld worden. Zij denkt dat de heer Tichelaar deze werkwijze juist wel wil om het gebrek aan draagvlak te kunnen negeren. Ten slotte wacht zij af of uit de memorie van antwoord en de toegezegde brief zal blijken of het draagvlak inderdaad niet verkruimeld is.

Staatssecretaris Rutte bevestigt dat het rapport-Berenschot geen enkele aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de nota naar aanleiding van het verslag en van zijn inzichten in het hele stelsel van leerrechten. Er is zeer serieus en zorgvuldig gewerkt aan deze nota, die inmiddels een zeer uitgebreid stuk is geworden.

De bekostiging zal met het nieuwe systeem bij de overstap van een student naar een andere instelling pas veranderen bij de ingangsdatum van het nieuwe leerrecht. Dit zal geen extra administratieve lasten met zich meebrengen. De details van het verschil met de huidige regeling zal de staatssecretaris nog in de nota naar aanleiding van het verslag opnemen en in de toegezegde brief.

De resultaten van de stuurgroep en de werkgroep Studielink zullen bij de IB-Groep met elkaar in verband worden gebracht. Het stelsel zal ook kunnen functioneren zonder Studielink, maar het is natuurlijk de bedoeling om Studielink zo in te richten dat het afgestemd zal zijn op de beoogde stelselwijziging.

Ook op dit moment kan er in bijna alle gevallen een uitspraak over worden gedaan of de definitieve leerrechten hetzelfde zullen zijn als de indicatieve leerrechten. Daarbij wordt er gelet op de vooropleiding, de nationaliteit en de woonplaats. Ook hieraan zal voor de duidelijkheid nog aandacht worden besteed in de nota naar aanleiding van het verslag en de toegezegde brief.

Ten slotte verduidelijkt de staatssecretaris het beleid voor het hoger onderwijs. Dit houdt in dat er een systeem wordt opgezet voor transparante informatie over studiekeuze, waarop benchmarks en rankings gebaseerd kunnen worden. Dit proces is inmiddels gaande, het staat los van de wetgeving. Verder moet het bekostigingsmodel veranderd worden om «Schutte-proof» gemaakt te worden en om extra scherpte in het stelsel te verkrijgen: het stelsel van leerrechten. En ten slotte dient de governance-filosofie te verschuiven van heel veel sturing door de overheid naar veel meer sturing via tegendruk, maar zonder dat daarmee de overheid verder buiten het debat zou blijven. De afzonderlijke trajecten kunnen onafhankelijk van elkaar worden gevolgd, maar alleen samen hebben ze het beoogde vliegwieleffect. De regering zal er alles aan doen om het mogelijk te maken dat de WHOO nog ruim voor de Kamerverkiezingen behandeld wordt.

De voorzitter constateert dat de staatssecretaris heeft toegezegd, de Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel inzake leerrechten in een brief een overzicht te zullen verstrekken van de administratieve lasten in de huidige situatie en in het nieuwe bekostigingsstelsel. Daarnaast zal de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag nader uitwerken, welke consequenties de voorstellen en suggesties zullen hebben die in het verslag en in dit overleg naar voren zijn gekomen. De aspecten die daar niet meer in verwerkt kunnen worden, zullen nog in de brief worden opgenomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GroenLinks).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GroenLinks), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Vos (GroenLinks), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Mosterd (CDA), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Lenards (VVD).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Vendrik (GroenLinks), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Herben (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van As (LPF), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA), Verdaas (PvdA), Örgü (VVD) en Veenendaal (VVD).

Naar boven