29 545
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot het verlenen van ontheffingen in bepaalde gevallen door de Dienst Wegverkeer en enkele technische wijzigingen

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 april 2004 en het nader rapport d.d. 29 april 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 februari 2004, no. 04.000836, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot het verlenen van ontheffingen in bepaalde gevallen door de Dienst Wegverkeer, met memorie van toelichting.

Met het wetsvoorstel wordt beoogd ontheffingsaanvragen voor het rechtmatig overschrijden van in de Wegenverkeerswet 1994 of het daarop gebaseerde Voertuigreglement of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gestelde eisen ten behoeve van met name exceptionele transporten bij de Dienst Wegverkeer te centraliseren.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij een kanttekening met betrekking tot het in de bij het wetsvoorstel behorende memorie van toelichting ingenomen standpunt betreffende het ontbreken van aansprakelijkheid van de Dienst Wegverkeer indien na het verlenen van een ontheffing als hiervoor bedoeld schade ten gevolge van een transport is ontstaan.

In de toelichting op artikel 149b, tweede lid, voorlaatste alinea, wordt gesteld dat de verlening van de toestemming van de wegbeheerder aan de Dienst Wegverkeer voor het verlenen van ontheffing als bedoeld in die bepaling tot gevolg heeft dat er een heldere aansprakelijkheidsverdeling is aangebracht tussen die dienst en de wegbeheerder. Op grond daarvan wordt vervolgens geconcludeerd dat de Dienst Wegverkeer als louter doorgeefluik voor de wegbeheerder in beginsel geen partij is in de relatie tussen de bestuurder van het transport dan wel de transporteur en de wegbeheerder, zodat deze bij het ontstaan van schade ten gevolge van het transport niet aansprakelijk of medeaansprakelijk is. De Raad meent dat het ingenomen standpunt niet in alle gevallen opgaat. Voorstelbaar is immers dat de Dienst Wegverkeer aansprakelijk kan zijn indien deze bij twijfel over de wijze van toepassen van een door de wegbeheerder ten behoeve van de verleende ontheffing aangegeven beperking of voorschrift heeft nagelaten met de wegbeheerder hierover contact op te nemen teneinde op een verantwoorde wijze een ontheffing te kunnen verlenen. In de toelichting op het voorgestelde artikel 149b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt het zoeken van dat contact terecht als wezenlijk beschouwd. Indien de schadelijdende partij op dit punt nalatigheid van de Dienst Wegverkeer aannemelijk kan maken, acht het college het niet bij voorbaat uitgesloten dat die dienst voor de geleden schade aansprakelijk of medeaansprakelijk kan worden gesteld. Dit oordeel zal aan de rechter moeten worden overgelaten.

In verband met het vorenstaande adviseert de Raad de gestelde alinea in de toelichting met inachtneming van het vorenstaande te herzien.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 februari 2004, nr. 04.000836, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 april 2004, nr. W09.04.0086/V, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij een kanttekening met betrekking tot het in de bij het wetsvoorstel behorende memorie van toelichting ingenomen standpunt betreffende het ontbreken van aansprakelijkheid van de Dienst Wegverkeer indien na het verlenen van een ontheffing in de zin van het wetsvoorstel schade ten gevolge van een transport is ontstaan.

In de memorie van toelichting op artikel 149b, tweede lid, voorlaatste alinea, was slechts aangegeven dat de Dienst Wegverkeer in beginsel geen partij is in de relatie tussen bestuurder van het transport dan wel transporteur en wegbeheerder en derhalve evenmin (mede)aansprakelijk. De formulering «in beginsel» beoogde te benadrukken, dat niet in alle gevallen aansprakelijkheid is uit te sluiten. De alinea verdient echter verduidelijking, opdat buiten twijfel staat dat ook de Dienst Wegverkeer in geval van nalatig of anderszins onrechtmatig handelen wel degelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor schade ten gevolge van een op basis van een verleende ontheffing gereden exceptioneel transport. Om tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad is daarom de memorie van toelichting op dit punt in de door de Raad gesuggereerde zin aangepast.

De in de bijlage bij het advies opgenomen redactionele kanttekening met betrekking tot het aanpassen van de toelichting op artikel 149a, eerste lid, is verwerkt. De in die bijlage opgenomen redactionele kanttekening met betrekking tot de toelichting op artikel 149b, vierde lid, eerste alinea, voorlaatste en laatste zin, is niet overgenomen. Het betreft hier een inhoudelijke wijziging van de toelichting, die niet strookt met de strekking van het wetsvoorstel, waarbij de wegbeheerders aangeven onder welke voorwaarden een exceptioneel transport op hun weg is toegestaan en de Dienst Wegverkeer de gestelde voorwaarden doorgeeft.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt twee wijzigingen van technische aard in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting te verwerken. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het wetsvoorstel aan te vullen met enkele op zo kort mogelijke termijn te treffen voorzieningen ter uitvoering van het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 10 juli 2003 gewezen arrest in zaak C-246/00. Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar de memorie van toelichting. Tenslotte is in verband met deze technische wijzigingen het opschrift aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 1 april 2004, no. W09.04.0086/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Memorie van toelichting.

– In de toelichting op artikel 149a, eerste lid, in de laatste zin van de eerste alinea na «omdat dit» invoegen: behoudens in artikel 18, tweede lid.

– In de toelichting op artikel 149b, vierde lid, eerste alinea, de voorlaatste zin en het begin van de laatste zin luidende «De Dienst Wegverkeer zal deze beperkingen en voorschriften overnemen. Doet hij dat immers niet, dan» wijzigen in: De Dienst Wegverkeer zal deze beperkingen en voorschriften in de regel overnemen. Doet deze dat niet, dan.

Naar boven