Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2019
Een aantal leden van uw Kamer heeft mij schriftelijk vragen gesteld over het zogenoemde
concurrentiebeding dat werkgever en werknemer kunnen overeenkomen in de arbeidsovereenkomst.
Dit is een belangrijk onderwerp. Volgens de Grondwet heeft de werknemer een recht
op vrije arbeidskeuze. Hieraan kunnen beperkingen worden gesteld bij wet. Op grond
van het Burgerlijk Wetboek is het toegestaan om een beding in de arbeidsovereenkomst
op te nemen «waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde
van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn». Wanneer werkgever en werknemer
een dergelijk beding zijn overeengekomen, kan een werknemer niet of slechts onder
restricties in dienst treden bij een concurrent of starten als ondernemer in dezelfde
branche. Het belang van de werkgever bij het overeenkomen van een dergelijk beding
is gelegen in het beschermen van zijn bedrijfsbelangen en het tegengaan van oneerlijke
concurrentie.
Tot 1 januari 2015 golden als enige wettelijke vereisten voor een dergelijk beding
dat dit schriftelijk wordt overeengekomen en dat de werknemer meerderjarig is. Uiteraard
is het van belang dat een dergelijk beding niet te lichtvaardig wordt overeengekomen.
De handhaving is privaatrechtelijk: uiteindelijk is het aan de rechter om te beoordelen
of een concurrentiebeding houdbaar is of niet. De rechter kan het concurrentiebeding
vernietigen, beperken in tijd of geografische reikwijdte, of een vergoeding toekennen
aan de werknemer.
Sinds 1 januari 2015 geldt daarnaast, als onderdeel van de Wet werk en zekerheid,
dat geen concurrentiebeding mag worden opgenomen in een contract voor bepaalde tijd,
tenzij de werkgever in de formulering van dat beding schriftelijk motiveert dat er
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zijn die het beding noodzakelijk maken. Het
doel hiervan is om voor dergelijke werknemers dubbel nadeel te voorkomen: een in duur
beperkt contract en beperking van de mogelijkheden om elders een (vast) contract aan
te gaan of om als ondernemer te starten. Als onderdeel van de evaluatie van de Wet
werk en zekerheid wordt nagegaan hoe deze maatregel heeft uitgewerkt.
Een aantal van de door uw leden gestelde schriftelijke vragen, bijvoorbeeld met betrekking
tot cijfers en jurisprudentie, vergen nader uitzoekwerk en afstemming. Dit kost helaas
meer tijd dan dat ik had voorzien. Tot mijn spijt heb ik daarom de vragen nog niet
kunnen beantwoorden. Ik zal ervoor zorgen dat dit alsnog zo snel mogelijk gebeurt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees