29 544 Arbeidsmarktbeleid

34 573 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen

Nr. 872 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2018

In de Wet van 25 januari 20171 is vastgelegd dat het wettelijk minimumjeugdloon in twee stappen wordt aangepast, waarbij de leeftijd vanaf welke recht ontstaat op het wettelijk minimumloon wordt verlaagd: eerst van 23 naar 22 jaar per 1 juli 2017, en vervolgens naar 21 jaar per 1 juli 2019. Daarbij worden de minimumjeugdloonstaffels voor jongeren van 18 tot 21 jaar eveneens aangepast om een geleidelijke opbouw naar het volwassenminimumloon te behouden.

In de memorie van toelichting van bovengenoemde wet (Kamerstuk 34 573, nr. 3) is aangegeven dat er na de eerste stap zou worden gekeken naar de effecten op de werkgelegenheid en onderwijsdeelname van jongeren. Hiermee werd de mogelijkheid gecreëerd om aanvullende maatregelen te nemen in het geval de arbeidsmarktpositie van jongeren van 18–22 jaar zich significant negatief bleek te ontwikkelen ten opzichte van andere leeftijdsgroepen.

De afgelopen maanden heeft Stichting Economisch Onderzoek (SEO), in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onderzocht hoe de arbeidsmarktpositie van jongeren in de leeftijd 18–22 jaar zich heeft ontwikkeld naar aanleiding van de eerste stap van de aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon per 1 juli 2017. Hierbij stuur ik uw Kamer het eindrapport van dit onderzoek2.

SEO concludeert op basis van een difference-in-differences-analyse dat de arbeidsparticipatie van 18–22-jarigen niet noemenswaardig is veranderd door de aanpassing van het minimumjeugdloon. Wel zijn zij gemiddeld 2% tot 5% meer gaan verdienen. Qua aandeel jongeren dat onderwijs volgt, vindt SEO een beperkt negatief effect van minder dan 0,5%, en vindt SEO geen significant effect op het aantal jongeren dat zich heeft ingeschreven voor een bbl-opleiding. Het aantal bbl-inschrijvingen is specifiek bekeken omdat bbl is uitgezonderd van de aanpassing van de minimumjeugdloonstaffels.

Ik stel vast dat SEO grondig onderzoek heeft gedaan naar de effecten van de eerste stap van de aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon. Gegeven de zeer beperkte effecten die uit dit onderzoek naar voren komen én omdat aanvullende informatie uit drie sectoren met een groot aandeel jongeren in het personeelsbestand ook geen afwijkende resultaten laat zien, ziet het kabinet geen reden om aanvullende (sectorale) maatregelen te nemen (conform de brief aan de Tweede Kamer van 21 april 2016, Kamerstuk 29 544, nr. 716) met het oog op de tweede stap die ingaat per 1 juli 2019, zoals vastgelegd in bovengenoemde Wet van 25 januari 2017.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen (Kamerstuk 34 573).

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven