Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 september 2017
In antwoord op de brief van 14 juni 2017 van de vaste commissie voor Veiligheid en
Justitie over Rechtsongelijkheid ten aanzien van PTSS, informeer ik u als volgt.
De vaste commissie heeft mij gevraagd uw Kamer te informeren of er rechtsongelijkheid
optreedt in de beoordeling van Post Traumatische Stress Stoornissen (PTSS) bij de
verschillende beroepsgroepen, zoals de politie, het gevangeniswezen en Defensie. Met
deze brief geef ik daar uitvoering aan.
Nadat bij medewerkers de diagnose PTSS is vastgesteld, geldt het verdere arbeidsvoorwaardelijke
verloop op grond van de voor betrokkene geldende rechtspositie. Indien er sprake is
van een arbeidsongeval en/of beroepsziekte bestaat, voor beroepsgroepen die geen ambtenaar
zijn, de mogelijkheid om op grond van artikel 7:658 BW, dan wel de betreffende arbeidsvoorwaardelijke
rechtspositiebepalingen, de schade op de werkgever te verhalen.
Voor de sector Rijk, waar het gevangeniswezen deel van uit maakt, de sector Politie
en de sector Defensie gelden verschillende de rechtspositieregelingen en arbeidsvoorwaarden,
afgestemd op de behoeften en kenmerken van deze afzonderlijke sectoren. Als bij een
ambtenaar de diagnose PTSS is vastgesteld, bepaalt de voor de ambtenaar geldende wet
en/of rechtspositieregeling welke eventuele rechtsgevolgen hieraan zijn verbonden.
Voor de ambtenaren werkzaam bij de sectoren Rijk, Politie en Defensie gelden dan ook
op het punt van aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid verschillende rechtspositieregelingen.
Zo geldt voor:
-
1. de sector Rijk hoofdstuk VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
-
2. de sector Politie het Besluit algemene rechtspositie politie en meer specifiek de
Regeling vergoeding beroepsziekten politie;
-
3. de sector Defensie de Militaire Ambtenarenwet 1931 en meer specifiek de Veteranenwet
en het daarop gebaseerde Veteranenbesluit.
Wil er sprake zijn van rechtsongelijkheid, dan moet er sprake zijn van gelijke gevallen
die ten onrechte ongelijk zijn behandeld. Daarbij merk ik op dat het – zoals de vaste
commissie terecht opmerkt – gaat om verschillende beroepsgroepen. De verschillende
beroepsgroepen, bijvoorbeeld de ambtenaren werkzaam bij de sectoren Rijk, Politie
en bij Defensie hebben andere taken, hebben verschillende rechtsposities, verrichten
verschillende werkzaamheden en verrichten die werkzaamheden in een andere context
en onder verschillende omstandigheden. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen.
Er is dan ook geen sprake van rechtsongelijkheid. De Centrale Raad van Beroep heeft
dat bij uitspraak van 23 juni 2016 ook bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2016:2383), meer specifiek
wijs ik graag op de overwegingen 4.2 en 4.4.2 van die uitspraak.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff