29 544 Arbeidsmarktbeleid

33 981 Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten)

Nr. 739 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Ontvangen ter Griffie op 13 juli 2016.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer overgelegd tot en met 27 september 2016.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 28 september 2016.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2016

Met deze brief bied ik uw Kamer het ontwerpbesluit «aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort» aan1. Deze voorlegging geschiedt naar aanleiding van mijn toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag2 bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten en op grond van artikel 38f, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Hiermee krijgt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld.

In het ontwerpbesluit is onder meer het systeem inleenverbanden quotumregeling uitgewerkt. Het doel van dit systeem is om tijdens de eventuele activering van deze regeling mensen uit de doelgroep van de banenafspraak die werkzaam zijn als uitzendkracht of gedetacheerd zijn vanuit de sociale werkvoorziening mee te tellen bij de inlenende werkgever, dus daar waar zij daadwerkelijk aan het werk zijn. De Tweede Kamer, sociale partners, de uitzendbranche, sociale werkbedrijven en het kabinet hechten hier veel waarde aan omdat inleenverbanden een vaak gebruikt en succesvol middel zijn om mensen met een arbeidsbeperking werk te bieden.

Het belang van inleenverbanden als middel om mensen met een arbeidsbeperking werkgelegenheid te bieden, blijkt ook uit de nulmeting3. Hieruit komt naar voren dat van de bijna 72.000 banen voor mensen uit de doelgroep vrijwel de helft via inleenverbanden tot stand is gekomen. Vanwege het belang van inleenverbanden ondersteun ik de brede wens om mensen uit de doelgroep van de banenafspraak die werkzaam zijn als uitzendkracht of gedetacheerd vanuit de sociale werkvoorziening mee te tellen bij de werkgever waar zij daadwerkelijk aan het werk zijn. Ik wil daarom alleen een eventuele quotumregeling activeren als inleenverbanden mee kunnen tellen bij de inlenende werkgever, hoewel dit de uitvoering van de quotumheffing compliceert. UWV heeft in het oordeel over de uitvoerbaarheid van de Wet banenafspraak in 2014 aangegeven dat een voorwaarde hiervoor is dat werkgevers met een werkbaar voorstel komen4.

Tijdens de banenafspraak kan eenvoudig worden volstaan met de registratie of iemand uit de doelgroep wordt ingeleend door een markt- of overheidswerkgever. Tijdens de eventuele quotumregeling is echter een systeem op het niveau van de individuele werkgever nodig. In de polisadministratie staan inleenverbanden niet geregistreerd bij de inlenende werkgever, maar bij de uitlenende werkgever. Voor het meetellen van inleenverbanden bij de inlenende werkgever moet daarom een apart systeem worden opgezet.

Over de uitwerking van het systeem is intensief overleg gevoerd met alle partners die een rol spelen in het systeem: de uitzendbranche, AWVN, VNO, Cedris, de Belastingdienst en UWV. Op 27 oktober 20155 en 23 februari 20166 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het systeem. De uitwerking van het systeem blijkt weerbarstig. Op 23 februari 20167 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd dat uit het tussentijds oordeel van UWV over de uitvoerbaarheid van de eerste schets naar voren was gekomen dat deze niet op een effectieve en fraudebestendige wijze uitvoerbaar was en evenmin binnen een acceptabele foutmarge. Daarom zijn wijzigingen doorgevoerd die getoetst moesten worden op zowel uitvoerbaarheid als haalbaarheid.

Invoeringsdatum quotumheffing

Uit het oordeel van UWV over de uitvoerbaarheid komt naar voren dat in de voorgestelde systematiek het meetellen van inleenverbanden bij de inlenende werkgever de uitvoering van de quotumheffing dusdanig compliceert, dat meer tijd nodig is om een zorgvuldige en goed hanteerbare quotumheffing voor te bereiden. De complexiteit zit vooral in een koppeling tussen digitale portalen en de bestaande polisadministratie en de ontwikkeling van een nieuwe database. Ook vergt de interactie tussen uitlenende en inlenende werkgevers digitale ondersteuning. Al deze onderdelen zijn noodzakelijk om invulling te geven aan de brede wens om de mensen uit de doelgroep mee te tellen bij de werkgever bij wie zij daadwerkelijk werken.

Naar aanleiding van deze uitvoeringstoets heb ik met UWV en de Belastingdienst overleg gevoerd over de invoeringsdatum van een systematiek die quotumheffing mogelijk maakt. Hieruit is naar voren gekomen dat geautomatiseerde invoering van de quotumheffing, inclusief het systeem voor inleenverbanden, onder voorwaarden in 2019 mogelijk is. Op basis van de ervaringen in het jaar 2019 kunnen het systeem en de uitvoering verder vervolmaakt worden.

Als de resultaten van de meting over 2015 daartoe aanleiding hadden gegeven, zou de quotumregeling per 2017 kunnen worden geactiveerd. Indien hiertoe na overleg met alle relevante partners zou zijn besloten, zouden werkgevers met 25 of meer werknemers in 2017 voor het eerst verplicht zijn om een percentage van het personeelsbestand in te vullen met mensen uit doelgroep van de banenafspraak. Vanwege de invoeringsdatum van het systeem voor de inleenverbanden zou UWV vervolgens in 2019 moeten berekenen of deze werkgevers in 2017 en 2018 aan het quotumpercentage hebben voldaan. Door eenmalig over twee jaar te heffen, zouden inleenverbanden ook in 2017 kunnen meetellen bij de inlenende werkgever. Dit is belangrijk omdat werkgevers ervan uit zijn gegaan dat mensen uit de doelgroep die bij hen werkzaam zijn als uitzendkracht of gedetacheerd zijn vanuit de sociale werkvoorziening, bij hen meetellen als de quotumregeling wordt geactiveerd.

In de Wet Banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is de systematiek vastgelegd om, als de quotumregeling na overleg met sociale partners en gemeenten wordt geactiveerd, jaarlijks over het afgelopen jaar te berekenen of een individuele werkgever aan het quotumpercentage heeft voldaan. De aangepaste methodiek om in 2019 eenmalig over 2017 en 2018 te heffen wijkt hiervan af. Daarom heb ik UWV en de Belastingdienst gevraagd om te kijken of dit uitvoeringstechnisch mogelijk is. Uit de uitvoeringsscan van UWV en de Belastingdienst is naar voren gekomen dat de eenmalige aangepaste methodiek veel vergt van de uitvoering en de complexiteit van de quotumheffing doet toenemen, maar niet bij voorbaat onmogelijk is. Dit is echter niet noodzakelijk omdat de resultaten van de één-meting geen aanleiding geven om de quotumregeling per 2017 te activeren.

Geen gevolgen voor de banenafspraak

De systematiek voor het meetellen van inleenverbanden bij de inlenende werkgever heeft geen gevolgen voor de aantallen van de banenafspraak. Zoals ik eerder in deze brief heb aangegeven, kan tijdens de banenafspraak volstaan worden met registratie of iemand uit de doelgroep wordt ingeleend door een werkgever in de markt- of overheidssector. De ingeleende mensen uit de doelgroep worden bij iedere meting opnieuw toegedeeld aan de sectoren op basis van een verdeelsleutel. Deze wordt via een onderzoek dat jaarlijks wordt uitgevoerd steekproefsgewijs vastgesteld. Op basis van de nulmeting en deze monitoring en de gegevens over de inleenverbanden wordt vastgesteld of aan de banenafspraak is voldaan.

Voorhangprocedure

De voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit gebeurt niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Voor een voorhangprocedure geldt dat ten minste drie vierde deel van de voorhangtermijn buiten een reces van de Kamers valt. De voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zal daarom eind september geschieden. Eenzelfde brief heb ik heden gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 33 981, nr. 8.

X Noot
3

Kamerstuk 33 981, nr. 46.

X Noot
4

Kamerstuk 33 981, nr. 3, bijlage bij memorie van toelichting.

X Noot
5

Kamerstuk 33 161, nr. 198.

X Noot
6

Kamerstuk 29 544, nr. 700.

X Noot
7

Kamerstuk 29 544, nr. 700.

Naar boven