29 544
Arbeidsmarktbeleid

nr. 70
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2006

Hierbij ontvangt u het eindrapport «Monitoring en evaluatie seizoenarbeid 2005».1 Eerder, op 15 februari jl., heb ik u de tussenrapportage van dit onderzoek doen toekomen. Deze tussenrapportage hebben wij besproken tijdens het Algemeen Overleg van 9 maart jl.. De rapporten zijn in opdracht van de Raad van Werk en Inkomen (RWI) opgesteld door het onderzoeksbureau TNO.

Op donderdag 29 juni heeft de RWI de eindrapportage van de monitor vastgesteld. Ten opzichte van de tussenrapportage is een meer compleet beeld ontstaan van de resultaten van de inspanningen en experimenten om uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen. In het onderzoek is gekeken naar experimenten van de RWI (de zgn. RWI-pilots in Haaglanden, Venlo, Alkmaar en Hoorn) en projecten van CWI, UWV en gemeenten. Zoals reeds gemeld bij de aanbieding van de tussenrapportage zijn de cijfermatige resultaten dat er in 2005 1011 personen zijn geplaatst in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. In 2004 ging het nog om 287 plaatsingen.

De inspanningen op het terrein van seizoenarbeid hadden twee achtergronden: enerzijds het voorzien in de personeelsbehoefte in de agrarische seizoenarbeid en anderzijds de toeleiding van uitkeringsgerechtigden naar de betreffende vacatures. De belangrijkste conclusie is dat de initiatieven slechts een beperkte bijdrage hebben kunnen leveren aan de personeelsvoorziening van werkgevers in de agrarische sector. Wel heeft een beperkt aantal uitkeringsgerechtigden werkervaring opgedaan die geleid heeft tot of bruikbaar kan zijn bij het verkrijgen van arbeid in de agrarische sector.

Bij seizoenarbeid gaat het om arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoengebonden is en daardoor slechts gedurende één of meer jaarlijkse terugkerende perioden beschikbaar is. Bij een deel van de projecten om uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in deze arbeid gaat het daarom om cliënten die direct of op korte termijn inzetbaar moeten zijn. In het TNO-onderzoek wordt geconstateerd dat deze groep cliënten met name onder de bijstandsgerechtigden in de praktijk niet groot is. Veel cliënten met een WWB-achtergrond zijn niet direct bemiddelbaar; voor hen is een traject noodzakelijk.

Uit het rapport blijkt dat uitkeringsgerechtigden slechts beperkt (direct) inzetbaar zijn in de agrarische seizoenarbeid. Gezien het specifieke karakter van seizoenarbeid (relatief zwaar werk, grote reisafstand, ongewone werktijden), betekent dit overigens niet dat uitkeringsgerechtigden evenmin geschikt zouden zijn voor andere banen.

De projecten die doorgaan blijken een bewuste keuze te maken of ze zich richten op direct bemiddelbare cliënten of op cliënten waarvoor een langer voortraject nodig is. Een belangrijke les voor de initiatieven daarbij is dat werkgevers hun personeelsvoorziening veelal ruim voor aanvang van het seizoen organiseren en daarbij vaak gebruik maken van een detacherings- of uitzendbedrijf. Werkgevers moeten dus vroegtijdig worden benaderd.

Door onder meer het beperkt aantal waarnemingen en beperkingen in de gegevensverzameling, bleek het niet mogelijk uitspraken te doen over de effectiviteit en doelmatigheid van de onderzochte projecten. Voor het RWI-project in Haaglanden is wel vastgesteld dat het project voor alle betrokken partijen in financieel opzicht positief heeft uitgepakt. De gemeentelijke projecten hebben geleid tot instroombeperking in de WWB of uitstroom uit het WWB-bestand. Gemeenten beschouwen de projecten daarom als succesvol.

Voor een deel van de uitkeringsgerechtigden bleek seizoenarbeid bij te dragen aan een beter perspectief op werk. De opbrengsten van de initiatieven blijven echter niet beperkt tot de gerealiseerde plaatsingen. Door de projecten is agrarische arbeid bij uitkeringsinstanties in beeld gekomen als geaccepteerde of passende arbeid. Verder is het effect op de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden groter, doordat een deel van de benaderde cliënten snel ander werk vindt. De ervaringen uit 2005 hebben ook duidelijk gemaakt dat verbeteringen nodig zijn in de selectieprocedure. Door de pilots met de RWI-detacheringsconstructie is het instrumentarium om uitkeringsgerechtigden aan de slag te helpen verder verbreed.

Ondanks de in getalsmatige zin beperkte resultaten, gaan uitkeringsinstanties door met het bevorderen van de inzet van uitkeringsgerechtigden in agrarische seizoenarbeid. Ook LTO Nederland en CWI hebben aangegeven door te gaan met het Project seizoenarbeid.

Daarnaast ontstaan er nog nieuwe initiatieven bij gemeenten. De extra aandacht voor seizoenarbeid in 2005 heeft een proces op gang gebracht, waardoor er bij uitkeringsinstanties meer oog is voor vacatures in de agrarische sector.

Tot begin juni konden de initiatieven gebruik maken van de melding van vacatures bij het Project Seizoenarbeid van LTO-Nederland en CWI. Nu per 2 juni jl. in de agrarische sector de arbeidsmarkttoets is vervallen bij de aanvraag van tewerkstellingsvergunningen, zullen praktische routes naar arbeid bewandeld moeten worden om uitkeringsgerechtigden te plaatsen in agrarische seizoenarbeid. Centraal daarin staan goede contacten van de gemeenten, UWV en CWI met werkgevers en hun vertegenwoordigers op sectorniveau.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven