nr. 70
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2006
Hierbij ontvangt u het eindrapport «Monitoring en evaluatie seizoenarbeid
2005».1 Eerder, op 15 februari jl.,
heb ik u de tussenrapportage van dit onderzoek doen toekomen. Deze tussenrapportage
hebben wij besproken tijdens het Algemeen Overleg van 9 maart jl.. De
rapporten zijn in opdracht van de Raad van Werk en Inkomen (RWI) opgesteld
door het onderzoeksbureau TNO.
Op donderdag 29 juni heeft de RWI de eindrapportage van de monitor
vastgesteld. Ten opzichte van de tussenrapportage is een meer compleet beeld
ontstaan van de resultaten van de inspanningen en experimenten om uitkeringsgerechtigden
aan de slag te krijgen. In het onderzoek is gekeken naar experimenten van
de RWI (de zgn. RWI-pilots in Haaglanden, Venlo, Alkmaar en Hoorn) en projecten
van CWI, UWV en gemeenten. Zoals reeds gemeld bij de aanbieding van de tussenrapportage
zijn de cijfermatige resultaten dat er in 2005 1011 personen zijn geplaatst
in de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw. In 2004 ging het nog om 287 plaatsingen.
De inspanningen op het terrein van seizoenarbeid hadden twee achtergronden:
enerzijds het voorzien in de personeelsbehoefte in de agrarische seizoenarbeid
en anderzijds de toeleiding van uitkeringsgerechtigden naar de betreffende
vacatures. De belangrijkste conclusie is dat de initiatieven slechts een beperkte
bijdrage hebben kunnen leveren aan de personeelsvoorziening van werkgevers
in de agrarische sector. Wel heeft een beperkt aantal uitkeringsgerechtigden
werkervaring opgedaan die geleid heeft tot of bruikbaar kan zijn bij het verkrijgen
van arbeid in de agrarische sector.
Bij seizoenarbeid gaat het om arbeid die naar zijn aard op klimatologische
gronden seizoengebonden is en daardoor slechts gedurende één
of meer jaarlijkse terugkerende perioden beschikbaar is. Bij een deel van
de projecten om uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen in deze arbeid
gaat het daarom om cliënten die direct of op korte termijn inzetbaar moeten zijn. In het TNO-onderzoek wordt geconstateerd dat deze groep
cliënten met name onder de bijstandsgerechtigden in de praktijk niet
groot is. Veel cliënten met een WWB-achtergrond zijn niet direct bemiddelbaar;
voor hen is een traject noodzakelijk.
Uit het rapport blijkt dat uitkeringsgerechtigden slechts beperkt (direct)
inzetbaar zijn in de agrarische seizoenarbeid. Gezien het specifieke karakter
van seizoenarbeid (relatief zwaar werk, grote reisafstand, ongewone werktijden),
betekent dit overigens niet dat uitkeringsgerechtigden evenmin geschikt zouden
zijn voor andere banen.
De projecten die doorgaan blijken een bewuste keuze te maken of ze zich
richten op direct bemiddelbare cliënten of op cliënten waarvoor
een langer voortraject nodig is. Een belangrijke les voor de initiatieven
daarbij is dat werkgevers hun personeelsvoorziening veelal ruim voor aanvang
van het seizoen organiseren en daarbij vaak gebruik maken van een detacherings-
of uitzendbedrijf. Werkgevers moeten dus vroegtijdig worden benaderd.
Door onder meer het beperkt aantal waarnemingen en beperkingen in de gegevensverzameling,
bleek het niet mogelijk uitspraken te doen over de effectiviteit en doelmatigheid
van de onderzochte projecten. Voor het RWI-project in Haaglanden is wel vastgesteld
dat het project voor alle betrokken partijen in financieel opzicht positief
heeft uitgepakt. De gemeentelijke projecten hebben geleid tot instroombeperking
in de WWB of uitstroom uit het WWB-bestand. Gemeenten beschouwen de projecten
daarom als succesvol.
Voor een deel van de uitkeringsgerechtigden bleek seizoenarbeid bij te
dragen aan een beter perspectief op werk. De opbrengsten van de initiatieven
blijven echter niet beperkt tot de gerealiseerde plaatsingen. Door de projecten
is agrarische arbeid bij uitkeringsinstanties in beeld gekomen als geaccepteerde
of passende arbeid. Verder is het effect op de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden
groter, doordat een deel van de benaderde cliënten snel ander werk vindt.
De ervaringen uit 2005 hebben ook duidelijk gemaakt dat verbeteringen nodig
zijn in de selectieprocedure. Door de pilots met de RWI-detacheringsconstructie
is het instrumentarium om uitkeringsgerechtigden aan de slag te helpen verder
verbreed.
Ondanks de in getalsmatige zin beperkte resultaten, gaan uitkeringsinstanties
door met het bevorderen van de inzet van uitkeringsgerechtigden in agrarische
seizoenarbeid. Ook LTO Nederland en CWI hebben aangegeven door te gaan met
het Project seizoenarbeid.
Daarnaast ontstaan er nog nieuwe initiatieven bij gemeenten. De extra
aandacht voor seizoenarbeid in 2005 heeft een proces op gang gebracht, waardoor
er bij uitkeringsinstanties meer oog is voor vacatures in de agrarische sector.
Tot begin juni konden de initiatieven gebruik maken van de melding van
vacatures bij het Project Seizoenarbeid van LTO-Nederland en CWI. Nu per 2 juni
jl. in de agrarische sector de arbeidsmarkttoets is vervallen bij de aanvraag
van tewerkstellingsvergunningen, zullen praktische routes naar arbeid bewandeld
moeten worden om uitkeringsgerechtigden te plaatsen in agrarische seizoenarbeid.
Centraal daarin staan goede contacten van de gemeenten, UWV en CWI met werkgevers
en hun vertegenwoordigers op sectorniveau.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof