29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 680 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 januari 2016

In het kader van de herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) heeft het kabinet het Centraal Planbureau (CPB) gevraagd om een notitie op te stellen over de werkgelegenheidseffecten van een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon. Bijgaand treft u deze notitie aan1.

CPB-notitie «Werkgelegenheidseffecten aanpassing wettelijk minimumjeugdloon»

Om een beeld te vormen van de effecten van een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon op de arbeidsmarktpositie van jongeren heeft het kabinet het CPB gevraagd een notitie op te stellen. Hiertoe zijn een achttal varianten aangereikt die verschillen in de mate waarin de leeftijd van het minimumloon en de vormgeving van de minimumjeugdloonstaffel aangepast wordt. Voor deze varianten heeft het CPB de effecten op de werkgelegenheid van jongeren gekwantificeerd. Aangezien de effecten met onzekerheid omgeven zijn heeft het CPB ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Daarnaast geeft het CPB in deze notitie een korte duiding van de empirische literatuur over de effecten op de werkgelegenheid en scholingsbeslissing van aanpassingen van het wettelijk minimumjeugdloon.

Het CPB komt tot de conclusie dat substantiële verhogingen van het minimumjeugdloon leiden tot een sterke vermindering van de werkgelegenheid onder jongeren, het risico in zich draagt dat de internationaal gezien lage jeugdwerkloosheid zal stijgen en naar verwachting negatieve gevolgen heeft voor de scholingsbeslissing van jongeren. De kwantificering van de varianten onderstreept dit. Bij forsere verhogingen van het minimumjeugdloon zijn de werkgelegenheidseffecten aanzienlijk groter dan bij varianten waarbij de aanpassing van het minimumjeugdloon beperkter is. Bij varianten waarin het minimumjeugdloon zeer beperkt aangepast wordt is het werkgelegenheidseffect naar verwachting nihil.

De doorrekening van het CPB is gericht op de werkgelegenheidseffecten van jongeren als gevolg van een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon. Daarbij is een aantal opmerkingen te maken. Zo is de doorrekening een partiële analyse waarbij geen rekening is gehouden met de arbeidsmarkteffecten voor andere groepen werknemers. Een deel van de werkgelegenheid verschuift bijvoorbeeld mogelijk naar oudere werknemers. Ook heeft het CPB in deze doorrekening de effecten in personen weergegeven en niet, zoals gebruikelijk, in voltijdbanen. Dit hangt samen met het gegeven dat er in de literatuur geen eenduidig antwoord is op de vraag of voltijdbanen gevoeliger zijn voor een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon dan deeltijdbanen. Het CPB geeft wel aan dat het werkgelegenheidsverlies in voltijdbanen aanzienlijk kleiner is dan het effect gemeten in personen, omdat een relatief groot deel van de jongeren in deeltijd werkt. In de kwantificering van de effecten is de introductie van het lage-inkomensvoordeel, dat ten dele het werkgelegenheidsverlies voor jongeren beperkt, eveneens niet meegenomen. Werkgevers met werknemers van 21 en 22-jaar in dienst die voldoen aan de voorwaarden komen in aanmerking voor het lage-inkomensvoordeel. Dit vermindert de toename van de loonkosten voor werkgevers en kan volgens het CPB het werkgelegenheidseffect voor deze groep ten dele te niet doen. Anderzijds – omdat het lage-inkomensvoordeel een vast budgettair beslag heeft – zullen deels de eerder geraamde positieve effecten voor de werkgelegenheid (van volwassen werknemers) verloren gaan.

Herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

De notitie van het CPB besteedt vooral aandacht aan de werkgelegenheidseffecten van aanpassingen van het wettelijk minimumjeugdloon en biedt daarmee belangrijke aanknopingspunten voor de verdere besluitvorming rondom het wettelijk minimumjeugdloon in het kader van de herziening van de Wml. Naast effecten op de werkgelegenheid en scholingsbeslissing van jongeren, heeft de vormgeving van het wettelijk minimumjeugdloon echter ook belangrijke gevolgen voor de inkomstenpositie en mate van economische zelfstandigheid van jongeren. In het kader van de herziening Wml zal het kabinet deze verschillende aspecten integraal wegen. Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling (Handelingen II 2015/16, nr. 32, item 14) zal ik uw Kamer begin dit jaar nader informeren over het wettelijk minimumjeugdloon en de andere aspecten van de herziening Wml. Daarnaast buigt de SER zich momenteel over het minimumjeugdloon.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven