Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2016
In het kader van de herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)
heeft het kabinet het Centraal Planbureau (CPB) gevraagd om een notitie op te stellen
over de werkgelegenheidseffecten van een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon.
Bijgaand treft u deze notitie aan1.
CPB-notitie «Werkgelegenheidseffecten aanpassing wettelijk minimumjeugdloon»
Om een beeld te vormen van de effecten van een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon
op de arbeidsmarktpositie van jongeren heeft het kabinet het CPB gevraagd een notitie
op te stellen. Hiertoe zijn een achttal varianten aangereikt die verschillen in de
mate waarin de leeftijd van het minimumloon en de vormgeving van de minimumjeugdloonstaffel
aangepast wordt. Voor deze varianten heeft het CPB de effecten op de werkgelegenheid
van jongeren gekwantificeerd. Aangezien de effecten met onzekerheid omgeven zijn heeft
het CPB ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Daarnaast geeft het CPB in deze notitie
een korte duiding van de empirische literatuur over de effecten op de werkgelegenheid
en scholingsbeslissing van aanpassingen van het wettelijk minimumjeugdloon.
Het CPB komt tot de conclusie dat substantiële verhogingen van het minimumjeugdloon
leiden tot een sterke vermindering van de werkgelegenheid onder jongeren, het risico
in zich draagt dat de internationaal gezien lage jeugdwerkloosheid zal stijgen en
naar verwachting negatieve gevolgen heeft voor de scholingsbeslissing van jongeren.
De kwantificering van de varianten onderstreept dit. Bij forsere verhogingen van het
minimumjeugdloon zijn de werkgelegenheidseffecten aanzienlijk groter dan bij varianten
waarbij de aanpassing van het minimumjeugdloon beperkter is. Bij varianten waarin
het minimumjeugdloon zeer beperkt aangepast wordt is het werkgelegenheidseffect naar
verwachting nihil.
De doorrekening van het CPB is gericht op de werkgelegenheidseffecten van jongeren
als gevolg van een aanpassing van het wettelijk minimumjeugdloon. Daarbij is een aantal
opmerkingen te maken. Zo is de doorrekening een partiële analyse waarbij geen rekening
is gehouden met de arbeidsmarkteffecten voor andere groepen werknemers. Een deel van
de werkgelegenheid verschuift bijvoorbeeld mogelijk naar oudere werknemers. Ook heeft
het CPB in deze doorrekening de effecten in personen weergegeven en niet, zoals gebruikelijk,
in voltijdbanen. Dit hangt samen met het gegeven dat er in de literatuur geen eenduidig
antwoord is op de vraag of voltijdbanen gevoeliger zijn voor een aanpassing van het
wettelijk minimumjeugdloon dan deeltijdbanen. Het CPB geeft wel aan dat het werkgelegenheidsverlies
in voltijdbanen aanzienlijk kleiner is dan het effect gemeten in personen, omdat een
relatief groot deel van de jongeren in deeltijd werkt. In de kwantificering van de
effecten is de introductie van het lage-inkomensvoordeel, dat ten dele het werkgelegenheidsverlies
voor jongeren beperkt, eveneens niet meegenomen. Werkgevers met werknemers van 21
en 22-jaar in dienst die voldoen aan de voorwaarden komen in aanmerking voor het lage-inkomensvoordeel.
Dit vermindert de toename van de loonkosten voor werkgevers en kan volgens het CPB
het werkgelegenheidseffect voor deze groep ten dele te niet doen. Anderzijds – omdat
het lage-inkomensvoordeel een vast budgettair beslag heeft – zullen deels de eerder geraamde positieve
effecten voor de werkgelegenheid (van volwassen werknemers) verloren gaan.
Herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
De notitie van het CPB besteedt vooral aandacht aan de werkgelegenheidseffecten van
aanpassingen van het wettelijk minimumjeugdloon en biedt daarmee belangrijke aanknopingspunten
voor de verdere besluitvorming rondom het wettelijk minimumjeugdloon in het kader
van de herziening van de Wml. Naast effecten op de werkgelegenheid en scholingsbeslissing
van jongeren, heeft de vormgeving van het wettelijk minimumjeugdloon echter ook belangrijke
gevolgen voor de inkomstenpositie en mate van economische zelfstandigheid van jongeren.
In het kader van de herziening Wml zal het kabinet deze verschillende aspecten integraal
wegen. Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling (Handelingen II 2015/16, nr.
32, item 14) zal ik uw Kamer begin dit jaar nader informeren over het wettelijk minimumjeugdloon
en de andere aspecten van de herziening Wml. Daarnaast buigt de SER zich momenteel
over het minimumjeugdloon.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher