29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 526 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2014

Hierbij bieden wij u mede namens de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de kabinetsreactie aan op het SER- advies Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kabinetsreactie op het SER-advies Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie

1. Inleiding

De ambachten in Nederland worden met forse uitdagingen geconfronteerd. Daarom heeft het kabinet de SER op 4 december 2012 om advies gevraagd over onder andere de rol van de ambachtseconomie in de toekomst, bevordering van het ondernemerschap, verbetering van de continuïteit en bevordering van duurzame bedrijfsvoering en innovatieve kracht van ambachtelijke ondernemingen. Op 21 juni 2013 heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) unaniem het advies »Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie» uitgebracht. Het kabinet dankt de SER voor het advies. Het kabinet wil op basis van de uitgangspunten van het SER-advies met de vele ondernemers uit de sector werken aan een sterke en vitale ambachtseconomie. In deze brief geeft het kabinet aan welke maatregelen daarvoor worden genomen.

SER-advies

De SER stelt dat de ambachtseconomie een onmisbaar onderdeel is van de Nederlandse (kennis)economie en samenleving. De ambachten leveren een substantiële bijdrage aan de economische ontwikkeling van ons land en vormen een bron van creativiteit en innovatie. De SER acht het nodig dat er actie wordt ondernomen om de toekomstige uitdagingen voor de ambachtssector te kunnen aangaan. Het gaat daarbij in het bijzonder om de toenemende schaarste aan vakkrachten vanwege de relatief grote uitstroom van ouderen en een afnemende instroom van jongeren. Daarnaast, zo stelt de SER, sluiten de beroepsopleidingen onvoldoende aan bij de behoeften van de ambachtelijke arbeidsmarkt. Volgens de SER geven de uitdagingen waarvoor de sector staat niet alleen reden tot zorg, maar bieden ze uitdrukkelijk ook kansen. In het bijzonder voor jongeren, werkzoekenden en mensen die hun loopbaan starten of deze een andere wending willen geven.

De SER hanteert een werkdefinitie van ambachten, waarbij een beroep of werkzaamheid als ambachtelijk wordt aangemerkt als er sprake is van een combinatie van de volgende elementen:

  • vakkundig, handmatig en geschoold maakwerk;

  • voornamelijk in de praktijk geleerd;

  • waarbij vaardigheid van groot belang is;

  • uitgeoefend als economische activiteit.

Nederland telt volgens de SER circa 285.000 ondernemingen in de ambachtseconomie met in totaal 774.000 banen.

Visie van het kabinet

Het kabinet onderschrijft het belang van de ambachtseconomie voor Nederland. De ambachtelijke sector zorgt voor werkgelegenheid, creativiteit en innovatie. De ambachtseconomie staat voor een stevige uitdaging nu een grote groep ouderen op het punt staat deze sector vanwege pensionering te verlaten, terwijl de instroom in de ambachtelijke sector afneemt. De schaarste aan ambachtelijke vakkrachten die hieruit voortvloeit zal zich op de lange termijn voor een aanzienlijk deel via de gebruikelijke aanpassingsmechanismes op de arbeidsmarkt oplossen. Dat neemt niet weg dat de ambachtseconomie, het onderwijs en de overheid dit aanpassingsproces kunnen bespoedigen als zij de handen ineenslaan.

Het kabinet zet nadrukkelijk in op het realiseren van een zo goed mogelijke aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt. Dit moet ook een bijdrage leveren aan meer instroom in sectoren als de ambachten waar tekorten worden verwacht. In een separate brief over de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs zal hier nader op ingegaan worden. Bij het oplossen van knelpunten in de personeelsvoorziening dragen werkgevers in de ambachtssector een grote verantwoordelijkheid. Het is immers in het belang van werkgevers zelf om over voldoende goed gekwalificeerd personeel te beschikken en een oplossing te zoeken voor de opvolgingsproblematiek. Het kabinet ondersteunt werkgevers hierbij. Met onder meer de «Aanpak Jeugdwerkloosheid», waarin ook veel aandacht is voor ondernemerschap, en de uitvoering van het Nationaal Techniekpact 20201, is het kabinet onlangs diverse initiatieven gestart om personeelsknelpunten in onder andere de technische sector aan te pakken. Deze acties sluiten nauw aan bij de aanbevelingen van de SER voor de ambachtseconomie. De ambachtseconomie, met veel technische functies, vertoont namelijk sterke overlap met de technische sector. De acties dragen eraan bij dat het imago van de ambachtelijke beroepen verbetert, dat meer jongeren voor een ambachtelijk beroep kiezen, dat het ondernemerschap in het ambacht wordt versterkt en dat er voldoende en aantrekkelijke opleidingsmogelijkheden zijn.

Hieronder wordt nader ingegaan op de aanbevelingen van de SER. Waar mogelijk wordt de structuur van het advies gevolgd.

1. Talent voor ambacht

Het is van belang dat een ieder zijn of haar talenten maximaal kan benutten. Toch weten veel mensen niet of onvoldoende wat hun sterke kanten zijn en waar hun belangstelling ligt. Dit leidt vaak tot suboptimale keuzes en schooluitval. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat er instrumenten en methodes ontwikkeld blijven worden die jongeren helpen inzicht te verkrijgen in wat ze kunnen en wat ze willen.

Ontwikkeling en beroepskeuze

Gezien het belang van een optimale ontwikkeling en inzet van de verschillende talenten van leerlingen, beveelt de SER een meer systematische evaluatie aan van de ontwikkeling van (praktische) kennis en vaardigheden op de basisschool. Daarbij denkt de SER aan een capaciteitentoets, als onderdeel van of naast de CITO-toetssystematiek, die de ontwikkeling en het potentieel van (praktische) talenten van leerlingen evalueert.

De afnemende belangstelling van jongeren voor een ambachtelijke opleiding is volgens de SER voor een belangrijk deel terug te voeren op het feit dat de ambachten bij hen niet of nauwelijks bekend zijn. De SER vindt het daarom nodig de opleidings- en beroepskeuze van jongeren beter te faciliteren. De SER bepleit verder dat scholen hun leerlingen in het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs laten kennismaken met beroepsrichtingen. In het beroepsonderwijs acht de SER het wenselijk dat het beroepsperspectief nadrukkelijker zichtbaar wordt en dat de aanwezigheid van een onderwijskolom (vmbo, mbo, hbo2, inclusief Associate degree) met doorstroommogelijkheden voor ambachtelijke beroepen daarvoor van belang is.

Het kabinet vindt het belangrijk dat praktische vaardigheden dezelfde waardering en erkenning krijgen als cognitieve vaardigheden. De keuze voor het vmbo wordt soms gezien als een negatieve keuze, niet gebaseerd op vakgerichte talenten van leerlingen. Het kabinet wil dit graag veranderen.

Een landelijke toets van praktische vaardigheden naast de CITO-toets is op dit moment een stap te ver. Dit omdat de inkt van de wet die een verplichte eindtoets voor het basisonderwijs regelt nog maar net is opgedroogd. Belangrijker is de aandacht die in het onderwijs aan praktische vaardigheden wordt gegeven. Daar is nog veel winst te boeken. Om die reden zet het kabinet in op:

  • 1. Onderwijs in praktische vaardigheden, en

  • 2. Kennismaken met beroepsrichtingen en beroepsperspectief

Ad. 1 Onderwijs in praktische vaardigheden

Als iemand een praktisch talent heeft, is het belangrijk dit te stimuleren en te ontwikkelen door doelgericht onderwijs. In het kader van het Techniekpact is reeds de afspraak gemaakt dat alle basisscholen in 2020 een aanbod voor techniekonderwijs hebben. Hiermee is een belangrijke stap gezet. Het is de vraag of ook andere praktische vaardigheden voor minder technische ambachten al een plek hebben in het aanbod in het basisonderwijs, zoals de vaardigheden om een goede banketbakker of kledingontwerper te worden.

In het kader van de curriculumvisie die het kabinet voor de zomer naar de Tweede Kamer zal sturen, zal ook gekeken worden naar de positie van praktische vaardigheden binnen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Daarbij zal worden verkend om welke praktische vaardigheden het gaat. Tevens moet worden bekeken of en hoe er meer ruimte kan komen voor onderwijs waarin zowel beroepsgerichte vaardigheden als onderwijs gericht op cognitie samenkomen. Op die manier kunnen ook de talenten van havo- en vwo-leerlingen voor techniek en praktische vaardigheden beter worden ontwikkeld. De ontwikkeling van technisch georiënteerd havo- en vwo ziet het kabinet in dit kader dan ook als positief3.

Ad 2. Kennismaken met beroepsrichtingen en beroepsperspectief

Het kabinet onderkent de waarde van beroepskeuzevoorlichting voor jongeren. Een goede studie- en beroepskeuze voorkomt studievertraging en draagt eraan bij dat talenten maximaal benut worden. Vanuit OCW wordt de opdracht gegeven aan Jet-Net Junior om basisscholen te helpen in de contacten met vmbo-scholen en bedrijven in de regio. Op die manier kunnen basisscholen goede voorlichting geven over een beroepsgerichte leerweg. Zij zijn vrij daarin hun eigen keuzes te maken. Daarnaast is het wenselijk aan te sluiten bij de activiteiten die al op dit terrein bestaan, zoals de doe-activiteiten voor basisscholen tijdens de vakwedstrijden voor het beroepsonderwijs in de gemeente Rotterdam. Er zal worden verkend of de organisatie van de vakwedstrijden Skills Netherlands meer regionale doe-activiteiten kan ondersteunen. Verder kunnen jongeren ook via initiatieven zoals JINC met de arbeidsmarkt in contact komen. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat leerlingen op basis van een volledig beeld van hun talenten en daarbij passende beroepsrichtingen een keuze maken voor het vervolgonderwijs.

Het gaat echter niet alleen om beroepskeuzevoorlichting en het bieden van informatie over studie, beroep en arbeidsmarkt. Met meer informatie alleen gaan jongeren niet beter kiezen. Daarom is loopbaanontwikkeling van belang, het begeleiden van jongeren bij het vergroten van het zelfinzicht en het krijgen van antwoord op vragen als wat wil ik, wie ben ik, welke aanpak kies ik, wie of wat schakel ik daarbij in. In het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is in dit verband vanaf 2010 gewerkt aan een intensief stimuleringsprogramma om Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) te verbeteren. Dit heeft onder andere geleid tot de praktische stage-opdracht en het profielwerkstuk in het vmbo en een LOB-scan en toolbox in het mbo. Gezien het belang van goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding blijft het kabinet de komende jaren het vo en het mbo ondersteunen om LOB nog verder te verbeteren.

Het kabinet zet alles op alles om jongeren zo goed mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Een goede aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en goede, objectieve studie- en beroepskeuze-informatie, ook over de ambachtelijke beroepen, spelen daarbij een belangrijke rol. In de separate brief over een toekomstbestendig mbo zal hier nader op worden ingegaan. Ook wordt hierbij aangegeven op welke wijze de doorstroommogelijkheid in de beroepskolom kan worden verbeterd.

2. Waardering voor het ambacht

Als jongeren bij een ambacht vooral denken aan oude beroepen zoals paardenslager, mandenvlechter of klompenmaker kunnen we niet verwachten dat veel van hen voor een loopbaan in de ambachtelijke sector zullen kiezen. Als dat echter het beeld van modern, dynamisch vakmanschap is, zal de belangstelling groter zijn. De beelden die jongeren hebben bij ambachtelijke beroepen bepalen dus mede de keuze voor een ambachtelijke opleiding.

Imago

De SER bepleit dat diverse actoren (uit onderwijs en bedrijfsleven) zich inzetten voor verbetering van de waardering voor de ambachten (werken aan positief imago).

Het kabinet is met de SER van mening dat kennis over en waardering voor de ambachten de verantwoordelijkheid is van sociale partners in de ambachtelijke sector. Het ouderwetse imago dat ten onrechte aan de sector kleeft moet door de sector zelf worden doorbroken. Onderwijsinstellingen kunnen daarbij een ondersteunende rol spelen. In het kader van het Techniekpact hebben bedrijfsleven, Science Centra, wetenschapsmusea en wetenschapscentra afgesproken dat, om een reëel en positief beeld te bevorderen van technische beroepen en arbeidsmarktkansen, promotionele activiteiten worden georganiseerd via één digitaal loket voor scholen: «techniekonderwijs.nl». Vanuit dit digitale loket komt er één gemeenschappelijke aanpak gericht op basisscholen, met de ambitie om alle basisschoolleerlingen met technische beroepsperspectieven in aanraking te laten komen. Ook bedrijven uit de ambachtelijke sectoren kunnen zich bij dit loket aansluiten.

Tegelijkertijd draagt het kabinetsbeleid ook bij aan een positieve ontwikkeling van het imago en de ontwikkeling van excellent vakmanschap via het plan van aanpak Toptalenten 2014–2018 (Kamerstuk 33 750-VIII, nr. 99)4. Toptalenten zijn de leerlingen die uitblinken in één of meerdere gebieden, op alle niveaus. Het zijn dus ook de leerlingen die uitblinken in creativiteit en vakmanschap. Maatregelen zoals de ontwikkeling van vakmanschap- en technologieroutes, Bèta Challenge programma’s en cum laude beroepsgerichte examenprogramma’s moeten er aan bijdragen dat toptalenten in het vmbo meer uitgedaagd en gestimuleerd worden. De betrokkenheid van het bedrijfsleven is daarbij van groot belang.

Meestertitel

De SER pleit voor herinvoering van de meestertitel, maar stelt dat het aan de branches is hierover te besluiten en initiatieven te nemen. De SER bepleit dat branches daarbij ondersteund worden door bijvoorbeeld de stichting SBB en dat de overheid hiervoor financiële ruimte biedt.

Een meestertitel wordt gebruikt als hoogste erkenning van vakmanschap bij een beroep. Die titel laat zien dat voldaan is aan de hoogste professionele standaard. Veelal gebeurt dat via een proeve van bekwaamheid. De ontwikkeling van de meestertitel valt onder de verantwoordelijkheid van de branche. Op dit moment hebben zeven branches één of meerdere meestertitels.

Het kabinet deelt de mening van de SER dat een meestertitel excellent vakmanschap beter zichtbaar kan maken en jongeren kan laten zien dat zij met een mbo-diploma op zak kunnen doorgroeien naar dat topniveau. Dit opleidingsprincipe wordt sinds de middeleeuwen succesvol gehanteerd om vakkennis over te dragen van meester naar leerling. Op dit moment zijn het vooral ambachtelijke branches die ermee werken. Het kabinet is er een voorstander van dat het meester-gezel model ook in andere branches wordt ontwikkeld. Dit wil het kabinet stimuleren door in het kader van het excellentieprogramma te bezien of studenten de mogelijkheid kunnen krijgen om na diplomering binnen hun vakgebied door te groeien naar het hoogste niveau, het meesterschap. Voor het excellentieprogramma is in de begrotingsafspraken 2014 met ingang van 2015 € 25 miljoen gereserveerd. Het is uiteindelijk aan de branche zelf om te besluiten tot het toekennen van een meestertitel. Brancheorganisaties en bedrijven zijn ook verantwoordelijk om te bepalen welke werknemers zich kwalificeren als meester. Als onderdeel van het excellentieprogramma wordt van mbo-instellingen gevraagd om gezamenlijk met het bedrijfsleven afspraken te maken over de meester-gezel formule.

Objectieve arbeidsmarktinformatie

De SER is van oordeel dat actuele, objectieve, openbare arbeidsmarktinformatie verzameld zou moeten worden over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de ambachtseconomie. De SER beveelt aan dat er een structurele financiering komt voor de coördinerende taak van het UWV voor het maken van (deze) sectorbeschrijvingen.

Het kabinet onderschrijft het belang van actuele, objectieve en openbare informatie over de arbeidsmarkt. Het UWV heeft daarom het opstellen van sectorbeschrijvingen in 2012 overgenomen van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Het kabinet heeft hiervoor middelen ter beschikking gesteld. Aan de Kamer is toegezegd dat in de eerste helft van 2014 een evaluatie van de sectorbeschrijvingen zal plaatsvinden, waarna een besluit valt over de continuering van deze activiteiten. Uit de evaluatie moet blijken hoe de sectorbeschrijvingen worden gewaardeerd door sociale partners, VNG en andere gebruikers. Ook financiering van de sectorbeschrijvingen zal onderdeel zijn van de evaluatie.

2. Ontwikkeling vakmanschap

Goed beroepsonderwijs is toegankelijk en biedt opleidingen aan die aansluiten bij de behoefte van de deelnemers en de vraag van de arbeidsmarkt. Mensen moeten die cursus of opleiding kunnen volgen waarin hun talenten het beste tot hun recht komen en waarmee ze de beste kansen op een baan hebben. Daar streeft het kabinet naar.

Oudere zij-instromers

De SER stelt dat de ontwikkelingen in het beroepsonderwijs van groot belang zijn voor de ambachtseconomie. De Raad pleit ervoor dat oudere zij-instromers onder dezelfde financiële condities als die voor jongeren gelden de switch naar een ambachtelijk beroep moeten kunnen maken. Ook zou voor volwassen deelnemers, aldus de SER, het vak «leren, loopbaan, burgerschap» kunnen worden geschrapt. De Raad beveelt verder aan na te gaan welke belemmeringen er voor (oudere) zij-instromers zijn om een betaalde leerwerkplek te vinden.

De Wet Educatie en Beroepsonderwijs biedt oudere zij-instromers de mogelijkheid onder dezelfde financiële condities als die voor jongeren gelden een bekostigde beroepsopleiding te volgen. De kwalificatie-eisen voor het generieke onderdeel loopbaan en burgerschap gelden voor alle studenten in het mbo. Dus ook voor zij-instromers. Er geldt voor loopbaan en burgerschap voor de student geen resultaatverplichting (geen examen, geen beheersingseisen), maar een inspanningsverplichting. Het is aan de examencommissies van de instellingen om te bepalen of zij-instromers vrijstelling op dit onderdeel kunnen krijgen. In de jaarlijkse monitor van de Subsidieregeling Praktijkleren zal extra aandacht worden geschonken aan mogelijke belemmeringen die (oudere) zij-instromers ondervinden bij het vinden van een betaalde leerwerkplek.

Loket- en expertisepunt kleine en unieke opleidingen

De SER acht het noodzakelijk dat in het kader van versterking van het beroepsonderwijs de kleinschalige opleidingen extra aandacht krijgen. De SER ondersteunt in dit verband het door stichting SBB uitgebrachte Advies »Kleine, unieke opleidingen», en het daarin bepleite «Loket- en expertisepunt» en de pilotbenadering en bepleit een dekkende bekostiging daarvan van overheidswege.

Uitgangspunt voor het kabinet is dat onderwijsinstellingen en bedrijfsleven gezamenlijk afspraken maken over de wijze waarop kleinschalige, unieke opleidingen in stand kunnen worden gehouden. De krimp van het aantal deelnemers zal de noodzaak tot het maken van afspraken over doelmatige spreiding van opleidingen vergroten. Het bedrijfsleven zal, als hij wil beschikken over voldoende vakkrachten in de toekomst, zijn verantwoordelijkheid moeten nemen, bijvoorbeeld door voldoende leerwerkplekken aan te bieden voor kleinschalige, unieke opleidingen.

Het kabinet heeft, mede naar aanleiding van het SBB-advies over kleine unieke opleidingen besloten om pilots te cofinancieren. De pilots beogen inzicht te verschaffen in nut en noodzaak van kleine opleidingen en welke randvoorwaarden noodzakelijk zijn om deze opleidingen in stand te houden. Op basis van de inzichten uit de pilots zal de SBB in 2015 het kabinet adviseren over mogelijke maatregelen.

Vooruitlopend daarop heeft het kabinet besloten een verkenner te vragen te adviseren over haalbaarheid (o.a. financiële soliditeit) en draagvlak voor een nieuwe vakinstelling voor kleinschalig specialistisch beroepsonderwijs (zie verder de brief over de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs).

Tot slot bepleit de SBB het in stand houden van een loket- en expertisepunt voor kleine unieke opleidingen. Bij de besluitvorming over de uitkomst van de pilots zal zal ook een eventuele verlenging van de financiering van het loket- en expertisepunt betrokken worden.

Zzp‘ers als Leerbedrijf

De SER meent dat het voor gekwalificeerde zzp’ers binnen de ambachtseconomie mogelijk moet zijn als leerbedrijf op te treden zonder dat zij een arbeidsovereenkomst met de onderwijsdeelnemer hoeven aan te gaan. Ook acht hij het wenselijk dat zzp’ers in aanmerking kunnen komen voor de subsidieregeling «Praktijkleren» om leerlingen te begeleiden tijdens hun leerwerktraject.

Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor zelfstandigen of kleine bedrijven om leerbedrijf te worden. Wel zijn aan de status van erkend leerbedrijf kwaliteitseisen verbonden. De kwaliteitseisen voor erkenning ten aanzien begeleiding en werkzaamheden worden bepaald door de kenniscentra. De juridische entiteit van een onderneming is geen erkenningscriterium. Indien een zzp’er voldoet aan de gestelde eisen kan zijn bedrijf als leerbedrijf worden erkend.

Veel zzp’ers blijken in de praktijk erkend te zijn als leerbedrijf. Uit onderzoek in opdracht van de stichting SBB blijkt dat 25.000 zzp’ers erkend zijn als leerbedrijf. Dat is 11% van het totaal van 227.000 leerbedrijven. Zzp’ers hebben in het schooljaar 2012–2013 in totaal 39.318 jongeren opgeleid (7.883 bbl, 31.435 bol). Dit wil echter niet zeggen dat er geen zzp’ers zijn die zich belemmerd voelen om leerbedrijf te worden. Een van de redenen is dat zzp’ers geen werkgeversrisico's zouden willen aangaan. Er zijn echter constructies denkbaar waarbij meerdere zzp'ers gezamenlijk een leerwerkbaan aanbieden. Zo kunnen de inspanningen die zijn verbonden aan een arbeidsovereenkomst en het begeleiden van een bbl-student worden gedeeld. Een individuele zzp’er hoeft dan geen arbeidsovereenkomst met de bbl-leerling aan te gaan.

Een andere belemmering is dat het voor veel zzp’ers niet duidelijk is welke stappen gezet moeten worden om een stage- of leerwerkplek te kunnen aanbieden. Het kabinet en de zzp-organisaties hebben daarom afgesproken in samenwerking de communicatie te verbeteren over de mogelijkheden voor zzp’ers om leerbedrijf te worden. Daarbij wordt ook de subsidieregeling Praktijkleren expliciet onder de aandacht van zzp’ers gebracht. Met dit traject geeft het kabinet ook invulling aan de motie Van Meenen en Mohandis5 over stageplaatsen bij zzp’ers.

Deze nieuwe subsidieregeling Praktijkleren, die per 1 januari 2014 is ingevoerd, maakt het namelijk mogelijk dat ook zzp’ers voor subsidie in aanmerking kunnen komen. De regeling verstrekt een subsidie voor de kosten die ondernemers maken voor de begeleiding tijdens leerwerktrajecten en is onder meer bestemd voor erkende leerbedrijven die een bbl-leerling in dienst hebben. Indien een zzp’er voldoet aan de voorwaarden van de regeling kan zijn bedrijf als leerbedrijf worden erkend en kan, in geval een zzp’er een bbl-leerling aantrekt, een beroep gedaan worden op de subsidieregeling.

3. Ondernemerschap

Een vakman is nog geen ondernemer. Om als kleinschalig bedrijf of zzp’er succesvol te kunnen opereren moet je beschikken over creatief en innovatief vermogen, op veranderingen in de markt kunnen inspelen, voldoen aan wet- en regelgeving en commercieel kunnen denken. Ondernemersvaardigheden komen niet aanwaaien, die moet je leren.

Ondernemersvaardigheden en ondernemerspleinen

Naar het oordeel van de SER dient met name in het beroepsonderwijs meer aandacht te komen voor ondernemersvaardigheden. De SER adviseert voorts dat de nieuwe ondernemerspleinen een actieve rol gaan spelen bij het voorlichten en ondersteunen van ondernemers in de ambachtseconomie. De ondernemerspleinen zouden ook een rol kunnen spelen bij het up-to-date houden van ondernemersvaardigheden en -kennis.

Het advies van de SER over de functie van ondernemerspleinen voor ondernemers in de ambachtseconomie wordt voor het overgrote deel overgenomen door het kabinet. Op 1 januari 2014 is de nieuwe Kamer van Koophandel (KvK) van start gegaan. Ondernemers, ook zij die werkzaam zijn in de ambachtseconomie, kunnen op het digitale ondernemersplein (www.ondernemersplein.nl) en op het fysieke ondernemersplein in hun regio terecht voor eerstelijns informatie, ondersteuning en advies over ondernemen en innovatie. Hierbij zal door de KvK worden samengewerkt met andere publieke partners en in latere instantie mogelijk ook met private partijen zoals brancheorganisaties. Qua doelgroep ligt er een duidelijke focus op (pre)starters. Bij het dienstenpakket van de nieuwe organisatie staat de vraag van ondernemers centraal. Het is evident dat binnen dit dienstenpakket ook aandacht zal worden besteed aan de thema's bedrijfsopvolging/bedrijfsovername en internationaal zakendoen. De Centrale Raad en de regionale raden van de KvK bepalen of binnen de programmering van activiteiten ruimte is voor specifieke ondersteuning van ondernemers in de ambachtseconomie.

Het kabinet onderschrijft de visie van de SER dat in het beroepsonderwijs aandacht moet zijn voor ondernemersvaardigheden. In het beroepsonderwijs is volop aandacht voor het ontwikkelen van vaardigheden die nodig zijn bij het opstarten en runnen van een eigen onderneming. Zo wordt nu gewerkt aan de realisatie van ondernemerschap als sectoroverstijgend keuzedeel bij de herziening van de kwalificatiestructuur. Het streven is dat er met de invoering van de nieuwe kwalificatiestructuur in alle mbo-sectoren een specialistenopleiding tot ondernemer op niveau 4 zal bestaan. Doorstroom naar het hbo zal ook onderdeel van deze brede ondernemersopleiding zijn. In de afgelopen jaren is ondernemerschap in het onderwijs gestimuleerd, onder andere via het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen (EZ en OCW)6. Met dit programma is € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor het stimuleren van ondernemerschapsonderwijs voor po t/m ho. In het hoger onderwijs is daarbij ondermeer ingezet op de ontwikkeling van centres of entrepeneurship. In het hoger onderwijs loopt ook de bredere regeling «Valorisatieprogramma» (eveneens EZ en OCW). Voor opleidingen tot beroepen waarbij ondernemersvaardigheden van belang zijn, zijn kennis en vaardigheden van ondernemerschap reeds opgenomen in de diverse kwalificaties.

In aanvulling op de regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen is in het mbo, vanaf het schooljaar 2011–2012, ondernemerschap onder andere via een ondernemerschapsprogramma (in de vrije keuze ruimte van mbo 3 en 4) geborgd.

Zoals ook in het Nationaal Onderwijs Akkoord is opgenomen, zal het kabinet de komende maanden samen met het onderwijsveld en Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) onderzoeken hoe meer structuur kan worden aangebracht in de herziening van de kerndoelen in het po en de curricula in het vo, bijvoorbeeld door een periodieke en samenhangende herijking. Ondernemerschap zal onderwerp zijn van deze gesprekken.

Regeldruk

Met name van zelfstandigen en kleine ondernemingen vraagt het bijhouden en naleven van regels relatief veel tijd en inspanning. Vermindering van de regeldruk blijft dus, volgens de SER, voor de veelal kleinschalige bedrijven in de ambachtseconomie van groot belang.

Het verminderen van regeldruk is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. Bij voorgenomen regelgeving wordt de bedrijfseffectentoets (BET) aangescherpt zodat de regeldrukeffecten voor het MKB nadrukkelijker in kaart worden gebracht7. Het kabinet hecht zeer aan uitbreiding van de toepassing van het Ondernemingsdossier. Het Ondernemingsdossier stelt een ondernemer in staat informatie uit de eigen bedrijfsvoering digitaal te delen met overheden zoals toezichthouders en vergunningverleners. Het biedt daarmee de mogelijkheid de regeldruk te verminderen. Op dit moment is dit van toepassing in drie branches (horeca, recreatie en rubber- en kunststofindustrie) en dit zal de komende jaren stapsgewijs worden uitgebreid. Het is de bedoeling dat in 2016 80.000 (MKB) ondernemingen aangesloten zullen zijn. Hieronder zullen ook diverse branches uit de ambachtseconomie vallen.

Kwalitatief goed werk en duurzame inzetbaarheid

De SER bepleit aandacht voor kwalitatief goed werk en duurzame inzetbaarheid. De raad acht in dit verband branchespecifieke arbocatalogi en digitale Risico Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E’s) voor kleine branches gewenst. Om dergelijke trajecten van de grond te krijgen pleit de SER in de opstartfase voor externe (financiële) ondersteuning door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het kabinet wijst erop dat er een gegevensbestand (www.arboportaal.nl) is waarop arbocatalogi te vinden zijn, die op brancheniveau tot stand zijn gekomen. Deze arbocatalogi zijn door de Inspectie SZW positief beoordeeld. (Kleine) Branches worden door dit bestand ondersteund bij het opstellen van een arbocatalogus. Via de site van de Stichting van de Arbeid zijn diverse handreikingen te vinden die behulpzaam kunnen zijn bij de totstandkoming van een arbocatalogus. Voorts is er een site (www.RIE.nl) waarop alle digitale RI&E’s te vinden zijn. Voor de kleine branches is vooral de speciaal ontwikkelde RI&E voor het mkb van belang.

In het ESF-programma 2014–2020 vindt een doorstart plaats van de subsidieregeling voor bedrijven: Actie E Sociale innovatie, vitale bedrijven. De regeling betreft een (kleine) subsidie aan werkgevers die bedrijfsprocessen willen verbeteren om duurzame inzetbaarheid van werknemers te vergroten. Op dit moment wordt gewerkt aan de vormgeving van de regeling die in het najaar van 2014 wordt opengesteld.

4. Private coördinatiestructuur

De SER bepleit een «private coördinatiestructuur» die een aantal beleidsmatig relevante activiteiten centraal coördineert. Daarbij wordt onder andere gedacht aan activiteiten gericht op de beschikbaarheid van kennis over relevante ontwikkelingen en vraagstukken ten aanzien van de ambachtseconomie en het ondernemerschap in het ambacht, over ondersteuning bij gezond en veilig werken en kennis over opleiding en scholing. De SER beveelt aan dat de overheid de betrokken organisaties ondersteunt bij het realiseren van een dergelijke structuur.

Met de opheffing van de Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO) verdwijnt ook het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA). Hierdoor vervallen collectieve diensten aan 36 ambachtelijke branches, zoals promotieactiviteiten en de coördinatie en ondersteuning van kleine specialistische opleidingen. Het kabinet is van mening dat een deel van deze diensten in de toekomst kan worden vervuld door de ondernemerspleinen. Tezelfdertijd begrijpt het kabinet dat de ondernemerspleinen niet volledig kunnen voorzien in specifieke, voor de branche vitale, diensten op het gebied van kennis, opleidingen en arbeidsomstandigheden. Het kabinet ziet het streven van de branches om hiervoor een aanvullende voorziening te treffen als waardevol. In dit kader is het HBA gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van cofinanciering in het kader van de Regeling cofinanciering sectorplannen. In zijn brief van 22 januari 2014 (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 109) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven op welke wijze aan de motie inzake onderzoek naar ondersteuning van een digitaal kenniscentrum voor de ambachten (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 24) uitvoering is gegeven.

Het kabinet constateert dat er verschillende initiatieven zijn om een privaat coördinatiepunt op te richten. Zo heeft een aantal brancheverenigingen zich onder de vlag van MKB Nederland en VNO-NCW verenigd in het Platform Ambachten en is op initiatief van het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) op 14 maart jl. het Centrum voor de Ambachtseconomie opgericht. Daarnaast zetten onder andere SOS Vakmanschap (Samenwerkende Organisaties Specialistisch Vakmanschap) en Crafts Council Nederland zich in voor het behoud van vakmanschap in Nederland. Het kabinet gaat er vanuit dat de verschillende initiatiefnemers ernaar streven tot een heldere overlegstructuur te komen waarin naast belangenbehartiging en beleidsontwikkeling ook praktische activiteiten worden ontplooid ter ondersteuning van ondernemers in de ambachtseconomie.

5. Tot besluit

De SER heeft met dit advies de aandacht gevestigd op een aantal belangrijke elementen voor een toekomstbestendige ambachtseconomie. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat zijn maatregelen en die van de sector zelf naar aanleiding van het SER-advies zullen bijdragen aan een sterke en vitale ambachtseconomie. Voortvarende uitvoering, door alle betrokken partijen, van het Actieplan Focus op Vakmanschap (Kamerstuk 31 524, nr. 88), de Aanpak Jeugdwerkloosheid en het Techniekpact is essentieel voor de waarborging van de toekomst van de ambachten.


X Noot
1

Kamerstuk 32 637, nr. 57

X Noot
2

Vmbo = voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, mbo = middelbaar beroepsonderwijs, hbo = hoger beroepsonderwijs, Associate degree programma = korte tweejarige hbo-studie

X Noot
3

Dit sluit aan bij de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Naar een lerende economie» (Kamerstuk 27 406, nr. 209) waarin het kabinet al heeft aangekondigd verder in te zetten op het vormgeven van soepele door- en overgangen tussen de verschillende stromen in het voortgezet onderwijs.

X Noot
4

Plan van aanpak Toptalenten is op 10 maart 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd, zie http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/03/10/plan-van-aanpak-toptalenten-2014–2018.html

X Noot
5

Stage- en leerwerkplekken bij zzp’ers, Motie Van Meenen en Mohandis, Kamerstuk 33 750-VIII, nr.49

X Noot
6

Brief aan de Tweede Kamer van de Minister van EZ, mede namens de Minister en Staatssecretaris van OCW d.d. 29 oktober 2013 (Kamerstuk 33 750-VIII, nr. 41).

X Noot
7

Najaarsrapportage Regeldruk, Brief Tweede Kamer, 19 december 2013, Kamerstuk 29 362, nr. 225

Naar boven