Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 februari 2013
Hierbij bied ik u het onderzoek «Voltijd – deeltijd en contracten voor bepaalde en
onbepaalde tijd» aan1. Dit is een onderzoek naar het onderscheid dat in cao’s wordt gemaakt in de arbeidsvoorwaarden
tussen voltijders en deeltijders en tussen werknemers met een contract voor bepaalde
dan wel onbepaalde tijd. De toenmalige minister van SZW heeft u dit onderzoek toegezegd
op 22 november 2010 bij de aanbieding van vergelijkbare onderzoeken die zijn gehouden
in respectievelijk 2008 en 2005 (Kamerstuk 29 518, nr. 2).
Voor het onderzoek zijn 100 cao’s geanalyseerd. Daarbij is telkens gekozen voor de
meest recente cao uit de periode november 2011 – februari 2012.
In het onderzoek worden drie vormen van onderscheid gemaakt: gehele uitsluiting van
de cao, gedeeltelijke uitsluiting van de cao en een verschil in toepassing van cao-bepalingen.
Onderscheid is toegestaan als daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat.
Het is aan cao-partijen om zich hierover in voorkomende gevallen te verantwoorden
In veel cao’s komen een of meer afspraken voor waarin een onderscheid wordt gemaakt
tussen voltijders en deeltijders of tussen werknemers met een contract voor bepaalde
tijd dan wel werknemers met een contract voor onbepaalde tijd. In het onderzoek is
een overzicht opgenomen van deze afspraken. Uit dit overzicht blijkt dat het per cao
meestal gaat om een beperkt aantal afspraken die toezien op specifieke of incidentele
situaties. Afspraken waarin een onderscheid wordt gemaakt kunnen zowel ten nadele
als ten voordele van deeltijders of werknemers met een contract voor bepaalde tijd
zijn.
Ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2008 naar het onderscheid tussen voltijders en deeltijders is het totaalbeeld niet substantieel veranderd. In 2008 was 16% van de deeltijders
geheel of gedeeltelijk uitgesloten van de cao, in 2012 bedroeg dit percentage 14%.
Verschil in toepassing van een of meer cao-afspraken kwam in 2008 in 49% van de cao’s
voor en in 2012 in 54%.
Wat betreft het onderscheid in arbeidvoorwaarden tussen werknemers met een contract
voor bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd kan daarentegen vastgesteld worden dat het percentage cao’s waarvan werknemers met
een contract voor bepaalde tijd geheel of gedeeltelijk zijn uitgesloten aanzienlijk
is afgenomen.
Gehele uitsluiting kwam in 2005 voor in 55% van de cao’s en in 2012 in 47%. Het percentage
cao’s waarin sprake was van gedeeltelijke uitsluiting daalde tussen 2005 en 2012 van
44% naar 19%. Verschil in toepassing kwam in 2005 in 13% van de cao’s voor en in 2012
in 9%.
Gezien de resultaten van de inventarisatie van cao’s vind ik het niet nodig dit onderzoek
over enkele jaren te herhalen. In gevallen waarin er voor gemaakt onderscheid geen
objectieve rechtvaardigingsgrond lijkt te zijn, staat het de belanghebbende vrij om
het College voor de Rechten van de Mens (rechtsopvolger van de Commissie gelijke behandeling)
om een oordeel te vragen. Deze procedure blijkt in de praktijk goed te werken, zo
is gebleken uit de evaluaties van de Commissie gelijke behandeling die u op 22 november
2010 zijn aangeboden. Mochten er signalen zijn van minder positieve ontwikkelingen,
dan kan uiteraard besloten worden om alsnog een onderzoek in te stellen.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma