29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 399 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2012

Hierbij kom ik tegemoet aan verzoeken van het lid Hamer (Handelingen II 2011/12, nr. 94) om middels een spoedbrief in te gaan op recente berichten van het CBS, DNB en de OESO over het stijgende aantal werklozen en werkzoekenden. Dit in relatie tot mijn uitlatingen in het 30-ledendebat van 6 juni jongstleden over massa-ontslag bij grote bedrijven (Handelingen II 2011/12, nr. 92).

In het 30-ledendebat over massa-ontslag heb ik gesteld dat ik mij zorgen maak over de toenemende werkloosheid in Nederland in de afgelopen maanden. Niettemin doet de Nederlandse arbeidsmarkt het in internationaal perspectief nog altijd goed. Na Oostenrijk heeft Nederland het laagste werkloosheidspercentage van de Europese Unie.

Overigens hebben de cijfers van het CBS, waaraan mevrouw Hamer refereert, betrekking op het aantal werkzoekenden en dus niet op het aantal werklozen. Het CBS licht dit ook toe in het aangehaalde bericht. De 883 duizend personen die in het eerste kwartaal van 2012 betaald werk wilden, worden ook wel het onbenut arbeidsaanbod genoemd. Van hen waren er 399 duizend niet direct beschikbaar of niet actief op zoek. De overige 484 duizend waren de werklozen, zij kunnen binnen twee weken beginnen en zijn actief op zoek naar werk.

Over de werkloosheidsontwikkeling in de ramingen voor de komende jaren het volgende. De meest recente ramingen van DNB en OESO sluiten redelijk goed aan bij de meest recente ramingen van het CPB. Het kabinet neemt de CPB-ramingen als uitgangspunt. Vandaag (14 juni) publiceert het Centraal Planbureau de «Economische Verkenning 2013–2017», waarin de juni-raming voor 2012 en 2013, de effecten van de doorrekening van het Begrotingsakkoord en de Economische Verkenning 2013–2017 zijn opgenomen. Deze ramingen heb ik niet meer mee kunnen nemen in deze spoedbrief.

Oplopende werkloosheid

De oploop in de werkloosheid is de eerste maanden van 2012 gemiddeld beperkt gebleven. In april is de werkloosheid echter fors gestegen. De werkloosheid komt hierdoor uit op 489 000 personen. Dit is 6,2% van de beroepsbevolking.

Deze oplopende werkloosheid hangt nauw samen met de verslechtering van de conjunctuur. De Nederlandse economie is voor het derde opeenvolgende kwartaal gekrompen en het consumentenvertrouwen is bijzonder laag. De oploop van de werkloosheid in de afgelopen maanden wordt dan ook vooral veroorzaakt door een afname van de werkgelegenheid en niet zozeer door een toename van het arbeidsaanbod.

Vooruitzichten arbeidsmarkt

Het CPB verwachtte in het Centraal Economisch Plan van maart jl. dat de werkloosheid in 2012, conform de nationale definitie, uit zou komen op 6¾%. Dit is een stijging van het aantal werklozen in 2012 t.o.v. 2011 met circa 110 000 personen. De werkloosheid stijgt volgens deze CPB-ramingen in 2013 en 2014 verder naar 7¼%. Dit komt omdat de arbeidsmarkt vertraagd reageert op conjuncturele ontwikkelingen. Pas in 2015 verwacht het CPB voor het eerst weer een daling van de werkloosheid tot 6½%.

De stijgende werkloosheid in 2012 is volgens het CPB toe te schrijven aan zowel een daling van de werkgelegenheid in arbeidsjaren (-¾% in 2012) als een verdere stijging van het arbeidsaanbod (1¾% in 2012). Dit betekent dat in 2012 – evenals in de tweede helft van 2011 – mensen de arbeidsmarkt opstromen die niet direct werk kunnen vinden. De werkgelegenheid krimpt tot en met 2013 en groeit daarna nauwelijks. Pas in 2015 verwacht het CPB een lichte groei van de werkgelegenheid.

De ramingen van DNB en de OESO waaraan mevrouw Hamer refereert geven een soortgelijk beeld van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de komende jaren.

Reactie kabinet

De oploop van de werkloosheid is vooral het gevolg van de verslechterende conjunctuur in Nederland, Europa en de wereld. Een open economie als die van Nederland kan zich niet aan de Europese conjunctuur onttrekken. Dat betekent niet dat Nederland niets kan doen. Nederland heeft in de Europese Unie op Oostenrijk na de laagste werkloosheid. Deze gunstige positie kunnen we vooral vasthouden door te zorgen dat we de overheidsfinanciën op orde brengen.

Als het begrotingstekort hoog is, moet een hogere rente worden betaald. Dat heeft tot gevolg dat het begrotingstekort van de overheid verder stijgt. Dit tekort moet in de vorm van hogere belastingen op burgers en bedrijven worden verhaald. Dat is een negatieve belasting van de economie. Als het bedrijfsleven met een hogere rente wordt geconfronteerd, gaan de investeringskosten omhoog. Dit leidt vervolgens tot minder werkgelegenheid en meer werklozen. De afspraken uit het Begrotingsakkoord zorgen, samen met de eerder gemaakte afspraken uit het coalitieakkoord, voor gezonde overheidsfinanciën en daarmee voor een klimaat waarin de werkgelegenheid weer kan groeien.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven