29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 390 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2012

Bij brief van 29 maart jl. vraagt de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid mijn reactie op de petitie van de FNV bondgenoten van 23 maart 2012 met betrekking tot de arbeidsrechtelijke positie van huishoudelijk werkers. Graag voldoe ik hierbij aan uw verzoek.

Bovengenoemde petitie pleit voor een gelijke behandeling van huishoudelijk werkers met alle andere werknemers. In mijn brief van 10 maart 2011 heb ik op verzoek van uw Kamer een reactie gegeven op een soortgelijke petitie van FNV Bondgenoten van 30 maart 2010 en het onderzoek «Een baan als alle andere» van de Vereniging voor Vrouw en Recht «Clara Wichmann». In die brief en het daaropvolgend debat van 15 juni 20111 ben ik uitgebreid ingegaan op de redenen waarom ik geen aanleiding zie tot aanpassing van de Regeling dienstverlening aan huis. Daarbij heb ik ook aandacht besteed aan de juridische verdedigbaarheid van de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel.

Ik heb aangegeven dat als voor particuliere opdrachtgevers die een andere particulier (dienstverlener) inhuren dezelfde werkgeversverplichtingen en administratieve lasten zouden gelden als voor bedrijven, dit voor een groot deel van de particulieren te duur óf te omslachtig zou zijn. Huishoudelijk werk verdwijnt in dat geval in het zwarte circuit. Particulieren die niet willen frauderen, maar voor wie het te duur of te omslachtig is geworden, zullen het werk zelf gaan doen. Te hoge financiële en administratieve lasten voor particulieren gaan dan ten koste van de (formele) werkgelegenheid van huishoudelijk personeel. Ik heb geconcludeerd geen aanvaardbare alternatieven voor de bestaande regeling te zien. De petitie van 23 maart jl. bevat mijns inziens geen nieuwe feiten op basis waarvan een herziening van bovengenoemd kabinetsstandpunt moet worden overwogen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II, 2011/12, 29 544, nrs. 281, 334 en 339.

Naar boven