29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 387 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 maart 2012

Met uw brief van 7 maart 2012 heeft u mij het verzoek van het lid Berndsen overgebracht. Dit verzoek is om een brief te ontvangen over de daling van het aantal vaste contracten met 97%, de achterliggende oorzaak, wat volgens het kabinet de relatie met het ontslagrecht is en welke oplossingen het kabinet ziet. Hierbij kom ik tegemoet aan dit verzoek. Daarnaast stuur ik u de antwoorden op de vragen van mevrouw Hamer van 8 maart 2012 (Zie Aanhangsel Handelingen II, 2011/12, nr. 1936) over ditzelfde onderwerp. Deze treft u in de bijlage aan.

Op 16 februari 2012 heeft het UWV het rapport «Vacatures in Nederland 2011» gepubliceerd. Eén van de uitkomsten is dat op de 647 000 vervulde vacatures in 2011 er slechts 2 000 mensen direct zijn aangenomen op basis van een vast contract. In 2010 was dit aantal nog 83 000. Dat impliceert een daling met de door mevrouw Berndsen genoemde 97%.

Voor het jaar 2011 zijn (nog) geen openbare gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van het aantal nieuwe vaste contracten. Daarom heb ik het CBS gevraagd om op basis van hun data over 2011 een aanvullende analyse te verrichten. Op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) heeft het CBS gekeken hoeveel mensen in 2011 een zogenaamde baanvinder waren en in datzelfde jaar (op het moment van enquête) op basis van een vast contract werkzaam waren voor de nieuwe werkgever. Voor de jaren 2009 en 2010 is eenzelfde analyse uitgevoerd.

Uit de CBS-analyse blijkt dat in 2011 951 000 mensen baanvinder waren. Hiervan werkten in datzelfde jaar 335 000 mensen op basis van een vast contract voor hun nieuwe werkgever. Van 2010 op 2011 is sprake van een lichte daling van het aantal vaste contracten van baanvinders (van 342 000 naar 335 000). Volgens het CBS is er dus sprake van een substantieel aantal nieuwe vaste contracten bij baanvinders in 2011. De daling van 2010 op 2011 is bovendien beperkt.

De verschillen tussen de cijfers van UWV en CBS kunnen (deels) voortvloeien uit methodologische verschillen. Het UWV richt zich bijvoorbeeld uitsluitend op vervulde vacatures, terwijl het CBS ook nieuwe banen meeneemt die zonder vacature tot stand zijn gekomen. Verder bekijkt het UWV de contractvorm op het moment van aanname, terwijl het CBS de contractvorm een aantal maanden later waarneemt (namelijk op het moment van enquêtering). De CBS-cijfers omvatten daarmee ook mensen die eerst een kort tijdelijk contract hadden bij hun nieuwe werkgever en vervolgens vast zijn aangenomen. Ten derde hebben de cijfers van het CBS betrekking op zogenaamde baanvinders in heel 2011 en die van het UWV op vervulde vacatures in de periode oktober 2010 tot en met september 2011. Tot slot zijn de UWV-cijfers gebaseerd op een werkgeversenquête en de CBS-cijfers op een persoonsenquête.

Nader onderzoek zal uit moeten wijzen wat de precieze oorzaken zijn van de verschillen in uitkomsten van UWV en CBS. Vanuit het perspectief van de ontwikkeling van de flexibele schil is de analyse van het CBS het meest relevant. Dit omdat naar alle nieuwe vaste contracten van baanwisselaars wordt gekeken, los van vervulling van vacatures.

Ondanks de verschillen concluderen UWV en CBS beide dat het aantal nieuwe vaste contracten bij baanvinders in 2011 afneemt. Dat is in lijn met het conjuncturele beeld. Het is gebruikelijk dat in tijden van economische crisis het aantal vaste contracten daalt, waarbij sprake is van een vertraagde reactie op de economie. In 2008 nam het aantal vaste contracten nog toe, in 2009 was er een lichte daling en pas in 2010 nam het aantal vaste contracten sterker af. In een periode van laagconjunctuur zijn werkgevers onzekerder over de toekomst. Bovendien is de arbeidsmarkt ruimer. Dit leidt ertoe dat werkgevers meer gebruik maken van de mogelijkheid om mensen op basis van een tijdelijk contract te laten werken.

Figuur 1: Aantal vaste contracten (x1000)

Figuur 1: Aantal vaste contracten (x1000)

Bron: Dekker, Houwing en Kösters (2012) «Doorstroom van flexwerkers»

Van uitstel van het vaste contract komt doorgaans echter geen afstel. Als de economie weer aantrekt en de arbeidsmarkt krapper wordt, neemt het aantal vaste contracten weer toe. Het tijdelijke negatieve effect van de laagconjunctuur wordt daarmee teniet gedaan. Uit figuur 1 blijkt bijvoorbeeld dat het aantal vaste contracten als gevolg van de dotcom-crisis daalde van 2002 tot 2005, om vervolgens weer te stijgen. Verder blijkt uit de UWV-cijfers in «Vacatures in Nederland 2011» dat de afname van het aantal nieuwe vaste contracten hand in hand gaat met een bijna even grote toename van het aantal tijdelijke contracten met uitzicht op een vast contract. Ook dat geeft aan dat van uitstel geen afstel hoeft te komen.

Het kabinet ziet in het licht van bovenstaande analyse en gegeven het conjuncturele karakter van de daling van het aantal vaste contracten geen reden voor beleidswijzigingen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven