29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 368 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2011

Inleiding

Op 9 juli 2010 is de tijdelijke crisismaatregel «Extra tijdelijke contracten voor jongeren» in werking getreden. De tijdelijke maatregel maakt het mogelijk om met jongeren tot 27 jaar gedurende vier jaar (in plaats van drie) of vier (in plaats van drie) opeenvolgende tijdelijke contracten aan te gaan alvorens een vast contract ontstaat. Hiervoor is de zogenoemde «ketenbepaling» in artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek tijdelijk aangepast. De maatregel is bedoeld om jongeren gedurende de economische crisis langer aan het werk te houden, zodat zij uitzicht houden op een vast contract als blijkt dat de economische situatie herstelt.

De maatregel loopt in principe tot 1 januari 2012 en kan worden verlengd tot uiterlijk 1 januari 2014. Bij de totstandkoming van de maatregel zijn twee criteria vastgesteld op grond waarvan de maatregel verlengd kan worden. Verlenging van de maatregel is mogelijk als de maatregel effectief is gebleken en er nog gevolgen van de economische crisis voor de arbeidsmarkt te verwachten zijn in 2012. Bij de parlementaire behandeling van de wet is door uw Kamer en de Eerste Kamer aangedrongen op een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de maatregel, op basis waarvan besloten kan worden over een eventuele verlenging. Deze evaluatie is in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd door onderzoeksinstituut Astri. Hierbij bied ik u het evaluatierapport aan.1

Hierna licht ik de onderzoeksopzet en de belangrijkste bevindingen van de evaluatie toe. Voorts informeer ik u, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, over het besluit dat ik op basis van de evaluatie genomen heb.

Onderzoeksopzet

De centrale onderzoeksvraag van de evaluatie is in hoeverre de tijdelijke maatregel eraan bijgedragen heeft, dat jongeren van 15 tot en met 26 jaar gedurende de economische crisis langer aan het werk zijn gebleven. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode medio 2010 – medio 2011. Er is een enquête gehouden onder een representatieve groep van 803 werkgevers met jongeren in tijdelijke dienst in de leeftijd tot en met 26 jaar. Daarnaast zijn verdiepende interviews gehouden met werkgevers en met vertegenwoordigers van sociale partners (in totaal 45 interviews). Ook is een arbeidsmarktprognose voor 2012 gemaakt.

Bevindingen evaluatie

Uit de evaluatie blijkt dat de maatregel een beperkt effect heeft gehad. Medio 2011 heeft naar schatting 2,8% van alle bedrijven in Nederland de maatregel toegepast. Dit komt overeen met 16% van de potentiële gebruikers van de maatregel (i.c. de bedrijven die jongeren tot 27 jaar in dienst hebben en geen afwijkende cao-bepaling kennen). Grote bedrijven gebruiken de maatregel vaker dan kleine bedrijven.

Voor de meeste jongeren die een derde tijdelijk contract hadden tussen medio 2010 en medio 2011 gold, dat ten tijde van het onderzoek nog geen besluit was genomen over een eventueel vervolgcontract. Over 80 000 jongeren was wel een besluit genomen. Van deze 80 000 jongeren heeft iets meer dan de helft (41 000; 51%) een vast contract gekregen, bijna een kwart (19 000; 24%) heeft een vierde tijdelijk contract gekregen en een kwart (20 000; 25%) heeft geen nieuw contract gekregen.

Om het effect van de maatregel te kunnen vaststellen, is aan werkgevers ook gevraagd hoeveel jongeren met een vierde tijdelijk contract zonder de maatregel geen nieuw contract gekregen zouden hebben. Volgens de geïnterviewde werkgevers zou 53% (10 000 jongeren) van de 19 000 jongeren die een vierde tijdelijk contract hebben gekregen, zonder de tijdelijke maatregel geen vast contract hebben gekregen en dus hebben moeten vertrekken. Naar verwachting zouden 9 000 van de 19 000 jongeren waarschijnlijk een vast contract hebben gekregen zonder de tijdelijke maatregel.

Op verzoek van uw Kamer is ook het mogelijke verdringingseffect van de tijdelijke maatregel op schoolverlaters onderzocht. Daarbij gaat het om de vraag of werkgevers minder schoolverlaters in dienst hebben genomen omdat zij aan andere jongeren een vierde tijdelijk contract hebben gegeven. Uit het onderzoek blijkt dat de tijdelijke maatregel een beperkte invloed op de kansen van schoolverlaters op de arbeidsmarkt heeft. Jongeren verdringen elkaar eerder op basis van opleiding, ervaring en vaardigheden.

Het onderzoek geeft voorts een goed beeld van de overwegingen van werkgevers om de maatregel wel of niet te gebruiken. De meeste geïnterviewde werkgevers geven vierde tijdelijke contracten om hun flexibel personeelsbestand op peil te houden dan wel te vergroten, ongeacht of de economische ontwikkelingen gevolgen hebben voor de betreffende onderneming of niet. Daarnaast wordt een aantal werkgevers geconfronteerd met een lager bedrijfsresultaat. Zij geven daarom vierde tijdelijke contracten, die worden omgezet in vaste arbeidscontracten zodra het weer beter gaat met het bedrijf. Werkgevers geven aan geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een vierde contract aan te bieden als de verwachte werkvoorraad onvoldoende is. Ook als de financiële positie van het bedrijf zwak is, worden tijdelijke contracten doorgaans niet verlengd. Daarnaast wordt het vierde contract beduidend minder toegepast bij hoger opgeleide jongeren. Zij krijgen door de schaarste op de arbeidsmarkt, eerder een vast contract mits de werkvoorraad en financiële positie van het bedrijf dat toelaten.

Ten slotte blijkt uit de arbeidsmarktprognose, die in de evaluatie is opgenomen, dat in 2012 geen daling van de jeugdwerkloosheid wordt verwacht.

Conclusie

Op basis van de evaluatie constateer ik enerzijds dat de maatregel voor een aantal jongeren het beoogde effect heeft gehad. 10 000 jongeren die anders geen vierde contract hadden gekregen bij dezelfde werkgever, zijn dankzij de maatregel aan het werk gebleven. Anderzijds zou aan 9 000 jongeren zonder de maatregel waarschijnlijk een vast contract zijn aangeboden. Verder blijkt uit de evaluatie dat werkgevers de maatregel niet altijd als «crisismaatregel» hebben gebruikt. De meeste werkgevers geven vierde tijdelijke contracten om hun flexibel personeelsbestand op peil te houden, ongeacht de gevolgen van de economische crisis voor de onderneming. Dat het hoogtepunt van de economische crisis op het moment van inwerkingtreding van de tijdelijke maatregel al voorbij was, doet daar niet aan af.

Bovenstaande onderzoeksresultaten overwegende, heb ik besloten om de maatregel niet te verlengen. Dit betekent dat de tijdelijke maatregel met ingang van 1 januari 2012 van rechtswege zal vervallen. Ik heb sociale partners hiervan op de hoogte gebracht.

Overgangsrecht

Omdat het een tijdelijke maatregel betreft, is bij de totstandkoming daarvan voorzien in overgangsrecht voor het moment dat de maatregel vervalt. Het overgangsrecht houdt het volgende in. Als de tijdelijke regeling vervalt, dan geldt de «oude» ketenbepaling van artikel 7:668 Burgerlijk Wetboek weer. Er is een uitzondering gemaakt voor werknemers die onder de nieuwe regeling vallen en bij het vervallen daarvan in het vierde contract zitten of de periode van dan 36 maanden hebben gepasseerd. Zij krijgen, zolang ze nog geen 27 jaar zijn, op het moment van het vervallen van de regeling geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar pas bij het vijfde contract of na afloop van de periode van 48 maanden.

Uitvoering toezegging

Ten slotte maak ik van deze gelegenheid gebruik om uitvoering te geven aan een toezegging, die door mijn ambtsvoorganger tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel «Extra tijdelijke contracten voor jongeren» aan de Eerste Kamer is gedaan (Handelingen EK 2009/10, 34, p. 1442). De Eerste Kamer heeft gevraagd hoeveel jongeren vanuit een tijdelijk contract in werkloosheid terecht komen. Uit cijfers van het CBS over 2010 blijkt het volgende. Op 1 januari 2010 hadden 422 000 jongeren van 15 tot en met 26 jaar een tijdelijk contract van minimaal 20 uur per week. Aan het eind van 2010 had 15% van deze jongeren een contract voor onbepaalde tijd, terwijl 62% van de jongeren nog op basis van een tijdelijk contract werkt bij dezelfde of een andere werkgever. De overige 23% was eind 2010 niet meer werkzaam volgens de gehanteerde definitie. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat deze jongeren werkloos zijn geworden: mogelijk werken zij nog wel, maar minder dan 20 uur per week of in een eigen bedrijf. Een andere mogelijkheid is dat zij een opleiding zijn gaan volgen.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven