29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 364 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2011

Aanleiding

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij gevraagd om een brief over de actuele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en toe te lichten of deze ontwikkelingen aanleiding geven om het arbeidsmarktbeleid te herzien. In deze brief zal ik op beide aspecten nader ingaan.

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt

Sinds het begin van de zomer is aan de dalende trend van de werkloosheid een einde gekomen. In een relatief korte tijd is de voor seizoenseffecten gecorrigeerde werkloosheid opgelopen van 5,0% in april tot 5,8% in oktober 2011. Daarmee ligt de werkloosheid op hetzelfde niveau als tijdens het dieptepunt van de crisis in februari 2010 (zie figuur 1). Bovendien kromp de Nederlandse economie in het derde kwartaal met 0,3% (seizoensgecorrigeerd) ten opzichte van het kwartaal ervoor.

Figuur 1. Ontwikkeling werkzame en werkloze beroepsbevolking (x 1 000 personen)

Figuur 1. Ontwikkeling werkzame en werkloze beroepsbevolking (x 1 000 personen)

Hoewel de werkloosheid oploopt en de conjuncturele situatie verslechtert, tonen de onderliggende bewegingen een genuanceerder beeld. De recente stijging van de werkloosheid is namelijk niet het gevolg van een terugloop van de werkgelegenheid. In de periode van juni tot en met oktober 2011 is de werkzame beroepsbevolking zelfs gestegen met 23 000 personen. De hogere werkloosheid wordt veroorzaakt door een sterkere stijging van het arbeidsaanbod in vergelijking met de werkgelegenheid.1 In dezelfde periode is de beroepsbevolking met 86 000 personen gestegen. Een toename van het arbeidsaanbod is opvallend in een tijd waarin de economische vooruitzichten verslechteren. Normaliter trekken mensen zich terug van de arbeidsmarkt wanneer conjuncturele perspectieven minder gunstig zijn. Nu lijkt het omgekeerde het geval. De stijging van het arbeidsaanbod doet zich met name voor bij jongeren (15–25 jaar) en ouderen (45–65 jaar). Er zijn signalen dat jongeren als gevolg van de kredietcrisis langer op school zijn gebleven en nu in grotere getale de arbeidsmarkt op stromen. Mogelijk bieden ouderen zich opnieuw aan op de arbeidsmarkt vanwege de toegenomen onzekerheid, maar dit is nu nog niet met zekerheid vast te stellen.

Bovendien vertaalt de stijgende werkloosheid zich momenteel niet in een evenredige stijging van het aantal WW-uitkeringen: het aantal WW-uitkeringen ligt eind oktober circa 2000 hoger dan eind juni en lager dan bijvoorbeeld begin 2010. Evenmin is sprake van een stijging van het aantal WWB-uitkeringen. In het derde kwartaal 2011 werden zelfs circa 5000 WWB-uitkeringen minder verstrekt dan een kwartaal eerder. De daling komt bijna geheel voor rekening van de jongeren tot 27 jaar en is de eerste daling sinds ruim 2,5 jaar. Daarnaast is het aantal uitgesproken faillissementen de afgelopen drie maanden niet toegenomen en is de groei van de zakelijke kredietverlening door financiële instellingen stabiel. Het onderliggende beeld voor werknemers is zodoende niet eenduidig negatief.

De groep zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) verdient aparte aandacht, omdat zij niet in de werkloosheidsstatistieken worden meegenomen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de gemiddelde arbeidsduur van zzp’ers is gestegen van 40,3 uur per week in het eerste kwartaal 2011 naar 41,2 uur in het derde kwartaal. Dit beeld wordt bevestigd door de recent gepubliceerde conjunctuurenquête van de Kamers van Koophandel waaruit naar voren komt dat het aantal ondernemingen dat zzp’ers inhuurt nog steeds toeneemt.2

In internationaal perspectief staat de Nederlandse arbeidsmarkt er goed voor. De Nederlandse werkloosheid bedraagt in oktober 4,8% (internationale definitie) tegenover 10,3% in de eurozone (zie figuur 2). Ook de Nederlandse jeugdwerkloosheid (8,2%; internationale definitie) ligt in oktober beduidend lager dan gemiddeld in de eurozone (21,4%; internationale definitie).

Ondanks de huidige uitgangspositie op de Nederlandse arbeidsmarkt is waakzaamheid geboden. Er is sprake van onzekerheid op de financiële markten als gevolg van de Europese schuldencrisis. De economische vooruitzichten in Nederland zijn sterk afhankelijk van de ontwikkeling op de financiële markten en de doorwerking daarvan op de reële economie. Intussen werkt het kabinet hard aan het herstellen van de gunstige uitgangspositie van voor de crisis. Het kabinet doet dit door de overheidsfinanciën op orde te brengen, hervormingen door te voeren op de financiële markten en ons in Europees verband sterk te maken voor meer stabiliteit. Het CPB geeft echter recentelijk aan dat bij een volgende economische schok de werkloosheid mogelijk wel eens sterker kan oplopen dan tijdens de kredietcrisis het geval was.

Figuur 2 Werkloosheid (internationale definitie) in internationaal perspectief

Figuur 2 Werkloosheid (internationale definitie) in internationaal perspectief

Het is nu nog te vroeg om verdere uitspraken te doen over de toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen. Het CPB presenteert op 13 december een nieuwe raming voor de Nederlandse economie en de arbeidsmarkt.

Arbeidsmarktbeleid

De invulling van het arbeidsmarktbeleid hangt af van de economische omstandigheden. Het is belangrijk om te allen tijde te zorgen voor een effectieve en efficiënte arbeidsbemiddeling, zeker in tijden van crisis. Ik zie echter op dit moment geen aanleiding om het arbeidsmarktbeleid te herzien. Hoewel de werkloosheid recentelijk is gestegen, bevinden we ons nu niet in een uitzonderlijke situatie die maatregelen vereist. Bovendien is de economische situatie wezenlijk anders dan de situatie tijdens de kredietcrisis eind 2008. Op verzoek van de Tweede Kamer zal ik hieronder aangeven waarom dat ook geldt voor de deeltijd-WW.

Werking en voorwaarden voor deeltijd-WW

Tijdens de crisis die eind 2008 begon was sprake van een aantal voorwaarden die de inzet van werktijdverkortingsmaatregelen wenselijk maakte. Zo was sprake van een zeer krappe arbeidsmarkt, was de crisis onverwacht en hevig, werd herstel binnen afzienbare tijd verwacht en was sprake van liquiditeitskrapte als gevolg van een afnemende groei van de kredietverlening. Vanwege de krapte op de arbeidsmarkt was het voor bedrijven in een goede uitgangspositie die spoedig herstel verwachtten, aantrekkelijk om vakkrachten in dienst te houden. Bedrijven hadden veel moeite gedaan om geschikt personeel te vinden voorafgaand aan de crisis en dreigden voortijdig afscheid te moeten nemen van deze werknemers. Daarbij konden bedrijven de periode van vraaguitval mogelijk minder eenvoudig dan voorheen overbruggen door het afsluiten van een krediet. Deeltijd-WW en de bijzondere werktijdverkorting leverden in deze situatie een bijdrage om bedrijven met zicht op herstel te helpen om de tijdelijke, scherpe vraaguitval te overbruggen zonder hun vakkrachten te hoeven ontslaan. Hiermee werden nieuwe wervings- en selectiekosten voorkomen en tegelijkertijd konden bedrijven snel weer opschakelen naar hun oude productieniveau, waardoor het economische herstel werd bespoedigd. Voor betrokken werknemers werd door het beroep op deeltijd-WW mogelijke onzekerheid beperkt omdat – in tegenstelling tot een eventueel beroep op reguliere WW – het dienstverband behouden bleef.

Effecten van de deeltijd-WW

Het CPB heeft becijferd dat de deeltijd-WW de werkloosheid tijdens de crisis met maximaal 0,1 tot 0,2%-punt heeft verlaagd1. Dit is het directe effect van de deeltijd-WW. Het is echter mogelijk dat de deeltijd-WW ook indirecte effecten heeft gehad door de onzekerheid bij bedrijven en de werknemers die aanspraak maakten op deeltijd-WW deels weg te nemen. Dit kan de werkgelegenheid bij bedrijven positief hebben beïnvloed. Het effect zou mogelijk ook kleiner kunnen zijn, doordat een deel van de werknemers met deeltijd-WW ook zonder deeltijd-WW vermoedelijk niet werkloos zou zijn geworden.

Hoe groot de effecten van de deeltijd-WW zijn geweest voor de Nederlandse economie is nu nog niet met zekerheid te zeggen. Daarom wordt op dit moment door een extern onderzoeksbureau in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getracht om de netto effectiviteit van de deeltijd-WW in kaart te brengen. Het onderzoek heeft vanwege dataproblemen enige vertraging opgelopen. De  evaluatie van de werktijdverkortingsregelingen  zal in het voorjaar 2012 naar de Kamer worden gestuurd.

Geen aanleiding voor herinvoering deeltijd-WW

De gestegen werkloosheid is voor verschillende partijen aanleiding om te pleiten voor herinvoering van de deeltijd-WW. De uitgangssituatie vandaag de dag verschilt echter aanzienlijk van de situatie tijdens de crisis eind 2008. Daarom zie ik op dit moment geen rol weggelegd voor deeltijd-WW.

Gezien het huidige beeld lijkt herinvoering van de deeltijd-WW niet effectief, omdat personeelstekorten op dit moment geen belemmering vormen voor productie. Evenmin is sprake van een onverwachte en scherpe vraaguitval voor bedrijven. Zoals eerder in deze brief is aangegeven, is de oplopende werkloosheid niet het gevolg van een teruglopende werkgelegenheid, maar van een gestegen arbeidsaanbod. Bovendien was er in 2008 sprake van een overschot van het EMU-saldo van +0,5% van het bruto binnenlands product (bbp). Dat is door de kredietcrisis omgeslagen in een tekort van -4,5% van het bbp. Het kabinet moet alle zeilen bijzetten om de 3%-doelstelling van het Stabiliteits- en Groeipact te halen. In het kader van budgettaire soliditeit zijn de mogelijkheden voor een kostbare maatregel zoals de deeltijd-WW momenteel afwezig.

Maar ook als de economische situatie verder verslechtert is het nog maar de vraag of herinvoering van de deeltijd-WW voor de hand ligt. De deeltijd-WW was naar de huidige inzichten zinvol in de economische omstandigheden in 2008 en 2009. Het is ongewis welke consequenties de huidige schuldencrisis gaat krijgen, maar de OESO heeft de BBP-groeiverwachting voor volgend jaar al bijgesteld tot 0,3 procent. Bij een langdurige stagnatie zijn bedrijven aangewezen op structurele maatregelen om hun organisatie aan te passen. Deeltijd-WW zorgt er voor dat het aanpassingsvermogen van de economie wordt geremd, omdat werknemers mogelijk op plekken blijven zitten waar structureel geen werk meer voor hen is. Sectoren die te maken hebben met overcapaciteit moeten afslanken tot een niveau waarop zij weer concurrerend kunnen worden. Omgekeerd geldt dat er sectoren zijn waar nog wel groeipotentieel is en die in tijden van economische stagnatie zelfs kunnen doorgroeien. Arbeidsmobiliteit is in deze omstandigheden cruciaal om te zorgen voor een snelle transitie naar een optimale arbeidsdeling, die eraan bijdraagt dat de economie – gegeven de huidige omstandigheden – zo goed mogelijk functioneert.

Daarnaast kan de deeltijd-WW bij langdurige stagnatie negatieve effecten hebben voor werknemers. Dan is immers het risico aanwezig dat werknemers na een beroep op deeltijd-WW alsnog ontslagen worden. Het is belangrijk dat werknemers zo snel mogelijk op zoek gaan naar plekken in de economie waar wel werk is. Deeltijd-WW remt de prikkel om al in een vroeg stadium mobiel te worden. Hierdoor lopen zij het risico om nog moeilijker aan een andere baan te komen wanneer zij na een periode van deeltijd-WW hun baan kwijtraken. Bovendien betalen bedrijven zelf grotendeels de prijs als zij later alsnog genoodzaakt zijn om hun personeelsbestand af te slanken.

Conclusie

De Nederlandse arbeidsmarkt staat er vanuit internationaal perspectief goed voor. Er is vooralsnog geen reden om het arbeidsmarktbeleid aan te passen of concrete maatregelen te treffen. Wel vraagt de huidige situatie om alertheid. Ik zal de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt dan ook nauwgezet blijven monitoren en hierover in gesprek blijven met sociale partners.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

CPB (2011), Werkloosheid en de Grote Recessie, CPB Policy Brief 2011/10, Den Haag.

X Noot
2

Kamer van Koophandel (2011), Conjunctuurenquête Nederland. Rapport vierde kwartaal.

Naar boven