29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 306 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 mei 2011

Tijdens het plenaire debat op 18 november 2010 over de Verzamelwet SZW (Kamerstuk 32 520) (Handelingen II 2010/11, nr. 24, blz. 14–24) informeerde ik u over mijn voornemen in het voorjaar van 2011 een evaluatie uit te voeren van de regeling kleine banen en deze aan de Kamer toe te zenden. Hierbij zend ik u, mede namens de staatssecretaris van Financiën, het onderzoeksrapport over de regeling, uitgevoerd door onderzoeksbureau SEOR te Rotterdam1. Hiermee wordt invulling gegeven aan bovengenoemde voornemen.

In 2010 is de regeling kleine banen van start gegaan. De bedoeling was, een bijdrage te leveren aan het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. De ongunstige economische situatie speelde daarbij een belangrijke rol. Met de lastenverlaging voor werkgevers die jongeren tot 23 jaar in dienst nemen werd beoogd om werkgevers te stimuleren, meer jongeren te plaatsen in kleine banen. Zo’n baan zou voor een werkloze jongere als opstap kunnen fungeren naar een grotere baan wanneer de arbeidsmarkt weer aantrekt.

De regeling kleine banen (artikel 52a Wet financiering sociale verzekeringen, Wfsv) is gestart in 2010 en gecontinueerd tot en met 2011. Zij behelst een vrijstelling van premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW voor werkgevers ten behoeve van jongeren tot 23 jaar met een kleine baan (minder dan 50% wettelijk minimumloon).

Zoals ik in het debat heb toegelicht was er naar mijn mening uit het eerste evaluatierapport onvoldoende informatie beschikbaar om een goed beeld te krijgen van de effectiviteit van de regeling. Dit was voor mij de belangrijkste reden om de regeling met een jaar te continueren en in het voorjaar van 2011 een evaluatie uit te voeren die ook kwantitatieve gegevens bevat.

Nu het onderzoeksrapport van SEOR ontvangen is, is er naar mijn mening voldoende kwantitatieve informatie beschikbaar om een beslissing te kunnen nemen. De belangrijkste conclusies van de onderzoekers zijn:

  • In de sectoren die zijn onderzocht (detailhandel, horeca, uitzendwezen, land- en tuinbouw, welzijnszorg) kent minder dan de helft van de werkgevers de regeling. Dit zijn sectoren waarin veel jongeren werkzaam zijn.

  • Slechts 8% van de bedrijven die de regeling kennen heeft meer jongeren in dienst genomen door de regeling. Ongeveer 6% geeft aan dat door de regeling minder personeel ouder dan 22 jaar is aangenomen.

  • 90% van de jongeren op wie de regeling is toegepast, zijn scholieren of studenten. De doelgroep van de regeling, werkloze jongeren, is in veel mindere mate bereikt.

  • De regeling heeft weinig effect gehad op de totale werkgelegenheid voor jongeren. Er is een klein positief effect op het aantal werkzame personen, maar geen effect op het aantal verloonde uren voor de doelgroep. Het beperkte werkgelegenheidseffect lijkt samen te hangen met vermindering van het aantal uren per baan.

  • Werkgevers geven aan de premieverlaging te hebben benut voor verbetering van het bedrijfsresultaat. In 10% van de gevallen werd het voordeel ook gebruikt voor scholing van de werknemers.

Deze bevindingen geven aanleiding om de conclusie te trekken dat de regeling onvoldoende beantwoordt aan de verwachtingen. De doelstelling om werkloze jongeren via kleine banen een toegang tot de arbeidsmarkt te laten vinden is niet in voldoende mate gerealiseerd. Er is dan ook niet genoeg aanleiding om de regeling te continueren.

De aanpak van jeugdwerkloosheid blijft de aandacht van de regering behouden. Met de voortgangsrapportage van het Actieplan Jeugdwerkloosheid van 29 april 2011 (Kamerstukken 29 544, nr. 298) is uw Kamer geïnformeerd over activiteiten ter beperking van de jeugdwerkloosheid en de positieve resultaten van het actieplan. Dit jaar wordt gebruikt om de aanpak door te zetten en te bestendigen. Met de eindrapportage, die eind september aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, ontvangt de Kamer de evaluatie.

De regeling kleine banen loopt vanzelf af per 1 januari 2012, tenzij voor die datum een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend dat een vergelijkbare regeling bevat voor arbeid in kleine banen (art 122g Wfsv). Gezien de conclusie op basis van het onderzoek bestaat niet het voornemen om zo’n wetsvoorstel in te dienen, zodat de regeling per 1 januari 2012 eindigt. Voor de Belastingdienst en de softwareleveranciers van werkgevers is van belang dat voor 1 juli duidelijkheid bestaat over het niet continueren van de regeling.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven