29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 267 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2010

Per 1 januari 2010 is de regeling kleine banen in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de banen van werknemers jonger dan 23 jaar die minder dan ± 50% van het wettelijk minimumloon verdienen vrijgesteld zijn van de premies werknemersverzekeringen. Deze banen zijn ook vrijgesteld van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De regeling beoogt de oploop van de jeugdwerkloosheid te beperken. Naar aanleiding van de behandeling van het Belastingplan 2010 in de Tweede Kamer is de looptijd van de regeling vooralsnog beperkt tot 1 jaar.

Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport «Werkgelegenheidseffecten van de regeling kleine banen» aan1. Dit rapport voorziet in de toezegging van de Staatssecretaris van Financiën van een effectrapportage in het najaar (schriftelijke reactie n.a.v. wetgevingsoverleg Belastingplan 2010 c.a.). In deze aanbiedingsbrief wordt tevens ingegaan op de toekomst van de regeling kleine banen. In de bijlage1 van deze brief zijn de twee alternatieven voor de regeling uitgewerkt die bij de behandeling van het Belastingplan 2010 in de Tweede Kamer ter sprake zijn gebracht.

Beschrijving onderzoek

Het onderzoeksbureau EIM heeft in mijn opdracht onderzocht of de regeling kleine banen enerzijds zorgt voor een vermeerdering van de werkgelegenheid voor jongeren onder de 23 en anderzijds wat de effecten zijn van de regeling op respectievelijk de werkgelegenheid voor personen vanaf 23 jaar en het aantal voltijdbanen. Het door EIM uitgevoerde onderzoek is kwalitatief van aard. Dat is een direct gevolg van het korte tijdsbestek waarin het onderzoek uitgevoerd moest worden, de regeling geldt tenslotte pas sinds 1 januari 2010. Het onderzoek is uitgevoerd in de maanden april, mei en juni.

Uitkomsten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de regeling kleine banen breed wordt toegepast. Al 44% van de werkgevers in de sectoren met veel jongeren in kleine banen past de regeling ook bewust toe. Dat betekent dat er bij deze werkgevers effecten op de werkgelegenheid mogelijk zijn. Een belangrijke opmerking bij dit percentage is dat gebleken is dat het gebruik en de kennis van de regeling bij grote werkgevers op een hoger niveau liggen. Daardoor vallen al meer dan 44% van de werknemers tot 23 jaar in deze sectoren onder de premievrijstelling.

Er zijn aanwijzingen dat de regeling een positief effect heeft op de werkgelegenheid in de sectoren waar veel jongeren werkzaam zijn in kleine banen. Het gaat dan vooral om de sectoren horeca, detailhandel en het grootwinkelbedrijf. Een deel van de werkgevers geeft aan dat de regeling de uitstroom van personeel als gevolg van de crisis heeft afgeremd. De recente invoering van de kleinebanenregeling maakt het nog niet mogelijk om de omvang van het effect op de werkgelegenheid vast te stellen.

Uit het onderzoek blijkt dat de helft van de werkgevers in de sectoren waar veel jongeren in kleine banen werken inspeelt op de regeling. Werkgevers doen dat bijvoorbeeld door rekening te houden met de regeling bij het inroosteren van personeel, zodat de jongeren onder de inkomensgrens geldend voor de premievrijstelling blijven. Dat levert banen op voor een groter aantal jongeren, waardoor de jeugdwerkloosheid daalt. Uit het onderzoek blijkt niet dat werkgevers voltijdbanen opknippen om van de regeling gebruik te kunnen maken. Een deel van de werkgevers geeft aan door de regeling bij voorkeur iemand jonger dan 23 aan te nemen. Dit verdringingseffect doet zich pas voor als de werkgever ook daadwerkelijk voor deze keuze staat. Het daadwerkelijke verdringingseffect zal op dit moment, mede door de conjuncturele situatie, relatief beperkt zijn.

Het tijdelijke karakter van de regeling is voor een deel van de werkgevers een reden geweest om er niet op in te spelen. 35% van de werkgevers die bekend zijn met de regeling en deze toepassen geeft aan dat zij meer mensen in dienst gehad zouden hebben als de regeling een permanent karakter zou hebben. De regeling levert tweederde van de werkgevers een substantieel voordeel op. Uit het onderzoek blijkt dan ook dat werkgevers het gunstig voor hun onderneming vinden als de regeling voortgezet wordt na 2010.

Naast het onderzoek van EIM heeft het UWV gegevens over het gebruik van de regeling geleverd. Hieruit blijkt dat de regeling breed toegepast werd in de eerste maanden waarin deze van kracht was: in januari, februari en maart 2010 is voor ongeveer 600 duizend dienstbetrekkingen van jongeren gebruikgemaakt van de regeling. Maar liefst 60% van de dienstbetrekkingen vervuld door jongeren tot 23 jaar oud valt onder de regeling (bron: UWV). Dat de regeling breed toegepast wordt door werkgevers heeft overigens te maken met de verwerking van de regeling in de loonprogrammatuur door softwareleveranciers. Dat betekent dat een deel van de werkgevers de regeling onbewust gebruikt. Meer kwantitatieve gegevens over het gebruik van de regeling zijn momenteel nog niet beschikbaar.

De toekomst van de regeling klein banen

Ik stel voor om de regeling kleine banen voort te zetten in 2011. Verlenging van de regeling met één jaar biedt de mogelijkheid om in het voorjaar van 2011 een op kwantitatieve gegevens gefundeerd besluit over de regeling te nemen. De regeling is tevens een goede gelegenheid om voor de lange termijn meer inzicht te krijgen over de effecten van een gerichte premievrijstelling voor jongeren.

De werkgeversorganisaties zijn voorstanders van het voortzetten van de regeling na 2010. VNO–NCW en MKB Nederland geven aan dat hun leden positief zijn over de regeling en deze breed toepassen. Dat de regeling gericht is op jongeren wordt door hen als positief ervaren. Volgens de werkgeversorganisaties zou een regeling met een langere looptijd een groter effect hebben op de werkgelegenheid.

Toenmalig lid van de PvdA fractie in de Tweede Kamer Tang heeft bij de Kamerbehandeling van het Belastingplan 2010 (Handelingen 2009–2010, 32 128, nr. 26, pag. 2380-2429) twee alternatieven voor de regeling kleine banen naar voren gebracht. Deze alternatieven beoogden evenals de in 2010 geldende regeling de toen voorziene de oploop van de jeugdwerkloosheid te beperken. Op verzoek van de Tweede Kamer heb ik deze alternatieven in de bijlage bij deze brief nader uitgewerkt en beoordeeld. Mijn conclusie is dat het geen kansrijke alternatieven zijn voor de regeling kleine banen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven