Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 september 2010
In de brief van 24 juni 2010 heeft u mij verzocht een reactie te geven op het rapport Minder werk voor laagopgeleiden? Ontwikkelingen in baanbezit en baankwaliteit 1992–2008 (juni 2010) van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet bevat deze reactie
geen voorstellen voor nieuw beleid. Dat is aan een volgend kabinet. Gezien het belang van het onderwerp geef ik in deze brief
wel een inhoudelijke reactie op dit rapport.
Hoofdlijnen SCP-rapport
De huidige en toekomstige arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden (elementair en vmbo geschoold) baart ons allen al geruime
tijd zorgen. Laag- en ongeschoold werk zou door technologische ontwikkelingen en concurrentie van lagelonenlanden uit Nederland
verdwijnen. Het SCP heeft onderzocht in hoeverre deze zorgen terecht zijn door de ontwikkelingen in vraag en aanbod van laaggeschoolde
arbeid in de laatste twee decennia in kaart te brengen.
De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn:
• uit een eigen analyse van CBS-data maakt het SCP op dat de vraag naar laagopgeleiden redelijk stabiel is gebleven in Nederland1;
• het aandeel laagopgeleiden is sterker gedaald dan het aandeel banen voor laagopgeleiden. Dit betekent dat er voldoende banen
zouden moeten zijn voor deze groep;
• de aard van het laaggeschoolde werk is verschoven van industrie en landbouw naar dienstverlening;
• de arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden is slechter dan die van middelbaar en hoger opgeleiden (gemeten naar baanomvang,
werkloosheid, uurlonen en type contractvorm), maar is de laatste jaren niet verslechterd;
• de term «voortijdig schoolverlaten» geeft de indruk dat een vmbo-diploma geen meerwaarde heeft t.o.v. het niet halen van een
vmbo-diploma.
Belang van startkwalificatie
Het SCP concludeert dat tegen de verwachtingen in de arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden in de laatste twee decennia niet
drastisch verslechterd is. Dat is goed nieuws voor de groep voor wie het startkwalificatieniveau te hoog gegrepen is. Het
is van belang om deze jongeren te helpen aan een diploma naar vermogen en duurzaam werk of anderszins een passende plek in
de maatschappij.
Deze conclusie betekent echter niet dat we op onze lauweren kunnen rusten. In vergelijking met middelbaar en hoogopgeleiden
is de arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden op alle fronten slechter. Jongeren zonder startkwalificatie hebben aanmerkelijk
vaker te maken hebben met jeugdwerkloosheid dan jongeren mét een startkwalificatie. Het percentage ligt circa twee keer zo
hoog. Sinds het intreden van de economische recessie begin 2009 is de jeugdwerkloosheid onder jongeren zonder startkwalificatie
bovendien sneller gestegen dan onder jongeren met startkwalificatie.2 De meerwaarde van een startkwalificatie is daarmee evident. Bovendien komt uit recent arbeidsmarktonderzoek3 geen eenduidig beeld van de toekomstige arbeidsmarktpositie van laaggeschoolden naar voren. Daarom blijft het van groot belang
dat zowel nu als in de toekomst zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. Het behalen van een vmbo-diploma
vergroot de kans hierop. Vmbo-gediplomeerden zijn succesvoller in hun verdere schoolcarrière dan jongeren die zonder vmbo-diploma
het mbo instromen.
Met de aanpak van het (demissionaire) kabinet om schooluitval tegen te gaan is het streven gericht op maximaal 35 000 nieuwe
voortijdig schoolverlaters in 2012. Deze doelstelling is een vertaling van de Europese doelstelling om te komen tot een halvering
van het aantal voortijdig schoolverlaters. Waren er in 2002 nog 71 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters, in schooljaar 2008–2009
is dit gedaald tot 42 600.4 Daarmee liggen we op koers, maar zijn we er nog niet. We zetten door, want iedere jongere telt.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart