29 544
Arbeidsmarktbeleid

nr. 201
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 augustus 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 25 juni 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief d.d. 29 mei 2009 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdende het Actieplan Jeugdwerkloosheid (29 544, nr. 189);

– de brief d.d. 10 juni 2009 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de Subsidieregeling jongerenprojecten (31 700 XV, nr. 68).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Jonker

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post

Voorzitter: Van Hijum Griffier: Van de Wiel

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten Van Gent, Van Hijum. Koer Kaya, Nicolaï, Spekman en Ulenbelt,

en minister Rouvoet, staatssecretaris Klijnsma en staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart, vergezeld van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik heet alle aanwezigen welkom. Ik meld dat de heer Spekman wat later komt, omdat hij in de file staat. Verder meld ik dat ik straks het voorzitterschap tijdelijk neerleg om namens de CDA-fractie een inhoudelijke inbreng te leveren. We konden geen andere voorzitter vinden vandaag. Ik stel een spreektijd in eerste termijn van vijf minuten voor. We beperken het aantal interrupties tot twee.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. De werkloosheid loopt op: in april werden 11 000 meer WW-uitkeringen verstrekt dan een maand ervoor. Vooral werknemers met uitzendkrachten moesten een uitkering aanvragen. De jeugdwerkloosheid is in mei 2009 al 17 000 hoger dan in mei 2008. De komende maanden zal de werkloosheid zelfs meer dan verdubbelen. Volgens minister Bos raakt de ontslaggolf volgend jaar een op de tien werknemers.

De crisis is niet de schuld van dit kabinet, maar het is wel de schuld van het kabinet dat het niet op de arbeidsmarkt heeft durven hervormen, waardoor met name jongeren, flexwerkers, vrouwen en ouderen die geen baan hebben, de dupe zijn. Dat komt simpelweg doordat dit kabinet niet het lef heeft gehad om over het ontslagrecht te praten, om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat ook jongeren en flexwerkers een gelijke uitgangspositie en kans op de arbeidsmarkt konden krijgen. Ik merk dat mijn collega’s deze opmerkingen verwachtten, maar ik zal dit elke keer weer naar voren brengen, want het is de kern van het probleem: dit kabinet heeft niet het lef om te hervormen.

Nu is er een plan dat de problemen voor de jeugd moet gaan oplossen. De jeugd heeft de toekomst, dus die moet zo veel mogelijk voor de arbeidsmarkt worden behouden. Ik heb een aantal aantekeningen bij het plan. Voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is een flink bedrag beschikbaar gesteld. Ik vind het net als iedereen belangrijk dat de jeugdwerkloosheid goed wordt aangepakt. Het begrotingstekort bedraagt volgend jaar 40 mld., dus ik hecht eraan aan dat dit geld effectief wordt ingezet. In het plan zijn de financiën niet altijd duidelijk. Het kabinet geeft geld op vijf hoofdlijnen, maar daarbinnen is een specificatie aangebracht. Hoe wordt bepaald waaraan het geld precies wordt uitgegeven? Wie is verantwoordelijk voor de besteding van het beschikbare budget? Wie wordt bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de 153 mln. in de regio’s? Hoe is men aan het bedrag van 250 mln. gekomen? Is dat gekoppeld aan de projecten, of zijn de projecten gekoppeld aan het beschikbare geld? De sociale partners geven aan dat de tegemoetkoming van de overheid misschien nodig is, voor begeleidingskosten et cetera. Hoe staat de staatssecretaris daartegenover? Wordt de 25 mln. voor leer-werkbanen en stages beschikbaar gesteld voor scholen of bedrijven? Sociale Zaken en OCW krijgen uit een aanvullend beleidskader allebei 2 maal 15 mln. om te werken aan plusvoorzieningen. Bij Sociale Zaken zal dit geld onder andere worden uitgegeven aan de Arbeidsmarkt gekwalificeerd assistent (AKA), bij OCW moet de besteding ervan nader worden bepaald. Op welke manier worden deze budgetten op elkaar afgestemd? Nu krijgen beide ministers namelijk geld voor hetzelfde doel. Kunnen zij er samen voor zorgen dat dit geld effectief wordt besteed? Heeft OCW al bedacht hoe het dit geld voor plusvoorzieningen gaat besteden? Wordt de effectiviteit van de projecten eerst beoordeeld door het CPB? Zo niet, kunnen we het geld dan niet beter besteden aan iets geheel anders?

Nu de uitzendbureaus. Ik lees in het actieplan niets over uitzendbureaus, wat ik erg vreemd vind. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het uitzendbureau de eerste plek is waar werkloze jongeren heen gaan? Daar begint het zoeken naar een baan. Uitzendbureaus zouden een belangrijke rol kunnen vervullen bij het terugdringen van jeugdwerkloosheid. Op welke manier zijn zij betrokken bij het actieplan? Zijn zij ingelicht over de projecten, zullen zij een rol vervullen? Graag een reactie.

De heer Ulenbelt (SP): Welke rol voor uitzendbureaus heeft uzelf voor ogen? Als je daar nu heen gaat, word je gewoon in een bak gezet, omdat zij daar ook geen banen meer hebben. De banen lopen bij uitzendbureaus mogelijk nog dramatischer terug dan bij bedrijven. Wat wilt u dat de uitzendbureaus gaan doen? Die kunnen nu toch ook helemaal niks?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik neem aan dat u ook het IWI-rapport heeft gelezen. Daaruit blijkt dat vele mensen die nu werkloos worden en geen afstand tot de arbeidsmarkt hebben, niet naar uitzendbureaus worden gestuurd en daardoor veel langer bij het UWV blijven. Jongeren gaan, als zij voor het eerst een baan zoeken, meestal naar een uitzendbureau. Het is dan toch logisch dat je ook de uitzendbureaus benadert, als je een project opzet en er geld voor uitgeeft om de jongeren binnen te houden. Als je samenwerking tussen de verschillende partners zo belangrijk vindt, lijkt dat me de eerste stap.

Ik ga verder met de maatschappelijke stages. Binnenkort moeten alle jongeren maatschappelijke stages gaan lopen in die leuke supermarkten. Maar daar werkt al 70% van de jongeren. Stuur er de maatschappelijke stagiairs op af en die 70% kan dan ook weer opdoeken. Dat is toch echt de omgekeerde wereld! Als ze dit dan toch moeten doen, laat die jongeren dan echte maatschappelijke stages lopen.

Tot slot de winkeltijden. Mijn fractiegenoot Van der Ham heeft meermalen de koopzondagen aan de orde gesteld. Is bij de staatssecretaris bekend dat juist veel jongeren werken op deze koopzondagen? Ziet zij niet juist voordelen voor deze groep als de winkels in die zin ruimere openingstijden krijgen? Graag ook hierop een reactie.

Laat ik eindigen met de volgende opmerking. Jongeren hebben weinig boodschap aan krokodillentranen. Het fundament van de arbeidsmarkt moet structureel worden hervormd. Als we dat niet doen, zullen de jongeren, vrouwen en allochtonen er in tijden van crisis er altijd als eersten uitflikkeren. Bij de volgende crisis zullen we hetzelfde zien. We moeten er dus voor zorgen dat zij dezelfde uitgangspositie en kansen op de arbeidsmarkt hebben. De beste moet op de beste plek, niet de zwakste.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Een plan is altijd goed, maar het is de vraag of dit een goed plan is. Er wordt gerekend met heel veel jeugdwerklozen volgend jaar, maar in dit plan zie ik alleen het getal van 10 000 mbo’ers die langer op school blijven. Verder ontbreken de prognoses over hoeveel jongeren er aan het werk worden geholpen met alle maatregelen.

Ik moet toch nog even stilstaan bij de plumpuddingkwestie. Toen de staatssecretaris dat verhaal presenteerde, schetste ze het beeld van jonge werklozen als een plumpudding. Ik zou willen dat de staatssecretaris afstand nam van dat beeld. Wat willen werkloze jongeren? Werk, werk, werk! Ze willen dus werken, maar wat wordt hun aangeboden? Scholing, scholing, scholing! Een groot deel van deze jongeren staat aan het einde van de opleiding; deze jongeren denken klaar te zijn voor de baan van hun leven, maar dan is er geen werk. De staatssecretaris zit nu op het pluche, en we moeten voorkomen dat zijzelf de plumpudding op het pluche wordt. Dit klinkt misschien niet zo vriendelijk, en ik wil het ook graag terugnemen als zij dat beeld van de jonge werklozen als plumpudding wegneemt.

Hetzelfde geldt voor werk na werk. Dat werkt alleen als er voldoende banen zijn; als er onvoldoende banen zijn, werkt werk na werk niet. Op dit moment smelten banen weg alsof het ijsbergen zijn in een klimaatcrisis. Dat roept bij mij het beeld op van tegen het ijsbeertje zeggen: joh, spring nou even van het ene naar het andere schotsje. De afstanden worden echter zo groot, dat het telkens een heel eind zwemmen wordt en dat ijsbeertje uiteindelijk verzuipt. Bij het hoppen van werk naar werk gaat dat net zo, en dat verzuipen heet dan «werkloosheid». Ik had van het plan van de staatssecretaris tegen de jeugdwerkloosheid een echt banenplan verwacht, niet een scholingsplan. Scholing is mooi, maar geen oplossing voor werkloosheid bij het verdwijnen van banen. Ik zou graag willen dat zij teruggreep naar de recepten uit de crisis van de zeventiger en tachtiger jaren. Vanochtend las ik een heel interessant artikel van Paul de Beer, die de werkgelegenheidmaatregelen, ook voor de jeugdwerkloosheid, van de tachtiger jaren evalueerde. Hij zag daarin recepten die ook nu zouden werken. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

Ik zie de staatssecretaris als hoofdfiguur bij de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Zij zegt te staan voor de zwakkeren in de samenleving, maar over de allerzwakste groep in de samenleving wordt in dit Actieplan Jeugdwerkloosheid gezwegen: de jongeren die niet verplicht zijn om een kwalificatie te halen, zo’n 25 000 jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs, 28 000 in de praktijkscholen. In die scholen hoeft verzuim en schooluitval niet te worden gemeld. Ik stel voor om de taak van de regionale meldpunten op dit gebied uit te breiden en om deze jongeren dus te volgen; als één groep de dupe wordt van jeugdwerkloosheid, zal het namelijk deze zijn. Op voorstel van de SP gaat de gemeente Amsterdam dit nu doen. Ik vraag de regering om daarnaar te kijken en te overwegen of dit niet landelijk moet worden ingevoerd.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik neem aan dat de heer Ulenbelt klaar is. Nu ben ik nieuwsgierig naar wat hij wél wil: scholing moeten we niet doen, hervormen moeten we vooral ook niet doen, dus wat wil de SP dat er wel wordt gedaan om de jongeren aan het werk te helpen?

De heer Ulenbelt (SP): Dat is heel erg simpel. In de crisis van de tachtiger jaren werden op allerlei mogelijke manieren banen geschapen in de publieke en particuliere sector. Allerlei non-profitorganisaties hadden, bijvoorbeeld, altijd te veel werk en te weinig mensen. Zij konden toen projecten indienen bij de overheid om jonge mensen aan te nemen en tegelijkertijd te scholen. Daaruit volgde later het jeugdwerkgarantieplan. Op die manier zijn tienduizenden banen geschapen. Het grote probleem was dat ze niet op tijd werden geschapen, maar pas toen de economie aantrok. Wij weten niet wanneer dat nu zal gebeuren; nu gaan we de crisis pas in, dus nu zou het kabinet met dat type banen moeten komen. U noemt dat subsidiebanen, maar ik ben er in die tijd zelf bij geweest en ik weet zeker dat daar een hoop jongeren ontzettend gelukkig van zijn geworden, en dat dit een overstap naar een gewone baan opleverde.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Gisteren zaten we bij de hoorzitting. Een van de vragen die ik toen stelde, stel ik nu ook maar aan u. Als er en masse subsidiebanen worden gecreëerd om die jongeren aan een baan te helpen, worden de werkgevers toch op geen enkele manier geprikkeld om verantwoordelijkheid te dragen? Dan willen ze namelijk geld zien elke keer als ze jongeren aannemen, of dat er geld komt om banen te creëren. Moeten er niet gewoon echte banen komen? Moeten we niet zien te voorkomen dat werkgevers lekker achterover kunnen leunen met een zak met geld?

De heer Ulenbelt (SP): Ik weet niet wat u een «subsidiebaan» vindt; als u een subsidiebaan een baan vindt die wordt betaald uit belastinggeld, dan heeft u ook een subsidiebaan, dan heeft een politieagent ook een subsidiebaan.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat is leuk gevonden.

De heer Ulenbelt (SP): Dat is niet leuk gevonden, dat is gewoon waar. U moet dus niet denigrerend doen over subsidiebanen. In de publieke sector kunnen we heel veel werk organiseren dat wordt betaald uit publiek geld en ten goede komt van de samenleving; dat weet u. Als werkgevers het nalaten, is er een plicht voor de overheid om het aanbod op de arbeidsmarkt op te nemen. De overheid grijpt in de financiële markten in, zij moet ook ingrijpen in de arbeidsmarkt door nuttig werk te bieden tegen een volwaardig loon, voor deze jongeren. Als werkgevers het nalaten, moet de overheid het doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Voorzitter. Laat ik beginnen met een aantal zaken die mij gisteren opvielen tijdens de hoorzitting. Zo was er een spreker die zei: elke dag niet in een jongere geïnvesteerd, is een verloren dag. Ik ben het daarmee heel erg eens. We hadden het over de jaren tachtig en daarin is een soort verloren generatie ontstaan, die na de studie heel moeilijk aan de slag kwam, wat haar ook heel lang heeft achtervolgd. Dat moet in ieder geval niet meer gebeuren. De jeugd van tegenwoordig moet ook niet de crisis van tegenwoordig worden. Inderdaad, wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Het is dan ook goed dat het kabinet is gekomen met het Actieplan Jeugdwerkloosheid; dat is hard nodig en heel verstandig. We moeten bezien hoe we zo weinig mogelijk bureaucratisch en zo praktisch mogelijk een aantal dingen in gang kunnen zetten. De directeur van ROC Eindhoven, de heer Tetteroo, stal gisteren mijn hart door te zeggen dat we die jongeren ook een beetje door de puberteit heen moeten helpen. Hij zei ook dat jongens lastiger zijn dan meisjes – wat we allemaal al wisten -maar ook, en belangrijker, dat deze jongeren niet willen werken met behoud van uitkering als ze van school komen, maar dat ze een goede stage willen en na hun school een baan, zinvol werk, een goede baas, minstens minimumloon en een vervolgopleiding als die nodig is. Hij zei dat we een soort vehikel moeten bedenken waarmee de jongeren in dienst kunnen worden genomen en in moeilijke tijden kunnen worden gedetacheerd. Ik vind die boodschap heel belangrijk: detachering met uitkeringsgeld, waarin werk ook loont en jongeren verder kunnen worden opgeleid, eventueel via werk-leertrajecten. Graag hoor ik een reactie van het kabinet. Je hoeft dat voor mij geen «jeugdwerkgarantieplannen» te noemen, maar ik wil wel dat de jeugd werkt, ook als het crisis is; als je die op de bank laat zitten, komt er namelijk niet veel van terecht en dat willen we natuurlijk allemaal niet.

Nu er wordt gesproken over de realisatie van 25 000 banen bij werkgevers, viel mij de uitspraak van de voorzitter van de MBO Raad op, de heer Van Zijl. Tot twee keer toe zei hij glashelder dat dit niet gaat gebeuren; de werkgevers hebben op dit moment namelijk wel andere zorgen aan hun kop. Ook daarom zie ik wat in vormen van detachering. Je kunt namelijk wel roepen in de woestijn, maar die zaken gaan niet vanzelf. FNV Jong en CNV Jongeren vonden ook dat er meer naar dat soort constructies moet worden gekeken, en dat moet worden bezien of jongeren op dit moment wel de stageplekken kunnen krijgen die ze nodig hebben. De GroenLinksfractie is natuurlijk ook zeer voor verlengde leertrajecten, maar het kabinet zal daar dan wel in moeten investeren. Verder werd gezegd dat de Flexwet nog eens moet worden geëvalueerd. Daar ben ik het van harte mee eens, misschien is het politieke taboe daar nu wel vanaf. In het Crisisdebat hebben wij de motie-Rutte gesteund om de «flex» iets te verlengen, omdat dit een middel kan zijn om de crisis door te komen. Wij zien dat echter niet als een structureel middel, want daarvoor zullen echt wel meer zaken moeten worden gedaan.

De GroenLinksfractie heeft grote twijfels bij alle miljoenen die in de 30 convenanten worden gestoken. Ik wil heel precies weten of die 153 mln. bij alle jongeren terechtkomt die langer naar school willen, of in detacheringsprojecten; of er dus echt werkgelegenheid zal worden gecreëerd voor deze jongeren. Ik heb er namelijk geen zin in dat dit geld terechtkomt in bureaucratie, in allerlei clubjes die naast de bestaande systemen opnieuw gaan beginnen. Laten we dat gewoon niet doen; het leidt tot niks, kost heel veel tijd en veel te veel geld. Ook de 250 mln. als smeerolie: dat soort middelen moet gewoon bij die jongeren terechtkomen. Gisteren in de hoorzitting werd ons indringend meegedeeld dat het UWV, waar ik overigens ook weleens kritiek op heb, over een infrastructuur beschikt voor arbeidsbemiddeling en scholing. Laat het UWV dat daarom doen, ga niet allerlei nieuwe pseudozaken optuigen. Ik wil hier echt een reactie op, want ik ben niet razend enthousiast over hoe dit er nu uitziet.

Ik wil ook aandacht vragen voor de 1,3 miljoen niet-uitkeringsgerechtigden, onder wie veel huisvrouwen, maar ook veel jongeren, met name allochtone jongeren. 10% tot 20% van de nuggers zijn allochtone jongeren, die zich niet melden. Bij de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) kan dit nog erger worden. Die jongeren moeten ook leven, hebben ook geld nodig, dus ik maak me hier zorgen over. Ik ben benieuwd hoe het kabinet dit gaat aanpakken. Ik ben wel voor een zeer provocerende reclamecampagne van het Rijk, met slogans als «Uitkering zoekt jongere». Iedereen zal daar wel weer van op tilt slaan, omdat de overheid zou strooien met uitkeringen. Maar die uitkering krijgt men niet gratis en voor niets; daar staat natuurlijk wel een prestatie tegenover. Ik vind dat we er alles aan moeten doen om ook deze jongeren bij de samenleving te blijven betrekken.

De GroenLinksfractie heeft, onder het mom van de crisis van tegenwoordig, tot slot nog een aantal suggesties voor het kabinet. Maandag is er een soort jongerentop. Ik wil de regering vragen om te bekijken of het mogelijk is om een jongeondernemersfonds in het leven te roepen, waarmee jonge starters kunnen worden gesteund en gestimuleerd om voor zichzelf te beginnen. Ik zou het goed vinden als in het beroepsonderwijs een recht op een stageplek wordt geregeld; als jongeren die niet kunnen vinden, gaat het namelijk daar al mis. Ik wil hier van de drie bewindspersonen een reactie op. En als jongeren de school verlaten, havo, vwo of mbo, zou ik willen dat met hen een exitgesprek wordt gevoerd. Minister Rouvoet wil ik vragen of het geen goed idee is om meer te investeren in de zorgstructuur op scholen, zodat er meer aandacht kan zijn voor jongeren die nu grote problemen hebben en daarom de school verlaten. Vaak haken jongeren met problemen af en komen ze zonder diploma in de samenleving terecht. Ook zou ik het heel goed vinden als jonge leraren, verzorgenden en verpleegkundigen die hun opleiding hebben afgemaakt, niet in een uitkering terechtkomen, maar een werkgarantie krijgen na het afstuderen. Laten we de vergrijzing vergroenen!

De heer Nicolaï (VVD): Voorzitter. Werkloosheid is erg, jeugdwerkloosheid is dubbel erg; ik denk dat we elkaar daarvan niet hoeven te overtuigen, maar het is goed om dit weer eens te constateren. Het is goed dat het kabinet zich hier specifiek druk om maakt en met voorstellen komt. Ik vrees alleen echt dat hetgeen op tafel ligt, onvoldoende zal helpen. In het actieplan staan aardige dingen en ideeën, er wordt geld uitgetrokken. Als je het probleem echter wilt oplossen of wilt voorkomen dat het groter wordt, moet je zowel met de wortel als met de stok willen werken, en zowel met tijdelijke als met structurele maatregelen. Als je een matrix maakt van die vier categorieën, zie je alleen de eerste ervan in het actieplan: de tijdelijke wortels. Maar op een gegeven moment zijn die op, is het geld op, is het plan op en is er geen stok en geen structuur. Mijn hoofdvraag aan het kabinet is dus: waar zit de stimulering, de stok, en waar zitten de structurele maatregelen?

Dit brengt mij bij mijn specifiekere vervolgvragen. Ten eerste hebben we, ondanks alles, toch nog meer dan 200 000 vacatures. Welke maatregelen overweegt het kabinet om daarmee juist het probleem van de jeugdwerkloosheid te tackelen, dus door met de banen die er zijn, zo te schuiven dat die groep aan de slag kan komen? Ten tweede is er de mogelijkheid om de tijdelijke contracten vanwege de economische situatie voor jongeren vaker te verlengen. Die motie-Rutte, die de regering oproept tot onderzoek en voorstellen hiertoe, is door de Kamer heel breed ondertekend. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken en ook waarom die motie niet is meegenomen in het actieplan. Ik denk dat dit werkelijk kan helpen om jongeren aan de slag te krijgen. Ten derde zijn daar de uitzendbureaus, al genoemd door mevrouw Koşer Kaya: waarom blijven die buiten beschouwing? Nu worden alleen de geldzakjes verdeeld. Tot zover de opzet van het actieplan.

Nu de uitwerking. Ik maak mij daar bij voorbaat stevige zorgen over. In de hoorzitting hoorden we een aantal dingen die mijn zorgen bevestigden. In de discussie over de WIJ wees ik al op de grote twijfels van de VVD of dit wel gaat werken, alleen al vanwege de mogelijke uitvoeringsproblemen. Dus voordat we mooie dingen gaan verdelen met die zakjes geld en wortels, wil ik graag bij voorbaat meer inzicht in hoe dit gaat lopen en meer vertrouwen van het kabinet. Velen zeiden gisteren dat het nogal globaal is en dat het risico bestaat dat het verzandt in een bureaucratische rompslomp met convenanten. Ook werd de vergelijking gemaakt met het grotestedenbeleid. Hoe voorkomt de regering dat dit gaat gebeuren? Een andere kritiek bij voorbaat is dat er te veel centrale coördinatie in de aanpak lijkt te zijn, vanuit het ministerie van SZW. Een volgend, daarmee samenhangend, probleem werd ook opgemerkt: de regionale uitvoeringsstructuur is onvoldoende. Hoe gaan we dit in vredesnaam oplossen? Hoe gaan we om met werkgevers die wel willen meewerken, en zeker als er geld bij ligt, maar tegelijkertijd mensen moeten ontslaan? Met andere woorden: hoe gaat een bedrijf functioneren waar de ene persoon eruit moet en de ander er gesubsidieerd in mag? Ook werd gewezen op het privacyprobleem: jongeren die je bij roc’s wilt achterhalen, kaarten die moeten worden ingevuld, het niet verder kunnen gebruiken van die gegevens, juist voor het doel waarvoor je ze hebt ingezameld. En als meer algemene vraag: hoe kunnen we zien dat het werkt, hoe gaan we ervoor zorgen dat het geld echt terechtkomt waar we het bedoelen, hoe kunnen we weten dat dit geld werkelijk heeft geholpen voor dat oogmerk? We hebben de miljarden van de re-integratie hier vaak en uitgebreid besproken en allemaal, links of rechts en hoog of laag, hebben we moeten constateren dat het hopeloos was dat er zo veel geld ging naar iets wat uiteindelijk zo slecht heeft geholpen.

De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Veel van mijn collega’s hebben het al gezegd: geen jongere mag aan de kant blijven staan. In deze tijd is dat een geweldig ingewikkelde, maar erg belangrijke ambitie. In de huidige situatie zijn er gewoon minder banen. De eerste opgave is dus om de jongeren zo veel mogelijk op school te houden; een gedachte die gisteren ook breed werd gedragen. Dat is echter niet voor alle jongeren gegeven, want sommigen zijn al overgekwalificeerd en bij anderen zit het er echt niet in om hen nog langer op school te houden. Vooral om die laatsten gaat het. Is er op dit moment werk genoeg? In sommige sectoren is er nog werk. Ik heb kennisgenomen van de plannen van een aantal wethouders om de jeugdwerkloosheid te bestrijden met behulp van gelden van het convenant. Ik word daar helemaal niet zo somber van. Het voorbeeld van de traineebanen in Leeuwarden leert dat er veel extra banen kunnen worden gecreëerd; bij de overheid, maar ook bij het bedrijfsleven waar men zijn nek uitsteekt om deze jongeren een kans te geven. Ook in Amsterdam is men bezig met de jonggehandicapten.

Ik ben echter niet alléén optimistisch, en zeker niet na de hoorzitting van gisteren. Ik zag daar namelijk de verschillende belangen die op dit moment spelen, en ook op de werktop volop naar voren zullen komen. Daarover gaat ook mijn eerste vraag. Gisteren zei de FNV dat de stageplekken zijn afgesproken en dus zullen worden waargemaakt. VNO-NCW had het echter over: zo veel mogelijk. Ik zie daarin een verschil. Ik vind dat we de sociale partners moeten houden aan de gemaakte afspraken, maar hoe doen we dat? Verder is het de vraag of we ons met de stageplaatsen richten op de allermoeilijkste groepen; of worden in deze moeilijke tijd alleen maar de besten eruit gehaald en laten we degenen links liggen in wie we een beetje energie moeten steken? Zo is het namelijk in de jaren tachtig ook wel gegaan en dat zou zeer bezwaarlijk zijn.

Gisteren kwam ook de kwestie aan de orde van centraal of decentraal. Ook daarbij is sprake van een constant gevecht, deels om geld, naast de overtuiging van bepaalde partijen dat het beter is om het op een bepaalde manier te doen. Ik vind dat de inzet van het kabinet erop moet zijn gericht om het geld zo veel mogelijk te besteden om de jongeren een plek in de samenleving te bieden en hen niet naast de samenleving te laten staan. Ik steun de in dat opzicht meest effectieve manier, en dat is naar mijn indruk de keuze die het kabinet met de sectoren heeft gemaakt. Daarin hebben de gemeenten namelijk veel meer keuzemogelijkheden. Zij kunnen, zoals Amsterdam, gebruikmaken van bbl-trajecten die ze nog apart kunnen inkopen. Ze kunnen ook gebruikmaken van detacheringsconstructies, het verhaal van de heer Tetteroo. De hoofdkoers is volgens mij dus goed, alleen zijn de formuleringen van de teksten te vrijblijvend. Ik heb niet het gevoel dat de kwetsbare jongeren daarmee echt worden geholpen. De dreiging is daarmee ook levensgroot dat men de – hoewel ik dit allemaal vreselijke woorden vind – «lekkertjes» eruit pakt en de rest laat liggen. Je ziet dit al in de cijfers van het UWV en ook in de keuzes die gemeenten maken uit de bestanden in het kader van de Wet werk en bijstand. Ik vind dat zoiets bij deze groep echt niet kan.

Een extra probleem is het verschil tussen allochtonen en autochtonen, dat bovendien flink aan het oplopen is. Jongeren van Marokkaanse en Turkse komaf komen er het eerst naast te staan en krijgen ook de kleinste kans op een start in het bedrijfsleven. Ik vind dat echt een heel terechte zorg; wij weten allemaal wat voor effecten dit heeft op het leven in wijken en buurten, op de hoop en kansen van deze jongeren en op de potentiële verscheurdheid van Nederland in dat opzicht. In de convenanten en de formuleringen daarvan die worden afgesproken met de gemeenten, moeten we dus echt een aantal piketpalen slaan voor de inzet voor kwetsbare jongeren, maar ook gericht op jongeren van Marokkaanse en Turkse komaf. Als we die focus niet hebben, weet ik namelijk dat zaken verloren dreigen te gaan. Ik zou dus graag zien dat in die convenanten dergelijke afspraken worden gemaakt. Het gaat mij niet om het opnemen van concrete maatregelen, want die vertrouw ik het lokale bestuur prima toe, maar wel van verplichtingen om deze groepen niet links te laten liggen. Ik kan me voorstellen dat met resultaatverplichtingen wordt gemeten dat de werkgelegenheidscijfers van de groepen niet al te veel uit elkaar gaan lopen. Bij de kwetsbare groepen gaat het mij om de 8000 jongeren met een opleiding op het niveau van praktijkonderwijs en voortgezet onderwijs, de 9000 ongediplomeerde jongeren, maar vooral ook om de 6000 vmbo-leerlingen die niet willen of kunnen doorstromen naar het mbo, en minimaal 5000 jongeren vanuit jeugdzorgtrajecten; ook die verdienen een kans in deze moeilijke tijd. Ik heb namelijk de verwachting dat de groep beteropgeleide jongeren, mbo 3 en 4, zeker aan de bak zal komen als de economie weer een beetje aantrekt.

Nog een paar concrete zaken. Het voorstel van de traineeplekken bij het UWV vind ik goed, maar ik zou verwachten dat de rijksoverheid en de gemeenten waar het geld naartoe gaat, ook het goede voorbeeld geven door traineeplekken te creëren. Dit staat of valt namelijk met de aanwezigheid van banen of stageplekken voor jongeren. Het is kwetsbaar op dit moment en de overheid kan hier best wat meer aan doen. Als zijzelf het goede voorbeeld geeft, kan zij met een opgeheven gezicht aan het bedrijfsleven hetzelfde vragen. Ik vind het dus niet goed dat alleen het UWV dit doet, ik verwacht minimaal dat wij dit ook gaan doen.

Wij vinden het voorstel van het kabinet goed om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en er extra geld voor uit te trekken, maar op een aantal punten moet het nog een stap concreter. Wij willen echt kunnen afrekenen op resultaat, veel meer dan op vrijblijvende convenanten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Gisteren namen we aan de andere kant van de gesprekstafel verschillende belangen waar. Denkt u op basis daarvan dat de kans van slagen van dit project groot zal zijn? En wat vindt u ervan dat het ontslag met name terechtkomt bij de jongeren?

De heer Spekman (PvdA): Ik geloof dat dit kan slagen. Ik zie dat het ontzettend moeilijk is want dit is een lastige tijd, maar volgens mij zit het bij iedereen tussen de oren dat dit noodzakelijk is en dat we niet in de oude fout moeten vallen van de jaren tachtig. Het is voor mij een goed begin. Ik zie het bij de lokale bestuurders, naar wie veel geld gaat, bruisen van de initiatieven, ik zie gemeenteraadsleden van alle politieke kleuren hun wethouders achter de broek aanzitten om concrete plannen te maken. Daarom heb ik dat vertrouwen. En ik zie in het veld de verdeeldheid, maar ook het bewustzijn dat we dit moeten doen, omdat we anders over een aantal jaren een groot tekort aan personeel hebben. Het stelt mij wel teleur dat sectoren als de zorg, die eerst een grote broek aantrokken, spraken van geweldige tekorten aan personeel en zeiden dat ze vele mensen konden plaatsen, nu alleen maar mensen blijken te plaatsen als wij geld geven. Ik vind dat buitengewoon teleurstellend en wil dat het kabinet daar eens mee gaat praten.

Op de vraag over het ontslag kan ik kort zijn: ik vind het niet goed dat jongeren standaard als eersten ontslag krijgen. Wij proberen te zoeken naar een manier om dit tegen te gaan. Daarom ook hebben wij de motie-Rutte gesteund. Dit moet alleen voorzichtig, niet te wild, maar wel verstandig; dus alleen in crisistijd en niet structureel. Ik ga niet mee in uw verhaal dat het structureel allemaal anders moet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Die motie-Rutte was er eigenlijk alleen omdat wij de arbeidsmarkt niet durven opentrekken en niet aan de ontslagregels durven komen. Daardoor hebben we lapmiddelen nodig om jongeren toch aan een baan te helpen. Die motie-Rutte had voor mij niet nodig hoeven zijn. Nu leggen we het namelijk weer bij de jongeren neer om te betalen. De heer Spekman ziet kennelijk in dat er structurele veranderingen moeten komen om te voorkomen dat jongeren elke keer weer de tol betalen. Wat moet er dan worden gedaan om de arbeidsmarkt structureel voor de jongeren open te trekken?

De heer Spekman (PvdA): U moet me geen woorden in de mond leggen. Bovendien denk ik dat de maatregelen die u voorstaat, niet op een achternamiddag zijn geregeld; de jongeren in het hier en nu hebben er dus niks aan. We zitten nu met een groot probleem, we moeten nu bedenken wat de beste oplossingen zijn. Volgens mij is het kabinet daarmee aan het werk, samen met de regionale partners en een aantal andere partners. Ik heb daar vertrouwen in, maar wil wel dat de afspraken minder vrijblijvend worden gemaakt. Alles wat u wilt, is echt voor de lange baan; daar hebben we in deze crisistijd helemaal niks aan.

De heer Ulenbelt (SP): De heer Spekman wees er terecht op dat er banen nodig zijn. Ik zie die banen niet in dit actieplan. Hij zei dat we moeten leren van de fouten uit de jaren tachtig, maar Paul de Beer schreef in Socialisme & Democratie dat een aantal recepten uit de jaren tachtig hebben gewerkt, waaronder het jeugdwerkgarantieplan. Zou het niet veel beter zijn om de beschikbare centen te gebruiken voor een jeugdwerkgarantieplan? Dan hebben jongeren banen.

De heer Spekman (PvdA): Voor een deel gebeurt dat al, alleen heet het nu anders. We hebben de WIJ vastgesteld, waardoor iedere jongere een werk- of leeraanbod moet krijgen. Bij het jeugdwerkgarantieplan waren de ambities iets lager, maar het klonk wel aardig; vandaar dat iedereen er nu zo tevreden op terugkijkt, maar toen kwamen vele jongeren er desondanks naast te staan. Ik zag gisteren dat verschillende wethouders, volgens mij ook die van Eindhoven van de SP, bezig zijn met constructies om meer werk te realiseren binnen hun gemeenten. Gisteren hoorde ik het betoog van de hoogste baas van Dienst Werk en Inkomen in Amsterdam, die wilde dat jongeren constant bouwen aan hun cv; en als dit niet buiten de overheid kan, creëert hij gewoon ook binnen de overheid werk. Zoiets past precies in het jeugdwerkgarantieplan van destijds.

De heer Ulenbelt (SP): Ik prijs alle lokale wethouders die roeien met de riemen die ze hebben. Maar dit plan leidt toch niet tot banen, meneer Spekman, daar hebben we toch wel wat meer voor nodig? We hebben de voorbeelden uit de geschiedenis. Uw partij was daar toen trots op. Waarom staat dat niet in dit plan? Dat zou u toch moeten voorstellen: banen in plaats van werken aan je cv?

De heer Spekman (PvdA): De titel «jeugdwerkgarantieplan» zou een symbool zijn. En als ik voor één ding niet val, dan is het voor symbolen; de jongeren hebben daar ook niets aan. Alles wat het jeugdwerkgarantieplan betekende, kan met de bestaande instrumenten, zoals een inkomensdeel inzetten voor verloning, toen een crux van het jeugdwerkgarantieplan. Nu is het zaak dat de overheid zich richt op het creëren van die banen; kan dat niet regulier, dan moet dat maar bij de overheid. Alle lokale mensen en wethouders zijn daar nu op gespitst, evenals sommigen uit het bedrijfsleven. Zo wilde gisteren de directeur van MKB Amsterdam ook zijn nek uitsteken om extra jongeren een kans te bieden op werk. De veranderingen moeten dáár beginnen, met gebruik van de instrumenten die er al zijn met het extra geld dat het kabinet nu vrijmaakt.

Voorzitter: Van Gent

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst; maar nu moeten wij ons zorgen maken over de toekomst van de jeugd. Meer dan 10% van de jongeren is op dit moment al werkloos. Gisteren spiegelden verschillende mensen ons in de hoorzitting voor dat we de vergelijking met de jaren tachtig niet te snel moeten trekken en positief moeten blijven denken, vanwege de onderliggende krapte op de arbeidsmarkt en de perspectieven daardoor. Tegelijk moeten we ons realiseren dat een groot aantal jongeren nu een valse start dreigen te maken op de arbeidsmarkt, doordat ze niet langer op school kunnen blijven en zijn aangewezen op de banen die er in afnemende mate zijn, dan wel tot de categorie behoren waarvoor ontslag dreigt, ofwel van het speciaal onderwijs komen of al een tijd een Wajong-uitkering hebben. Kortom, ik zie dat de politiek een heel grote opgave heeft. Er zit maar één ding op, in de geest van de presentatie van het rapport van Hans de Boer: met zijn allen de schouders eronder en gewoon deze periode doorkomen en jongeren zo veel mogelijk perspectief bieden. Ik ben blij met de afspraken hierover in het Sociaal akkoord, en dat jeugdwerkloosheid daarin een hoge prioriteit heeft gekregen, zowel bij het kabinet als bij sociale partners. Ook ben ik blij met de voortvarende aanpak en uitwerking.

Een en ander laat onverlet dat ik wat vragen heb. In de eerste plaats over de ambitie die in het Sociaal akkoord is uitgesproken: geen enkele jongere langer dan drie maanden werkloos thuis. Die keiharde ambitie hadden sociale partners zichzelf opgelegd. Het kabinet wil die ondersteunen, al is het de vraag of deze ambitie een-op-een is terug te vinden in dat plan van aanpak. Wordt de realisering niet erg afhankelijk gemaakt van de overheidsbijdrage? Ik sluit aan bij hetgeen collega Spekman hierover heeft gezegd. Ik heb die indruk namelijk wel en vraag het kabinet om inzicht te geven in de afspraken in de verschillende cao’s over het bieden van stageplekken en leer-werkplekken, traineeplekken et cetera, evenals in de inzet van de O&O-fondsen om dit plan tot een succes te maken. Dit moet echt een gezamenlijke opgave zijn.

In de uitwerking van het plan zit eigenlijk wel mijn grootste zorg. Ik ben heel erg positief over het school acts programma, dus dat ervoor wordt gezorgd dat jongeren nog een jaartje blijven hangen als het even kan. Ik vraag de staatssecretaris om iets te zeggen over de voortgang hiervan en of de sluitende aanpak die wij allen willen, ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Mijn zorg zit in de afstemming en coördinatie van het bieden van plekken aan jongeren die daarvan geen gebruik maken. Inderdaad gaat het daarbij ook over de principiële insteek om dit in 30 regio’s uit te werken en te vertalen naar arbeids- en stageplaatsen. Is die regionale coördinatie wel handig? Gisteren hoorde ik van werkgeversorganisaties de nodige kritiek daarop. Hadden we niet beter kunnen kiezen voor een landelijke faciliteit, die weliswaar kan worden vertaald in regionale actie? Graag hoor ik van het kabinet wat explicieter wat de afweging was. Plaatsen we ons met die eis van convenanten niet voor een onnodige bureaucratie? En is de regionale structuur stevig genoeg voor een goede vertaling? De heer Linthorst zei gisteren vrij duidelijk dat het op papier weliswaar allemaal redelijk in orde is, maar ook dat de infrastructuur per regio zeer verschilt.

Het plan is naar mijn indruk ook te vrijblijvend. Als je 153 mln. verdeelt over convenanten, hoort daar een taakstelling bij: een doelstelling van het aantal plekken dat je wilt realiseren. Ik wil dus echt voorstellen om de convenanten vergezeld te laten gaan van heel duidelijke aantallen te verwachten gerealiseerde plekken. Omdat de hoorzitting mij daarover geen duidelijkheid bood, ben ik zeer benieuwd naar de vorm die deze plekken gaan krijgen: worden dat min of meer gesubsidieerde banen, of proberen we in te steken op tijdelijke contracten bij werkgevers, die ook fiscaal kunnen worden ondersteund? Op welke manier vindt die ondersteuning daadwerkelijk plaats? Daarbij hoor ik ook graag een reactie op de suggestie om bedrijven in staat te stellen om jongeren door middel van een werkmeester begeleiding te bieden en ervoor te zorgen dat de extra last op hun schouders voor een deel wordt weggenomen.

Een risico van de aanpak is dat alle inzet wordt geconcentreerd op de regio’s. Het plan van De Boer bevat een heel duidelijke opmaat naar een afspraak met de uitzendwereld. Ik vind het heel jammer dat die is verdwenen. Het zou heel goed zijn om ook de uitzendbranche een deel van de opdrachten te geven en te bezien welke infrastructuur het effectiefst de plekken op de arbeidsmarkt bij werkgevers kan vinden, en deze kan vertalen in meer stageplaatsen. Ik wil echt de suggestie meegeven om in het budget voor de convenanten, en wellicht ook gedeeltelijk voor de matching, daarvoor middelen vrij te spelen.

Graag hoor ik een reactie op het benutten van de deeltijd-WW om oudere werknemers te kunnen inzetten als vakkracht voor het overdragen van vakkennis aan jongeren. Met name bedrijven die in de problemen zitten, hebben er op dit moment helemaal geen behoefte aan om extra tijd en energie te steken in stagebegeleiding. Ik vind het een heel interessante suggestie, maar mis de uitwerking ervan in het plan. Ook hoor ik graag iets over de afstemming van dit plan met het arbeidsmarktoffensief voor de Wajong waarvoor deze Kamer heeft gepleit. In deze tijd moet immers worden voorkomen dat werkgevers vanuit verschillende loketten met rivaliserende verzoeken voor arbeidsplaatsen worden benaderd. Zoiets miste ik ook in het plan.

Voorzitter: Van Hijum

De voorzitter: Ik stel voor een spreektijd van ongeveer 15 minuten per bewindspersoon, flexibel gehanteerd: de bewindslieden kunnen dus wat spreektijd uitruilen. Ook stel ik voor om het aantal interrupties van de Kamer beperkt te houden tot twee.

Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng. Allen vonden één ding helder als glas: jeugdwerkloosheid moet worden bestreden. In een recessie is dat zeer aan de orde en het is wezenlijk dat het kabinet daarvoor met een plan van aanpak komt. Ik heb de Kamer goed verstaan. Eigenlijk zei iedereen dat bij dit plan van aanpak mitsen en maren mogelijk zijn, maar ook dat het fijn is dat het er is en dat het kabinet in de uitwerking de vinger aan de pols moet houden om te bezien of er resultaten worden geboekt. Van tijd tot tijd moet er dus worden geturfd. Ik vind dat ik dit per tertiaal aan de Kamer inzichtelijk moet maken, zodat de Kamer kan meekijken naar wat er rond de jeugdwerkloosheid gebeurt en wij hierover kunnen spreken als dat noodzakelijk is.

Alle leden vestigden ook aandacht op vroegere tijden, op de aanpak van andere recessies. De jaren tachtig waren heftig; we kunnen die ons nog levendig herinneren. Toen werden behoorlijk wat mensen met enorme tekorten aan banen geconfronteerd toen ze in de arbeidsmarkt wilden springen en bleven daardoor aan de zijlijn staan. Daaraan refereerde ik in mijn verhaal over de plumpuddingen: ik heb mijzelf en mijn vrienden destijds wel horen zeggen dat we als een soort plumpuddingen aan de zijlijn moesten blijven staan, terwijl we stonden te popelen om mee te doen. Ik wilde dus geenszins mensen als plumpuddingen wegzetten. Wel wil ik graag voorkomen dat mensen zich als plumpuddingen gaan voelen; dat bedoelde ik met mijn opmerking. Mij gaat het erom dat preventie erop is gericht dat zo veel mogelijk jongeren, wat mij betreft eigenlijk allemaal, aan een plek worden geholpen in de samenleving van waaruit zij de boot naar de arbeidsmarkt kunnen nemen. Als die opmerking over plumpuddingen anders is verstaan, spijt mij dat, maar ik doelde op de context van de jaren tachtig.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Het lijkt me terecht om het plumpuddingenprobleem vandaag gewoon op te lossen. De staatssecretaris zei namelijk dat het beter was om aardbeien te plukken, dan als een plumpudding op de bank te zitten. Zij zei dus niet dat jongeren die geen werk kunnen vinden, plumpuddingen zijn. In dat geval neem ik mijn opmerking van die plumpudding op het pluche ook terug.

Staatssecretaris Klijnsma: Dat vind ik heel ruiterlijk. Maar laten we van de pudding afstappen. Het ging en gaat er dus om dat jongeren stevig worden neergezet en goed worden geëquipeerd om op de arbeidsmarkt actief te kunnen worden. Van de jaren tachtig hebben we geleerd dat jongeren van meet af aan in het vizier moeten worden gehouden en moeten worden geholpen om een plek te vinden en voortgang te maken. En ik bedoel een «plek» in de brede zin van het woord: vervolgopleidingen, stageplekken, leer-werkplekken, reguliere banen. Ik blijf ook «plek» zeggen, omdat daarmee kan worden geput uit een flink arsenaal. Dat is fijn, omdat werkgevers zo instrumenten kunnen worden gegeven om jongeren aan boord te hijsen. In een recessie kun je niet van alle werkgevers alleen maar reguliere werkplekken eisen. Het is dus heel wezenlijk dat we landelijk en centraal met de sociale partners afspreken over hoeveel plekken het gaat, zoals in het Sociaal akkoord in grote lijnen is gedaan en specifieker in cao’s, dus tussen werkgevers en werknemers. Het kunnen dus stageplaatsen, leer-werkplaatsen of reguliere werkplekken en banen zijn, maar het gaat erom dat jonge mensen een plek houden op de arbeidsmarkt van waaruit ze verder kunnen.

Dat leek mij belangrijk om te zeggen, want alle Kamerleden vroegen zich ook af hoe een en ander moet worden georganiseerd. Wij hebben gekozen voor tweeërlei. Landelijk willen we goede afspraken met onze sociale partners. Op alle verschillende sectortafels, in metaal, bouw, zorg, zie ik al dat men nauwgezet gaat bekijken wat een sector landelijk in de aanbieding kan doen aan plekken voor jonge mensen; ook financieel, om ervoor te zorgen dat die plekken zijn gegarandeerd. Die plekken moeten natuurlijk wel regionaal worden gevonden. Dus stel dat je met Albert Heijn aan tafel zit, of een andere grootgrutter; dan kan deze in alle regio’s plaatsen fourneren en is het zaak dat werkgevers en werknemers in gezamenlijkheid bepalen hoe dit wordt gedaan, wat voor soort plekken het worden en hoeveel geld uit de regio daarbij moet komen. Zo moet er dus worden geschakeld. Ik merk dat dit steeds beter landt: zo zijn de Werkpleinen-plus nu volop actief. Ik merk dat men in deze crisis nog veel enthousiaster dan voorheen de infrastructuur op de 30 Werkpleinen-plus ter hand neemt. Het moet namelijk gewoon, men kan zich niet permitteren om «er nog eens over na te denken». Die infrastructuur wordt daarmee ook meer en meer solide. Op de Werkpleinen-plus gaat nu dus ook het makelen beginnen tussen de werkgever die de plekken moet fourneren en een en ander vanuit het landelijke aangeleverd heeft gekregen, en de jonge mensen die de plekken moeten gaan bezetten. Landelijk is dit niet mogelijk en moet je dat ook niet willen; de plekken zijn immers in de regio voorradig. Daarom hebben we ervoor gekozen om op basis van het Sociaal akkoord de landelijke afspraken goed in het vizier te houden en deze regionaal te verankeren en in te zetten. Zelf spreek ik natuurlijk ook zeer regelmatig met de sociale partners hierover.

Het is zeer belangrijk om de werkgever bloedserieus te nemen op de Werkpleinen-plus, hem niet te bejegenen met alle mogelijke doelgroepen, maar hem te vertellen wat hij met de jonge mensen kan doen en wat hun in een rugzak wordt meegegeven. Sommigen van u kaartten de gang van zaken in de zorg aan, waar veel vacatures zijn. Het zou natuurlijk idioot zijn als, vanwege de extra middelen, veel meer geld aan jonge mensen zou worden meegegeven voor vacatures in de zorg, terwijl die natuurlijk gewoon kunnen worden betaald uit de zorg zelf. Maar het is wel logisch om middelen mee te geven voor begeleiding van jongeren en extra stageplekken in, bijvoorbeeld, de bouw, waar het aantal banen na de zomervakantie beduidend minder zal zijn; zo blijft het voor werkgevers de moeite waard om deze te fourneren. De heer Nicolaï zei terecht dat van een werkgever die mensen moet ontslaan, niet kan worden verwacht dat hij geld opzijzet om jonge mensen binnen te halen. Het is dus nu zaak om op de landelijke tafels per sector inzicht te bieden in hoeveel er per plek wordt meegegeven, zodat dit regionaal per sector kan worden ingezet.

De partners op de Werkpleinen zijn natuurlijk bij uitstek de gemeenten en het UWV, maar ook de aanverwante partners als uitzendbureaus. Ik vind uitzendbureaus heel belangrijke partners, want zij hebben een goed inzicht.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Een vraag over de zorg. Gisteren in de hoorzitting zei ABVA-KABO, die zelf nog een reactie op het plan van aanpak van de jeugdwerkloosheid heeft geschreven, dat het goed zou zijn als er bbl-trajecten zouden komen om gekwalificeerde werknemers in de zorg binnen te krijgen. Maar daaraan is ook een prijskaartje verbonden. Zo’n stagefonds voor zorg bij VWS is daarvoor geen oplossing, wat dat is het reguliere traject en dit is extra. Gaan de woorden van de staatssecretaris zo ver, dat er meer zal worden geïnvesteerd? Zo niet, dan blijft dit slechts een papieren werkelijkheid.

Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dat er geen misverstand over moet bestaan dat de plekken die in het land zullen worden gerealiseerd, niet bij uitstek alleen maar bbl-plekken kunnen zijn. Ik kan u melden dat je anders wel heel snel door die 250 mln. heen bent.

Daarom moet ook de zorg goed kijken naar welke jonge mensen een specifieke plek kan worden aangeboden. Dat kan een stageplek zijn, dat kunnen vacatures zijn; sterker nog, dat móéten vacatures zijn. Met de staatssecretarissen van Onderwijs en zorg heb ik vorige week aan de zorgaanbieders de volgende boodschap meegegeven: directeuren van zorginstellingen, pak uw kans nu; u jeremieert de hele tijd dat u geen handen kunt vinden, dat u een veel grotere vraag op u ziet afkomen omdat de samenleving vergrijst, dus nu is uw kans, want nu zijn er allerlei jonge mensen die u naar de zorg kunt verleiden; dus kom op! Als zij nu hun kans niet grijpen, zijn ze eigenlijk geen knip voor de neus waard. Ik denk dat dit daar goed is geland; volgens ons werd de handschoen opgepakt. Als men slim is, doet men het nu en benut men de kansen van de crisis.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dit zijn zeker de kansen van de crisis, maar er zijn wel een aantal serieuze problemen bij ons aangedragen. De zorg zou concreet voor zo’n 17,5 mln. een soort 5000 bbl-banenplan kunnen uitvoeren. Ik was niet voor niets in mijn eerste termijn vrij kritisch over de honderden miljoenen die in structuren worden gestopt. Maar dit is een concreet plan en de zorg heeft nogal een opgave om aan te werken. Ik vraag me af of het kabinet gevoelig is voor concrete plannen waaraan een prijskaartje zit. Voor mij is het geen taboe om dit eventueel uit de convenantsgelden te betalen.

Staatssecretaris Klijnsma: Voor mij is dat ook geen taboe, maar mij valt op dat vele werkgevers dollartekens in de ogen krijgen, terwijl men echt plekken heeft openstaan die moeten worden vervuld en waarvoor men echt middelen op de plank heeft liggen. Er hoeft dus echt niet altijd geld bij. Over extra bbl-plekken kan worden gepraat, maar bij uitstek in de zorgsector is het nu zaak om de opengevallen plekken op te vullen met de al beschikbare middelen.

Ik sprak over de infrastructuur op de Werkpleinen-plus. Gelukkig is de uitzendwereld daar zeer actief, en ook fysiek aanwezig. Ik ben daar heel blij mee, maar moet ook constateren dat de uitzendbranche nu even weinig vacatures heeft. Voor het makelen naar sectoren waar nog wel vacatures zijn, zoals zorg, beveiliging en onderwijs, is de uitzendbranche natuurlijk prima. Waar ik kan, zal ik dat zeker stimuleren.

Op de Werkpleinen-plus is verder natuurlijk ook het onderwijs te zien. De staatssecretaris van Onderwijs zal hier zeker op ingaan, maar Sociale Zaken is heel blij dat het onderwijs daar zo goed is georganiseerd, dat roc’s en particulier onderwijs daar zitten en de interactie tussen arbeidsmarkt en onderwijs, meer dan in de voorgaande decennia, daar nu echt gestalte krijgt. Wij maken daar natuurlijk ook nauwgezet gebruik van. Ook komen wij er natuurlijk de sociale partners tegen op regionaal niveau, die hetgeen wij landelijk afspreken, doorvertalen naar de achterban in hun regio’s. Ook dat is wezenlijk.

Ik sprak bewust van «plekken». De benadering van de werkgevers moet ook op die manier geschieden. Ik kan me goed voorstellen dat werkgevers vinden dat ze voor van alles en nog wat worden bejegend, zoals de Wajong-trajecten en andere mensen die wij willen ruggensteunen op de arbeidsmarkt als nuggers. De werkgevers moeten dus op de Werkpleinen, en zeker de Werkpleinen-plus, bij hun eigen loket een helder inzicht krijgen in de verschillende regelingen voor de verschillende groepen en de fiscale handreikingen die kunnen worden geleverd, zodat zij kunnen weten wat voor welke groep kan worden aangeboden. Een dergelijke eenduidigheid is voor de werkgevers essentieel. Zij moeten ook naar de loketten op de Werkpleinen terugkunnen als mensen hun niet bevallen. Het zou namelijk zeer problematisch zijn als werkgevers het gevoel krijgen dat zij met een jongere die zij aan boord hebben gehesen maar die in hun bedrijf niet blijkt te functioneren, niet terug zouden kunnen; zij zouden dan namelijk nooit meer een andere aan boord takelen. De Werkpleinen-plus moeten werkgevers dus een goed luisterend oor bieden. De infrastructuur is de afgelopen maanden gebouwd en wordt verder verstevigd.

Tot zover in grote lijnen de manier waarop we de uitvoering ter hand willen nemen. Maandag is er de jeugdtop. Dit willen we doen door middel van convenanten, waarin stringent een aantal zaken moet worden afgesproken, bijvoorbeeld met welke partners op een Werkplein wordt gewerkt. Ook moet er een uniforme set kengetallen komen waarover de regio’s rapporteren, waardoor de tertiaalrapportages een goed inzicht kunnen bieden in wat in de regio’s gebeurt en zodat met best practices spiegels kunnen worden voorgehouden aan regio’s waar het nog niet goed gaat. De verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten voor de resultaten moet worden benadrukt, maar ik hecht er zeer aan dat de 30 wethouders ook de andere gemeenten er nauwgezet bij zullen betrekken. In de rapportages staan in ieder geval de gegevens van de verschillende doelgroepen jongeren tot 27 jaar. Wij willen de jongeren zonder startkwalificatie, de kwetsbare jongeren aan wie terecht aandacht is besteed, nauwgezet in beeld hebben. Ook moet het aantal geplaatste jongeren met startkwalificatie duidelijk zijn, tot en met mbo. Het moet dus helder zijn hoeveel mensen er zijn geplaatst, ook uit hbo en wo. Alle aantallen jongeren moeten zijn voorzien van een label.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): In de jaren tachtig zat ik op de lagere school. Het enige wat ik me daarvan kan herinneren, is dat dit een gelukkig tijd was. Van de jaren negentig weet ik dat jongeren het ook moeilijk hadden. Toen ik net Kamerlid was, zei Hans de Boer dat jongeren twee keer zo veel achterstand hadden om ergens binnen te komen; dus ook toen er nog geen crisis was, en dat gold des te sterker voor de allochtone jongeren. We hobbelen telkens van de ene crisis naar de andere. De enige constante is dat de jongeren er altijd als eersten uitgaan. Hebben wij geen morele plicht jegens hen om meer structurele oplossingen te bieden? Ik heb het niet alleen over het ontslagrecht, maar ook over flexibele contracten, zonder taboes. Over een paar jaar hebben we weer een probleem: een tekort aan personeel. De politiek heeft de verantwoordelijkheid om veel structurelere oplossingen te bieden. Ik wil het eigenlijk niet, maar begin langzamerhand wel moedeloos te worden.

Staatssecretaris Klijnsma: Moedeloos moet de geachte afgevaardigde niet zijn; als we moedeloos worden, worden we namelijk allemaal plumpuddingen en dat willen we niet. Ik moet mevrouw Koşer Kaya nageven dat de infrastructuur op de Werkpleinen niet alleen voor kommervolle tijden moeten worden ingezet, maar ook voor tijden waarin we in de lift zitten en handen tekortkomen. Het gaat erom, jongeren in alle tijdsgewrichten perspectief te bieden. We moeten leren van alle verschillende instrumenten die in de jaren tachtig zijn ontwikkeld. Ik heb Hans de Boer niet voor niets gevraagd om hulp, en om te bekijken wat we in dit tijdsgewricht zouden kunnen doen. Natuurlijk heeft het onze aandacht dat iedere recessie en ook iedere opwaartse beweging in de economie haar eigen aanpak vergt, met de bekende instrumenten en met nieuwe instrumenten. We moeten de Werkpleinen regionaal benutten en een goede regionale infrastructuur voor het onderwijs hebben en benutten. Verder moeten we volcontinu nagaan of de infrastructuur die we ontwikkeld hebben en verder ontwikkelen, toekomstbestendig is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Mijn beeld van de hoorzitting van gisteren was: als we geld krijgen, hebben we de oplossingen. Als ik hoor dat het UWV nu een veel beter netwerk met de werkgevers blijkt te hebben, vraag ik me af wat het al die jaren daarvóór heeft zitten doen. Had dat netwerk niet allang moeten bestaan? Hadden we niet allang Werkpleinen moeten hebben, of andere eenloketinstrumenten? Ik pleit al jaren voor structurele oplossingen. Bij elke crisis komen die zaken bovendrijven, maar daarna vloeien ze net zo gemakkelijk weer weg. Ik wil dat er structurele oplossingen komen voor de jongeren die altijd de dupe worden. Ook wil ik dat we de staatsschuld niet enorm laten oplopen, en ik wil geen samenleving creëren waarin de sociale partners alleen iets doen als ze geld krijgen.

Staatssecretaris Klijnsma: Natuurlijk heb ik goed geluisterd naar het statement van mevrouw Koşer Kaya. Ik trad aan voor de kerst en toen trof ik een infrastructuur aan die voorzichtig met de Werkpleinen uit de modder kwam. Ik ben blij dat het er al was en ik bouw daar verder op. Het zal altijd zo zijn dat dingen worden uitgebouwd naar gelang van hetgeen in nieuwe tijden nodig is. Het is dan heel prettig om over financiële middelen als smeermiddelen te kunnen beschikken. Hierover hebben een aantal afgevaardigden ook opmerkingen gemaakt. Ik doe natuurlijk een appel, sterker nog ik verg van andere partners dat zij stappen voorwaarts zetten. Ik merk dat bepaalde sectoren zeer bereid zijn om nu flink te putten uit hun O&O-fondsen om perspectief voor jongeren te creëren. Ik vind ook dat onze ESF-middelen veel meer voor jonge mensen moeten kunnen worden ingezet. Financiën zijn dus zeer prettig als smeermiddel, maar jonge mensen moeten volcontinu worden geholpen. Laten we daar gewoon mee verdergaan.

De heer Spekman (PvdA): Dit was het algemene deel over de werkwijze, maar een aantal vragen ging over de resultaatfinanciering. In uw algemene antwoord gaf u aan dat u die inzichtelijk wilt maken en ons daarover wilt rapporteren, maar een aantal van ons zou graag zien dat dit inzicht zou resulteren in resultaatafrekening: als iemand niet presteert, of als in een regio niet wordt gepresteerd, moet er worden afgerekend op resultaat en blijft het geld daar niet.

Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb ervoor gekozen om voor 2009 – en dat is natuurlijk kort dag – een verdeelmaatregel te nemen gericht op regio’s, gebaseerd op aantallen werkloze jongeren. Ik wil wel op basis van de resultaten van 2009 kijken naar de inzet voor 2010 en 2011. Ik vind dat de heer Spekman groot gelijk heeft: als regio’s niet presteren, moeten ze extra worden geprikkeld om de volgende keer wel te presteren; ze krijgen geen bonus voor slecht gedrag, dat lijkt me helder. Ik verdeel nu dus niet ook al alle middelen voor 2010 en 2011.

De heer Spekman (PvdA): Om het helder te krijgen: ook aan de regio’s wordt gecommuniceerd dat ze bij niet presteren volgend jaar minder geld krijgen?

Staatssecretaris Klijnsma: Zo is het.

De heer Spekman (PvdA): En voor de fine tuning: dat zit op de verschillende indicatoren?

Staatssecretaris Klijnsma: Ja, op de verschillende aantallen jongeren. Als men echt achterblijft op een bepaald segment jongeren, heeft men een probleem.

Ik laat het ontslagrecht, de opmerking van mevrouw Koşer Kaya, kortheidshalve voor wat het is. Het is natuurlijk zaak dat jonge mensen plekken in winkels krijgen en als winkels open zijn, is er natuurlijk werk, ook op koopzondagen. Hetzelfde geldt voor nachtwinkels.

De heer Ulenbelt gaf een mooie schets van de jaren tachtig. Als je zijn redenering voortzet, zou je kunnen stellen dat de helft van Nederland een gesubsidieerde baan heeft. Uiteraard worden de plekken geëquipeerd met gemeenschapsgeld. Laten we elkaar niet verkeerd verstaan: ik neem aan dat ook hij het een goed idee vindt om stagevergoedingen mee te geven en om bbl-trajecten mede te financieren. Dat is inderdaad allemaal gesubsidieerd, maar we willen al die verschillende plekken goed equiperen.

Mevrouw Van Gent had het over detachering met uitkeringsgeld. Ik vind dat dit moet kunnen, dat is op zichzelf niet verkeerd. Eigenlijk wordt ook voorgesteld om jonge mensen die van school komen, niet in een uitkering terecht te laten komen, maar om onmiddellijk iets voor en met hen te verzinnen zodat zij kunnen leven. Dit wordt gereld door de WIJ, maar daaraan zit natuurlijk een kostenplaatje.

Over de evaluatie van de Flexwet en de motie-Rutte het volgende. Ik heb al gezegd dat die motie veel breder werkt dan alleen voor jonge mensen. Minister Donner en ik zullen hierop terugkomen in een aparte reactie. Wij constateren net zoals u dat werkgevers hier wel oren naar hebben, maar werknemers iets minder.

De heer Nicolaï (VVD): Het is ongelukkig dat het kabinet niet zegt wanneer. Dit hangt toch samen met het Actieplan Jeugdwerkloosheid? Alles hangt samen; we willen de jongeren aan de slag helpen en houden en dit is een aspect daarvan. Dus: wanneer komt het en hoe kan het kabinet zorgen voor samenhang?

Staatssecretaris Klijnsma: U heeft groot gelijk, alles hangt met alles samen. De motie-Rutte richt zich echter op alle leeftijden.

De heer Nicolaï (VVD): Nee, die gaat alleen voor jongeren.

Staatssecretaris Klijnsma: Ja, maar de uitwerking zal niet alleen jongeren betreffen; het zal ook gevolgen hebben voor andere leeftijdsgroepen. Met minister Donner zit ik daar echt op te puzzelen. Ik kan er nu dus nog niets over zeggen, maar wij komen binnenkort met resultaten terug. Ik weet niet of we dit nog redden vóór het zomerreces, maar ik vind dat dit snel moet. U heeft groot gelijk dat dit van alles te maken heeft met deze discussie. Wel vind ik dat een werkgever zich achter de oren moet krabben als hij na drie keer een jongere een contract te hebben geven, ook een vierde, vijfde of zesde keer wil. Hoe dan ook, deze discussie komt er als zodanig in terug.

De heer Nicolaï (VVD): Ik zou toch graag een tijdstip horen. Natuurlijk hoeft dat niet vóór het reces, want dat is over een week of twee, maar wij willen in ieder geval een deadline, want dit heeft haast.

Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dat het in ieder geval in dit kalenderjaar moet plaatsvinden; dat lijkt me ook logisch.

Mevrouw Van Gent wees er terecht op dat we geen nieuwe bureaucratie moeten inrichten. Voor de nieuwe middelen ga ik geen zaken optuigen; we doen het met hetgeen we al hebben. Dat kost dus ook geen extra geld. Mevrouw Van Gent had ook een opmerking over het jongeondernemersfonds. Jonge starters kunnen al goed aan de slag; daarvoor hoeven we geen fonds of iets anders nieuws te maken. Ook kunnen zij worden geëquipeerd vanuit de Werkpleinen.

De heer Nicolaï benadrukte terecht dat je altijd stokken én wortels moet gebruiken. Ik denk dat dit ook jegens de sociale partners geldt. Natuurlijk ben ik het met de heer Spekman eens dat ook bij de overheid traineeplaatsen moeten worden gecreëerd. Ik zal daarover spreken met collega Ter Horst; het vergt namelijk ook een inzet van BZK. In deze kabinetsperiode is er al het werkervaringsplaatsenplan: 1000 plekken voor een brug naar werk. Die plekken zijn voor jonge mensen die een lange weg naar de arbeidsmarkt hebben te gaan. Voor de traineeplekken zou best nog wat inzet mogen worden gepleegd. Dat geldt overigens niet alleen voor de rijksoverheid, maar ook voor de medeoverheden.

Over zorg en het Sociaal akkoord heb ik voldoende gezegd. De heer Van Hijum maakte een opmerking die mij uit het hart was gegrepen: wat zou het toch mooi zijn als we met het instrument van de deeltijd-WW het werkmeesterconcept wat meer body zouden kunnen geven! Het is natuurlijk prachtig als vakmensen jonge mensen onder hun hoede kunnen nemen. Als die vakmensen op dit moment wat minder te doen hebben omdat de orderportefeuille van de baas iets minder is gevuld, zou het fantastisch zijn als zij hun kennis konden overhevelen naar jonge mensen. Ik zal met collega Donner overleggen of wij hierover iets kunnen schrijven in de nieuwe informatie over de deeltijd-WW en follow-up die naar de Kamer zal worden gezonden. Ik zou dat een uitstekend idee vinden. Over de fiscale stimulering nog het volgende. We hebben al de Wet vermindering afdracht, die is voor jongeren zonder startkwalificatie, die blijft gewoon van kracht en zal worden ingezet vanuit de Werkpleinen. De werkgevers zullen wij nogmaals wijzen op het bestaan ervan. Ik zei in mijn inleiding al over het arbeidsmarktoffensief met betrekking tot de Wajong dat we natuurlijk niet willen rivaliseren, en dat we juist werkgevers willen vertellen dat alle verschillende doelgroepen bij hen aan boord moeten, en ook dat wij dit aan de voorkant dienen te regisseren, op de Werkpleinen.

Als ik alle vragen heb beantwoord, geef ik het stokje graag door aan collega Rouvoet.

De heer Ulenbelt (SP): Mijn vraag resteert over wat de gemeente Amsterdam gaat doen met het registreren en volgen van mensen van het speciaal voortgezet onderwijs en het praktijkonderwijs. Die mensen vallen met dit plan helemaal buiten de boot en het zijn de zwaksten van de zwaksten.

De heer Spekman (PvdA): Ik had nog een vraag over de hoeveelheid mensen van Marokkaanse en Turkse komaf.

Staatssecretaris Klijnsma: We hebben afgesproken dat collega Rouvoet de vragen zou beantwoorden op het terrein van collega Van der Laan, die hier niet bij kon zijn.

Minister Rouvoet: Voorzitter. In aansluiting op de staatssecretaris zal ik ingaan op een aantal specifieke vragen over kwetsbare jongeren. Ik denk niet dat ik moet ingaan op het tableau dat zich voor ons ontvouwt. De werkloosheidscijfers lopen op en de vuistregel is dat jeugdwerkloosheid doorgaans het dubbele daarvan bedraagt. Dat is de reden waarom het kabinet op dit punt in actie is gekomen, ook omdat we het ons niet kunnen permitteren om niets te doen in crisistijd en straks te worden geconfronteerd met een situatie waarin een op de vijf jongeren werkloos is en op die manier te maken heeft met een valse start van de loopbaan. Dat is slecht voor de jongeren en ook slecht voor Nederland. Mevrouw Koşer Kaya sprak terecht van een morele plicht. Zij had ook gelijk met haar opmerking dat het kabinet niet voor de crisis verantwoordelijk valt te houden. We kunnen de mondiale crisis niet oplossen, we kunnen niet voorkomen dat mensen werkloos worden, maar wel alle inspanningen leveren om te voorkomen dat jongeren langdurig aan de kant komen te staan. We moeten ook voorkomen dat als deze crisis achter de rug is, deze jongeren helemaal geen kans meer hebben omdat zich dan een nieuwe lichting jongeren aandient met meer kansen. Natuurlijk zijn er verschillen met de jaren tachtig. Er is gesproken over de verloren generatie. Ik wil die term niet plakken op de huidige situatie, maar we zijn de inspanningen aan onszelf en onze jongeren verplicht.

Het kabinet heeft bij de bespreking van de crisisaanpak een fors budget vrijgemaakt voor een specifieke aanpak van jeugdwerkloosheid: 250 mln. Mevrouw Koşer Kaya vroeg hoe dit tot stand is gekomen. In het beraad besloten we hieraan prioriteit te geven, met een speciaal budget, binnen de aan te pakken totale arbeidsmarktproblematiek. Als je zelf aan tafel zit bij dat soort besprekingen, is het voordeel dat je nauw contact kunt onderhouden met alle collega’s over wat er nodig is en wat we zouden willen doen. Gevieren konden we becijferen dat er zo’n 250 mln. nodig was. Dat dit bedrag er ook uit is gekomen en dat er niet op is beknibbeld, tekent het gevoel van urgentie in het kabinet; en dat terwijl we in crisistijd veel willen doen en op alle fronten alle zeilen willen bijzetten.

De heer Nicolaï vroeg of het structureel of incidenteel is. In het totale pakket dat aan de Kamer is voorgelegd in het aanvullende beleidskader, is duidelijk gemaakt dat dit specifieke extra maatregelen zijn in de crisisjaren. Het accent ligt op 2009 en 2010, met een uitloop naar 2011. Dat is het bestek van het crisispakket en het geldt dus ook voor jeugdwerkloosheidbestrijding. Die 250 mln. zijn echt gericht op die periode. Voor het hele pakket, ook de jeugdwerkloosheid, geldt de vuistregel van de drie t’s: tijdig, tijdelijk en trefzeker. Die drie t’s zijn in crisistijden gebruikelijk en noodzakelijk, al is een structurele inbedding van dergelijke maatregelen in het beleid niet uitgesloten als zij goed blijken te werken. Maar de maatregelen, en de besteding van de extra middelen bovenop wat we normaal gesproken al doen, geschieden dus conform de drie t’s. De filosofie van het crisispakket is uitvoerig met de Kamer besproken bij de presentatie van het aanvullend beleidskader.

Van mijn kant komt dus de extra inzet voor de kwetsbare jongeren. De algemene filosofie van dit kabinet met betrekking tot jeugd en gezin is dat het gesprek met de jongeren zelf wordt gezocht. Het is misschien voor de Kamer aardig om te weten dat ik niet alleen bij de voorbereiding van het crisispakket in gesprek ben geweest met vele jongeren en jongerenorganisaties, maar ook onderzoek heb gedaan onder jongeren naar hun perceptie van de crisis en werkloosheid. Je wordt niet vrolijk van de resultaten, van de percepties van de jongeren en van hun verwachtingen. Het is van belang dat wij met hen in gesprek blijven. Ik zal na de zomermaanden een dergelijk onderzoek weer doen, naar hun perceptie van hun kansen, risico’s op de arbeidsmarkt en de algemene gevolgen van de crisis. We zijn dan een eind verder en dan is er een plan.

De staatssecretaris zei al dat we ons met het actieplan op drie groepen jongeren richten: de schoolverlaters, de baanverliezers en de kwetsbare jongeren. De staatssecretaris van Onderwijs zal ingaan op de schoolverlaters, de staatssecretaris van SZW heeft al gesproken over de baanverliezers. Ik richt mij op de groep van de kwetsbare jongeren.

Die laatste groep is van belang; destijds bij de taskforce jeugdwerkloosheid bleek de verleiding groot om alleen het laaghangend fruit te plukken. Zo lopen we het risico dat we met de harde kern blijven zitten. We hebben het daarover nog uitgebreid gehad met Hans de Boer en het team adviseurs van het kabinet. We willen dit met het actieplan echt voorkomen, door extra aandacht voor de kwetsbare groep. Het onderscheid is niet bedoeld om een prioritering aan te brengen, maar binnen de algemene aanpak zal evenredige gerichte aandacht moeten zijn voor de meer kwetsbare groepen, waarvan de heer Spekman er een aantal heeft genoemd. Hij noemde, bijvoorbeeld, de groep die niet doorstroomt van vmbo naar mbo. Die vereist een eigen, gerichte benadering binnen het totaal. Het probleem van de kwetsbare groep is dat jongeren met een wat betere opleiding in een tijd van crisis bereid zullen zijn om lager werk te aanvaarden, wat betekent dat de kwetsbare groep aan de onderkant uit de arbeidsmarkt wordt gedrukt. We moeten dit zo veel mogelijk voorkomen. In de algemene aanpak met het UWV en de Werkpleinen zal dus evenredig aandacht moeten worden gegeven aan de kwetsbare groepen, waaronder de allochtone jongeren. Terecht zei de heer Spekman dat er geen concrete, specifieke maatregelen in de convenanten komen voor Turkse en Marokkaanse jongeren. Maar het moet duidelijk zijn dat in evenredige mate ook voor die kwetsbare groepen moet worden gepresteerd, en dat ze niet worden achtergesteld. Ik ben het met hem eens dat we die jongeren niet mogen laten liggen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik heb daarvoor ook aandacht gevraagd en een concreet voorstel gedaan. Schoolverlaters, en zeker die met problemen, verlaten niet alleen de school, maar in zekere zin ook de samenleving en dat moeten we zien te voorkomen. 10% tot 20% van de 1,3 miljoen nuggers bestaat uit allochtone jongeren die zich niet melden. Ik heb een concreet voorstel gedaan voor een «uitkering zoekt jongere»-campagne; niet om ze te pamperen want aan die uitkering zitten ook voorwaarden verbonden, maar om ze te kunnen bereiken. Ook heb ik gezegd dat er veel meer moet worden geïnvesteerd in de zorgstructuur binnen scholen. Van de coördinerend minister voor Jeugd hoor ik graag of zijn invalshoek ook zo concreet is.

Minister Rouvoet: Gerichte campagnes voor nuggers zijn vooral een zaak voor Sociale Zaken. Die groep is breder dan allochtone jongeren, er zijn zeer verschillende redenen om in die categorie te vallen: zo is het soms een bewuste keuze om zonder uitkering werkzoekende te zijn, maar niet altijd. De problematiek van nuggers moeten we dus niet versmallen tot allochtonen. Wel ben ik het met u eens dat de allochtonen en jongeren een behoorlijke component vormen. Daarom zei ik dat er binnen de algemene maatregelen evenredige aandacht voor de allochtone jongeren moet zijn. Over schoolverlaters zal de staatssecretaris van Onderwijs spreken. Ik richt mij vooral op de kwetsbare groepen, en jongeren uit de jeugdzorg behoren daar ook vaak toe. Er bestaat een behoorlijke overlap met allochtone jongeren, maar het valt niet samen. We willen voorkomen dat binnen de algemene aanpak weer specifieke maatregelen, campagnes of kwantitatieve doelstellingen voor bepaalde doelgroepen ontstaan; we willen alle doelgroepen in evenredige mate in staat stellen om aan te haken bij onze initiatieven.

Over het bereiken van de allochtone jongeren kan ik aan de woorden van de staatssecretaris toevoegen dat de minister voor WWI van plan is om na de zomer een «Integratieraad» bijeen te roepen, met WWI, Sociale Zaken, de uitvoeringsorganisaties, gemeenten, sociale partners en het Landelijk Overleg Minderheden (LOM), dat een heleboel migrantenorganisaties vertegenwoordigt. Wij willen daarin bekijken hoe wij die allochtone groepen kunnen bereiken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Het ging mij niet alleen om allochtone jongeren, maar óók om allochtone jongeren. En de staatssecretaris verwees weer naar de minister bij de vraag hoe die groepen kunnen worden bereikt. Ik heb een concreet voorstel gedaan. Er zullen op de scholen veel meer professionals moeten zijn om die jongeren met problemen te begeleiden en te voorkomen dat ze niet alleen de school, maar ook de samenleving verlaten. Ik heb het idee dat ik weer naar een of ander platform word verwezen. Ik kan het niet helpen, maar ik word daar een beetje ongeduldig van, zeker omdat ik mijn vraag richt aan de coördinerend minister van jeugdzaken en weer word verwezen naar een blubberig platform.

Minister Rouvoet: Ik kan u één ding verzekeren: als de minister voor WWI een integratieraad bijeenroept, is dat allesbehalve blubberig, dan gaat het om concrete doelstellingen en resultaten. Mijn antwoord was daarop gericht. Misschien wilt u alleen een concreet antwoord op uw idee voor een campagne. Ik geef u een inhoudelijk antwoord op de vraag hoe wij die brede doelgroep willen bereiken. Ik heb duidelijk gemaakt wat er onder mijn verantwoordelijkheid wordt gedaan, en daarin zit niet de door u voorgestelde campagne, maar wel veel concrete acties die beogen te voorkomen dat jongeren niet alleen de school verlaten, maar ook de samenleving.

De heer Spekman (PvdA): De staatssecretaris zei dat de groepen inzichtelijk worden gemaakt, de minister zegt dat er evenredige aandacht nodig is voor kwetsbare groepen. Nu is mij onduidelijk of in de verwachte benoeming van de resultaten van de gemeenten, expliciet de hoeveelheid jongeren van allochtone komaf wordt opgenomen. Dat is ook een uitdrukkelijk verzoek van de samenwerkende LOM-organisaties. In deze Kamer wordt vaak gesproken over Marokkaanse en Turkse jongeren, en dan vooral over criminaliteit. Nu doet zich een concreet probleem voor en ik vind dat we specifiek aandacht voor deze groepen moeten houden. Als we daar namelijk niet op focussen, en ook niet op de kengetallen, verliezen we ze uit het oog. Ik zou dus graag zien dat deze doelgroep specifiek wordt opgenomen als een van de kengetallen voor de convenanten.

Minister Rouvoet: De heer Spekman wilde in zijn eerste termijn geen concrete of specifieke maatregelen voor deze groepen, maar wilde ook niet dat wij deze groepen laten liggen. Welnu, dat is onze inzet, ook bij de convenanten. Er zijn duidelijke mogelijkheden om specifiek te zijn, zeker bij de grote vier. Wij zullen de Kamer natuurlijk informeren over de uitkomsten van de jeugdtop. Wij willen vastspijkeren dat er evenredige aandacht komt voor de allochtone groepen; uit de convenanten en de resultaten zal dus moeten blijken dat die wordt gerealiseerd. Hoe specifieker we kunnen zijn, hoe beter. We gaan geen kwantitatieve doelstellingen definiëren voor allerlei doelgroepjes, maar evenredigheid vormt wel de ondergrens voor de gesprekken.

De heer Spekman (PvdA): Ik denk dat we hierin dicht bij elkaar zitten, maar van de staatssecretaris hebben we net gehoord dat er zal worden afgerekend op prestaties. Dat willen we hier ook, Kamerbreed. Het gaat er nu om of bij de afrekening zal worden ingezoomd op resultaten op groepsniveau, bijvoorbeeld van kwetsbare groepen. Ik vind dat we dit echt moeten doen, omdat het ook cruciaal is voor de leefbaarheid in wijken.

Minister Rouvoet: Ik stel vast dat wij niet alleen dicht bij elkaar zitten, maar zelfs op één lijn. Het is de bedoeling dat wij daarop afrekenen. Bij kwetsbare groepen hebben wij het inderdaad niet alleen over allochtone groepen.

Mevrouw Van Gent vroeg terecht aandacht voor de zorgstructuur in het onderwijs. Op andere terreinen ben ik hierover met de Kamer in debat, bijvoorbeeld over de plusvoorzieningen. Ik wijs erop dat Jeugd en Gezin maar liefst 30 mln. van het totale pakket bijdraagt aan de plusscholen, naast de 30 mln. van Onderwijs; dat is dus de bijdrage van Jeugd en Gezin aan de versterking van de zorgstructuur in de scholen en het opplussen van de voorzieningen in het mbo. Daarover komen wij verder te spreken naar aanleiding van het kabinetsstandpunt inzake het WRR-rapport. Er zijn verder een aantal landelijke initiatieven onder verantwoordelijkheid van Jeugd en Gezin, zoals het prima initiatief van MKB Nederland en de MOgroep, waarin jongeren tijdens hun verblijf in de jeugdzorg worden geleid naar school of werk; dit gebeurt immers nu nog te weinig. Verder is er in samenwerking met Defensie en de gemeente Eindhoven de 24-uursopvang in het Internaat voor Veiligheid en Vakmanschap, waar ook een baangarantie wordt gegeven. Jeugd en Gezin heeft hiervoor 10 mln. ingezet. Er wordt dus niet alleen via de regionale structuren gewerkt. Daar ligt wel het accent, maar er zijn dus ook landelijke projecten voor de kwetsbare groepen.

Op de vraag van mevrouw Koşer Kaya over de plusvoorzieningen ben ik net ingegaan. Ten slotte wil ik melden dat Jeugd en Gezin, samen met Onderwijs, Justitie, Sociale Zaken, WWI en de gemeente Rotterdam zorg en onderwijs dichter bij elkaar willen brengen via de twee Rotterdamse roc’s Albeda en Zadkine. Dat project hopen wij binnenkort af te ronden. Volgende week, 1 juli, wordt in het bestuurlijk overleg bezien wat de stand van zaken is. Mijn inzet was steeds: als dit in Rotterdam kan, kan het in de andere grote steden ook.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegendhart: Voorzitter. Overal waar ik afgestudeerden spreek, vraag ik hun of men bij hen aan de bel heeft getrokken over wat ze erna gaan doen. Op dit moment is het beeld dat alle mbo-instellingen enthousiast meedoen en de relevantie inzien. Het is de bedoeling dat rond 1 juli een totaalbeeld beschikbaar is; alleen Zuid-Nederland, Limburg, volgt medio juli vanwege de iets latere vakanties. Het is de bedoeling dat de jongeren op het formulier de gevraagde informatie zetten. Jongeren die nog twijfelen en niet weten wat zij gaan doen, krijgen een opleidingsadvies. Dat zal in de komende weken gewoon doorlopen. Vervolgens zal het UWV-werkbedrijf – er is een nauwe band tussen mbo-instellingen en het Werkplein – in de zomermaanden zo veel mogelijk potentiële werknemersprofielen van gediplomeerde mbo-schoolverlaters verzamelen, om jongeren die nog niet aan de slag zijn, direct na de vakantie in het nekvel te pakken. De mbo-scholen werken hier dus hard aan. Wij ondersteunen ze financieel bij deze inspanningen. Waarom is dit voor mbo-instellingen en niet voor de andere schoolverlaters? Dat is een terechte vraag, maar gezien dit type school – het mbo levert arbeidsmarktgericht onderwijs – lijkt me deze prioriteitstelling terecht. Het is dan ook de bedoeling dat een grote groep, naar mijn inschatting in de praktijk zo’n 50%, daadwerkelijk uitstroomt naar de arbeidsmarkt. Als we dat laten gebeuren, weten we dat in een aantal sectoren problemen zullen ontstaan. Die willen we voorkomen, en daarom willen we er minstens 10 000 vasthouden. Mijn inschatting is dat het er meer zullen worden.

Havo en vwo zijn op vervolgonderwijs voorbereidende opleidingen: hbo en universitair. Daar zijn dus veel lagere, en niet met het mbo te vergelijken, uitstroompercentages. Het is voor de uitstromers aldaar logisch om te kiezen voor vervolgopleidingen als er geen leuke baan voorhanden is en dat kan ook, vanwege de studiefinanciering. Hbo’ers zitten ook steviger in de markt; ze zijn wat ouder en beter in staat om zich te beraden op wat ze gaan doen. We zien dat universitair en hbo ondermijnend kunnen werken ten opzichte van het mbo, doordat er een hogere instroom op lagere functies komt. Al met al waren dit de redenen om vooral in te zetten op het mbo.

Er was ook een terechte vraag over PrO en VSO. De staatssecretaris voor speciaal onderwijs is in contact met de heer Kamps, die met name naar deze groepen kijkt. We bezien wat er in aanvullende zin nog nodig is op de scholen. In het praktijkonderwijs is er namelijk altijd een intensieve begeleiding naar de arbeidsmarkt; een kind wordt daar veel langer vastgehouden dan in het reguliere onderwijs. Dit zien we ook bij het VSO: een aantal initiatieven zoals het stagejobcoachesproject, waarin praktijkonderwijsleerlingen wat langer worden begeleid. Omdat we elke kwetsbare jongere echt in beeld willen houden, wordt bezien wat er op regionaal niveau aanvullend moet gebeuren. De contacten zijn er dus, maar we weten dat de praktijk weerbarstig zal zijn. De oproep tot extra aandacht is dus terecht.

De heer Nicolaï vroeg naar de registraties. Aan jongeren wordt op het formulier gevraagd of zij akkoord gaan met het gebruik van de informatie voor de desbetreffende doeleinden, bijvoorbeeld door het UWV. Als zij «ja» aanvinken, wordt die informatie gebruikt. Dat lijkt me een correcte aanpak, zoals ook gebeurt bij andere formulieren. Zaken worden dus niet zomaar naar het UWV doorgeleid.

De heer Nicolaï (VVD): Dank voor dit duidelijke antwoord, maar gisteren schetste de heer Kivits uit Eindhoven, waar ze zeer bezig zijn hiermee, dat dit niet werkt en dat de gegevens onvoldoende kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor wij ze willen hebben.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegendhart: Deze opmerking is voor mij een aanleiding om dit even na te gaan. Naar wat ik ervan weet, is de eerste vraag op het formulier volgens mij of die informatie daarvoor mag worden gebruikt. Daar kan een vinkje worden gezet of niet. Maar ik beloof dus dat ik dit zal nagaan.

De heer Nicolaï (VVD): In alle gevallen ben je er dus van afhankelijk dat iemand ja op die vraag zegt. Maar als iemand nee zegt, wat gebeurt er dan? Verder werd ons gisteren het probleem uit de praktijk gemeld van hoe om te gaan met de gevallen waarin de kaarten niet worden teruggestuurd; kennelijk is dat een groot aantal.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegendhart: Ik wil daar niet bij voorbaat van uitgaan. Ik heb gezegd dat rond 1 juli de scholen hun prestaties zullen laten zien; dan kunnen we zien in hoeverre het daadwerkelijk is gelukt. Het gaat niet om eventjes kaartjes invullen. Misschien wel bij mbo 3 of 4, maar 1 of 2 vergt meer, soms ook een een-op-eengesprek met de jongere. Op het mbo hebben we 1 docent op 22; vandaar ook dat extra support terecht is. Ik ben het met u eens dat het niet vanzelf spreekt dat alle kaartjes worden teruggestuurd en soms moet men erachteraan gaan. Die extra inspanning wil het mbo leveren, vanuit het engagement dat het met deze jongeren heeft. In de komende weken zullen we zien in hoeverre dit is gelukt. Zelf, als staatssecretaris van Onderwijs, zie ik het meer als een werkwijze die wij in de toekomst moeten blijven volgen. Ik zie ook een opbouw. Maar elke jongere die we via zo’n kaartje in beeld kunnen houden en die we straks kunnen bellen als hij thuis op de bank zit, is meegenomen. Dat is ons doel, elke jongere telt.

De heer Spekman (PvdA): Ik deel deze inzet, maar zit nog wat in mijn maag met die niet-teruggestuurde kaarten. Die zullen er namelijk zeker zijn. De gemeente Eindhoven verwachtte forse aantallen, op basis van de contacten met de heer Tetteroo, die gisteren veel indruk maakte. Ik zou het fijn vinden als de staatssecretaris hier de ambitie uitsprak dat ook die jongeren datzelfde bezoek kregen; als zij het kaartje niet invullen, kan er immers ook iets aan de hand zijn en ze kunnen misschien de nugger worden over wie mevrouw Van Gent het had.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Als er niets wordt teruggestuurd, ga ik ervan uit dat de school het initiatief neemt en aan de jongere duidelijk maakt het ze het formulier niet heeft gekregen. Als ik straks over het totale beeld en de totale inventarisatie beschik, zal ik nagaan hoe het staat met de niet-teruggestuurde formulieren en wat de acties daarop van de scholen zijn geweest. U brengt dit indringend onder mijn aandacht en ik pak dit op.

Ik kom bij de kernactiviteiten van het stage- en leerbanenoffensief van Colo. Ik vind het ontzettend belangrijk dat het initiatief is genomen door Colo, de kenniscentra in Nederland die moeten zorgen voor een schakel tussen onderwijs en de branche waarvoor zij staan. Colo gaat zich keihard inzetten om het aantal bbl- en bol-stageplaatsen ook in de toekomst overeind te houden. Ik zal zo enkele voorbeelden geven. Het stageoffensief is door de vier bewindslieden met warmte omarmd; wij zijn allen ook bereid tot financiële ondersteuning. Het houdt een aantal zaken in: versneld onderzoek naar de mogelijkheid van meer leer-werkbedrijven; in de regio gaan stagemensen vanuit de kenniscentra bedrijven bezoeken; onderzoeken waar problemen zijn met de beroepspraktijkvorming en hoe kan worden voorkomen dat bedrijven afhaken omdat ze gedemotiveerd raken omdat het niet zo gaat als gewenst. Over de beroepspraktijkvorming (bpv) is op dit moment de nodige discussie: is er voldoende begeleiding op de werkplek van de school, zijn leerbedrijven goed geïnformeerd over het doel en de leerpunten van de stage? Verbetering is cruciaal om de bedrijven ook in de toekomst gemotiveerd te houden. Daarnaast kent de plan van aanpak een aantal stimulansen om de stageplaatsen daadwerkelijk overeind te houden. De laatste Colo Barometer van stageplaatsen heb ik doorgestuurd naar de Kamer, naar de vaste commissie van OCW. Desgewenst wil ik die ook naar andere commissies sturen. Het beeld is dat er op dit moment behoorlijk wat stageplaatsen zijn. Dat komt door de vergrijzing en ontgroening in een aantal sectoren, waardoor bedrijven zich zorgen maken voor de toekomst en willen voorkomen dat zij, als de economie later aantrekt, geen band meer hebben met jonge mensen, dus de werknemers van de toekomst.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dat kwam in de hoorzitting van gisteren ook aan de orde. Ik begreep dat het nu nog aardig draait, maar dat het steeds moeilijker wordt omdat bedrijven allerlei andere sores aan het hoofd hebben. Ik wil er daarom op aandringen om dit heel goed in de gaten te houden. We weten namelijk allemaal dat het met die stageplekken niet altijd even soepel gaat. Ik dacht dat ook Colo had voorspeld dat het vanwege de crisis een stuk problematischer zal worden. En wat dan, staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegendhart: Ik denk dat u daar 100% gelijk in heeft. Ik heb afgesproken dat Colo eens in de drie maanden zijn Barometer publiceert. Daarnaast heeft Colo zelf het initiatief genomen tot het offensief voor stages; Colo gaat in de komende tijd dus extra energie steken in het verwerven van leer-werkbedrijven, het in de benen houden van bestaande stageplaatsen en het stimuleren dat de middelen die wij op de Werkpleinen vrijmaken, worden verbonden aan bedrijven die misschien net een zetje in de rug nodig hebben. Hoewel we eigenlijk een beetje een hekel hebben aan koepels vanwege de bureaucratie die ze vaak meebrengen, zie ik toch dat in en vanuit de koepel van de kenniscentra vele goede dingen gebeuren. Zo is er in de bouw het actieplan anticyclisch opleiden, uit het O&O-fonds wordt 63 mln. daarin ingezet, 6000 bpv-plaatsen wil men daarmee behouden en Fundeon, het kenniscentrum van de bouw, voert deze regeling buitengewoon actief uit. Grootmetaal, kleinmetaal en de automobielbranche kennen het actieplan TechniekTalent.nu: respectievelijk 16 en 12 mln. uit de O&O-fondsen en extra leerplaatsen voor bbl’ers, uitgevoerd door kenniscentra Kenteq, Innovam en VOC. Een ander klein bemoedigend voorbeeld, om te illustreren dat er veel gebeurt in de regio, waar mensen elkaar ontmoeten en hun zorgen delen, in de hout- en meubelbranche: kenniscentrum SH&M heeft een crisismeldpunt hout opgericht, met als inzet het voorkomen van 20%-verlies van bpb voor bbl’ers. Ik noemde maar drie van de voorbeelden die ik heb gekregen van Colo, waarin kenniscentra een scharnierfunctie vervullen. Die inzet moet er zijn, want de zorgen zijn groot. De vier bewindslieden doen alles wat zij kunnen. De heer Ulenbelt zei dat het allemaal «scholing, scholing, scholing!» was terwijl het «werk, werk, werk!» moet zijn, maar het mooie van scholing vind ik dat we daarmee voor een aantal jongeren in plaats van een bedreiging, een kans van deze crisis kunnen maken. Die uitdaging moeten wij zeker willen oppakken.

De voorzitter: Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden in hun eerste termijn. Ik geef de commissie de gelegenheid voor een tweede termijn, met spreektijden van twee minuten en het liefst zonder interrupties.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Voor mij is de vraag vandaag: wat laten we onze jongeren na? We hebben een staatsschuld van ongeveer 360 mld., zeg maar zo’n 60% van het bbp. We moeten er ten eerste voor zorgen dat we de kosten in de hand houden en niet een dusdanige staatsschuld achterlaten dat de jongeren straks alleen maar moeten werken en geen vrije tijd kunnen genieten. En als we willen kunnen betalen voor onze ouderen en leraren, zullen we de kosten in de hand moeten houden. Wij trekken geld uit en dat is prima, want er moet nu iets gebeuren. Maar de invulling is nog steeds vrijblijvend en niet concreet genoeg. Ik voorzie een mislukking. Hoe wordt een en ander ingevuld? Aan de drie t’s van minister Rouvoet wil ik nog een vierde t toevoegen: die van toekomstbestendig. Dat hoort daarbij, dat hoort ook bij de precieze invulling.

Welke structurele oplossingen bieden wij onze jongeren? Wij horen daarvoor zonder angst of taboes naar de arbeidsmarktproblematiek te kijken, wij horen de jongeren structurele oplossingen te bieden, wij horen jongeren op de arbeidsmarkt even grote kansen te bieden. Wij zijn daar al jaren mee bezig, maar ik constateer dat nu weer het lef ontbreekt om met een bredere optiek naar de arbeidsmarkt te kijken. Wij zullen dat echt moeten doen om onze jongeren een toekomst te bieden waarin zijzelf werk, vrije tijd en zorg goed kunnen combineren.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid blijkt geen banenplan te zijn; het is een stageplan. Maar stage is geen werk, op zijn slechtst is stage zelfs onbetaald werk. De werkloosheid loopt op, het ergste moet nog komen. Er ging van alles over tafel aan Werkpleinen, Werkpleinen-plus, infrastructuur, smeermiddelen, convenanten, resultaatfinanciering enzovoort en wortels, stokken en worsten, laaghangend fruit, alles kwam voorbij, maar ik miste het scheppen van banen. De onderdelen die ik net noemde, zijn niet de onderdelen van een banenmotor. Een banenmotor moet worden gestart. Ik geef het kabinet dus ernstig in overweging om het beschikbare geld in te zetten voor banen in plaats van voor convenanten, en terug te grijpen naar een aantal recepten van de tachtiger jaren; niet uit nostalgie, maar omdat ze toen werkten, ook al hadden ze beter kunnen werken. Ik begrijp de angst voor die periode voor een deel wel, maar anders zal het niet gaan. En misschien moeten we ook wel tegen jonge mensen zeggen dat ze zich niet schuldig hoeven te voelen als zij hun stinkende best hebben gedaan, maar geen baan kunnen vinden en dat zij hun werkloosheid in dat geval kunnen beschouwen als vrije tijd; scholing om de tijd door te brengen, zonder echt perspectief, is immers zinloos. De staatssecretaris kan deze boodschap best uitdragen in de communicatiecampagne van 6 mln. die zij gaat starten. Volgens mij kan ze die 6 mln. trouwens beter gebruiken voor het scheppen van echte banen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden, maar mijn centrale vraag blijft: wat kun je doen voor 250 mln., naast de kosten voor convenanten, communicatiecampagnes en dergelijke? De GroenLinksfractie heeft liever dat dit geld in jongeren wordt gestoken, zodat zij door deze crisis heen worden geholpen en niet tot een verloren generatie gaan behoren. De honderden miljoenen moeten gewoon worden vertaald naar concreet werk. Ik begrijp dat er nu een heldere kosten-batenanalyse komt in de convenanten, evenals heldere doelstellingen. Dat is een goede zaak. Ik vraag het kabinet dringend om aanstaande maandag op de jongerentop de concrete aanbiedingen die al voorhanden zijn, aan de orde te stellen, en serieus te overwegen om daar ook middelen in te stoppen. Ik doel onder andere op de bbl-plaatsen in de zorg die drastisch teruglopen door de crisis. En de drie t’s van minister Rouvoet zijn mooi, maar ik zie ook wel iets in de drie w’s van «werk, werk, werk!», of in de drie s’en van «scholing, scholing, scholing!». Liefst ook nog concreet, concreet, concreet!

De voorzitter: U zit aan uw tijd, dus voor de rest graag kort, kort, kort, mevrouw Van Gent!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Mijn suggestie van de «Uitkering zoekt jongere» is serieus bedoeld. De regering zal de jongere die zich niet meldt, toch moeten bereiken. Ik vind dat ik hierop te weinig antwoord heb gekregen. En zal de Kamer de concrete uitkomsten van de werktop nog vernemen, voorzien van getallen: hoeveel jongeren gaan we aan het werk of scholing helpen?

De heer Nicolaï (VVD): Voorzitter. Dank aan de drie bewindspersoon voor hun uitvoerige antwoorden. Mijn zorgen zijn er helaas onvoldoende door weggenomen. Deze betroffen de eenzijdigheid van het actieplan; ik hoorde te weinig over stokken en structuur. Het duidelijkste bewijs hiervan was de reactie van de staatssecretaris op de motie-Rutte. Ik vond het echt een blamage. Het was de enige motie die in het debat over maatregelen voor de economie werd aangenomen die niet binnen de coalitie was afgesproken; zij werd zeer breed gesteund, ook door de voltallige coalitie. Zij is nog van maart en er zou spoedig iets komen, maar de zaak wordt op de lange baan geschoven. Ik kan het niet anders zien als traineren. Het is absoluut ondenkbaar dat het niet binnen enkele maanden kan worden uitgezocht, wat de motie vraagt. In mijn overdreven welwillendheid zei ik nog 1 november, maar nu zeg ik: 1 oktober. Als dat niet wordt toegezegd, beschouw ik het echt als traineren, lange baan en de hoop dat van uitstel afstel komt. Tegen die tijd zitten we namelijk vol in de economische crisis en werkloosheid en is er geen samenhang meer met de plannen van vandaag.

Over de uitwerking nog het volgende. Ik heb begrepen dat het van tevoren duidelijk wordt over hoeveel en wat voor plekken het gaat, evenals over hoeveel jongeren, en dat er maatregelen worden genomen als de doelstellingen niet worden gehaald, inclusief het korten op de afgesproken budgetten. Heb ik dit goed begrepen? Ik heb nog steeds zorgen over de privacy. De discussie over re-integratie, waarvoor het kabinet 2 mld. uitgeeft zonder harde controle, is ons allen bekend.

Ik betwijfel dus of het allemaal gaat helpen, maar laat ik positief eindigen. Ik hoop natuurlijk dat alle kleine beetjes wel helpen. The proof of the plum-pudding is in the eating!

De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Ik denk dat het cruciaal is dat het kabinet alvast geld vrijmaakt om deze jongeren aan de slag te houden. Ik zou wel graag zien dat we de sociale partners en de gemeenten afrekenen op resultaat, dat het kabinet heel helder is in zijn ambities en dat wij daarover na de werktop, als alles is uitgekristalliseerd, worden geïnformeerd; ook over de hoeveelheid jongeren die we op school willen houden, aan het werk willen helpen, uitgesplitst in de verschillende doelgroepen, zodat de Kamer duidelijk kan sturen op de originele ambities en resultaten. Als niemand hiervoor zijn hoofd in de strop wil stoppen – en dat bedoel ik niet vervelend – of zijn nek wil uitsteken voor deze problemen, en risico wil nemen met een hoge ambitie, komen we er niet. Volgens mij redden we het niet met simpele banenplannen: op een sigarendoosje kun je namelijk berekenen dat je voor 250 mln. 25 000 gesubsidieerde banen creëren. Daar red je het niet mee, want alleen al van de kwetsbare groep komen dit jaar 28 000 jongeren op de arbeidsmarkt. De getallen zijn: 9000 ongediplomeerde jongeren, 6000 vmbo-leerlingen, 5000 jongeren uit de jeugdzorgtrajecten en 8000 jongeren met een opleiding op het niveau van praktijkonderwijs. Het is dus zaak dat echt iedereen zijn stinkende best gaat doen en de urgentie van het probleem inziet.

Met betrekking tot de resultaatsverplichting heb ik de toezegging gehad die ik wilde hebben, op dat ene punt na: waarop kunnen we het kabinet zelf afrekenen? Ik zou het prettig vinden om op de hoogte te worden gehouden over de ontwikkelingen van de stageplekken voor de meest kwetsbare groepen, vooral de jongeren die nu in de jeugdzorg zitten en voor wie er op dit moment helemaal geen stageplekken schijnen te zijn.

Voorzitter: Van Gent

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. «Aan de slag» vind ik de belangrijkste conclusie van dit debat. Ik blijf mijn zorgen houden over de uitvoeringsstructuur en de mate waarin die in staat is om deze opdracht concreet te vertalen naar voldoende plekken, een en ander afgestemd met de sectoren, gemeenten en regio’s die met plannen komen. Het kabinet heeft er vertrouwen in. Daarop moeten we maar durven afgaan, maar voor mij telt wel het resultaat. Daarom vind ik het ook des te belangrijker om in de afspraken echt concreet te worden over de gewenste resultaten. Ik ben niet helemaal tevreden over de toezegging daarover. Ik begrijp dat er voor 2009 geld wordt uitgedeeld en dat we bekijken wat de gevolgen voor 2010 zijn, maar als je wilt afrekenen, moet je weten of de gestelde doelen behaald zijn. Kunnen daarover in de convenanten geen concretere afspraken worden gemaakt, waarop kan worden afgerekend? Ook ik zou graag na afloop van de werktop hierover worden geïnformeerd.

Over de uitzendbranche nog het volgende. Ik vind het echt jammer dat de aanbeveling daarover in het rapport van de commissie-De Boer niet is opgevolgd, te weten: zorg voor een gezamenlijk aanbestedingsbestek voor de uitzendbranche. In het plan van De Boer wordt daarvoor zelfs 30 mln. gereserveerd. Voor mij hoeft het dat bedrag niet te zijn, maar ik wil echt pleiten voor ruimte voor deze aanpak, naast de regionale aanpak. Ik geloof namelijk niet dat je alles kunt plannen, sturen en coördineren. De uitzendbranche met haar wijdvertakte netwerk is zeer goed in staat om stageplekken aan te boren en te creëren. Ik wil hierover graag een toezegging. Ik ben blij met de toezegging over de werkmeester, namelijk dat wij daarover iets kunnen verwachten in de nieuwe regeling voor deeltijd-WW. Wij zullen de brief van minister Donner hierop kritisch bezien.

Voorzitter: Van Hijum

Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Ik denk dat dit debat goed is geweest, ook voor de sociale partners en voor de regio’s. Het werd hier mooi samengevat: in die context moeten we namelijk de jeugdwerkloosheid bestrijden. De sociale partners dienen hun woord dus gestand te doen met betrekking tot de drie maanden waarna mensen hun plek moeten hebben. De regio’s dienen de vertaling van de afspraken van de sociale partners ordentelijk ter hand te nemen en die aanpak aan het eind van 2009 inzichtelijk te maken.

De Kamer wilde inzicht in de verdere concretisering op basis van de Jeugdwerktop. Ik voel daar wel voor. De Jeugdwerktop is natuurlijk de aftrap en laat aan het land zien dat we de jeugdwerkloosheid ter hand nemen. Ik vind het belangrijk dat wij vlak na het zomerreces de Kamer laten weten hoe de zaak zich ontwikkelt. Dit is de eerste aanleg, en de zaak moet landen en vorm krijgen bij de verschillende betrokken partners. Ik ben van plan dit zelf ook zeer nauwgezet te gaan volgen en wil de Kamer daarvan graag deelgenoot maken. Het lijkt mij dus een uitstekend idee om in september de Kamer te melden hoe die aftrap zich heeft ontwikkeld. Ik denk dat collega Van Bijsterveldt op dat moment ook inzicht kan bieden in wat het School Ex programma heeft opgeleverd. Het lijkt me goed om deze zaken in één vloeiende beweging aan de Kamer te presenteren.

Mevrouw Koşer Kaya zei ik dat het wezenlijk blijft dat we vanuit de huidige infrastructuur de toekomst tegemoet treden. Een ding weten we zeker: na deze economische crisis zullen we de mensen meer nodig hebben dan ooit. Dat betekent dat de mensen goed moeten worden geëquipeerd, wat weer betekent dat mensen aan wie we geen volledige arbeidsplaats kunnen geven, in hun curriculum zullen moeten kunnen aantonen dat ze de tussenliggende tijd nuttig hebben besteed.

Ik heb ervan kennisgenomen dat de heer Ulenbelt vindt dat we veel meer banen moeten scheppen. Ik ben dus meer van het scheppen van plekken, en heb in eerste termijn gezegd wat ik daaronder versta. Ik vind dat jonge mensen echt een plek moet worden gegarandeerd, zodat zij na de crisis helemaal klaar zijn voor een baan.

Mevrouw Van Gent wil geen nieuwe instituties en de daarmee samenhangende bureaucratische rompslomp; zij wil dit geld echt voor de jonge mensen zelf benutten. Ik zet daar drie uitroeptekens achter: we kiezen er juist voor om geen nieuwe instituties op te tuigen, wij willen jonge mensen concrete aanbiedingen doen, we willen het geld alleen bij hen terecht laten komen en niet in allerlei nieuwigheden. Vandaar dat we kiezen voor juist deze uitvoeringsstructuur.

Ik heb de heer Nicolaï goed verstaan over de motie-Rutte. Ik zal met collega Donner opnemen dat wij de motie snel moeten behandelen, ook omdat deze breed wordt gesteund. Na het zomerreces zullen wij dan ook ten spoedigste aan de Kamer laten weten hoe wij met de motie willen omgaan. Ik zal hierbij ook gewoon de datum van 1 oktober noemen.

De leden Spekman en Nicolaï gingen in op de vraag wat er moet worden gedaan als er in de regio’s niet wordt gepresteerd. In eerste termijn zei ik dat die regio’s het dan zullen voelen in 2010. Ik wil namelijk in de voor ons liggende maanden zeer nauwgezet de thermometer hanteren, om goed te kunnen zien of er wordt gepresteerd. Als men achterblijft, heeft dat repercussies in 2010; zo simpel is het.

De heer Spekman wilde zo veel mogelijk registratie. Ik wil ervoor waken om allerlei nieuwe registraties op te tuigen, maar ik heb inmiddels overlegd met Amsterdam en de andere drie grote gemeenten. Ik wil meer inzicht in de stand van zaken aldaar, want daar wonen tenslotte de meeste mensen met een allochtone achtergrond. Ik vind dat we dit met voorrang inzichtelijk moeten hebben. Dus waar we dat kunnen registreren, zullen wij dat zeker doen.

De heer Van Hijum wilde afwachten hoe de uitvoeringsstructuur zich ging zetten. Ook voor mij geldt het resultaat, alleen is mijn positie net iets anders dan die van hem: ik dien er gewoon voor te gaan zorgen dat de uitvoering goed ter hand wordt genomen. Ik heb daar overigens oprecht zin in, want ik vind dit erg belangrijk. Waar ik het kan, zal ik dus zaken enorm aanzwengelen. In het najaar ga ik ook met eigen ogen naar de ontwikkelingen in de regio’s kijken. Zo houdt deze staatssecretaris heel nauwgezet haar partners bij de les en dat geldt ook voor de rest van het kabinet. Ik zit er nu een halfjaar en ik merk dat de rest van het kabinet dit ook bloedserieus neemt, maar het is mijn taak als staatssecretaris om het proces streng te bewaken en de Kamer inzicht te bieden in de ontwikkelingen. En ik ga dat ook zeker doen.

Ik heb toegezegd dat ik de kwestie van de werkmeester nauwgezet zal opnemen met collega Donner, zodat wij de Kamer inzicht kunnen bieden in hoe zo’n werknemer zou kunnen worden geïmplementeerd in de deeltijd-WW. Ik weet dat dit weerbarstig is, maar vind dat wij in ieder geval de Kamer inzicht hierin moeten bieden. Over de uitzendbureaus heb ik in eerste termijn al het een en ander gezegd. Het is een zeer wezenlijke branche. Ik zal ervoor zorgen dat deze echt aanwezig is op de Werkpleinen-plus en de overige infrastructuur; zij heeft immers bij uitstek expertise op het gebied van het kortdurend inzetten van jonge mensen.

Minister Rouvoet: Mevrouw Koşer Kaya kwam terug op de drie t’s. Wie een beetje thuis is in de crisisliteratuur herkent dit als beproefd concept. Ik zou er erg voorzichtig mee willen zijn om er nieuwe t’s aan toe te voegen. Maar als zij aandacht vraagt voor een vierde t, die van «toekomstbestendigheid», wordt zij op haar wenken bediend: dat geldt namelijk in het algemeen voor het coalitieakkoord en het kabinetsbeleid. In het crisispakket zijn de drie t’s toegevoegd. Er is echter een serieuze ondertoon: de ene t kan namelijk gemakkelijk een vijand van de andere worden. Als je iets niet moet doen in crisistijd, is dat wachten op de lange termijn; je moet op korte termijn aan de slag. En dat is precies wat wij hebben gedaan: «aan de slag», juist om de eerste lichting uitstroom uit het onderwijs beet te pakken. En dit boven op het reguliere arbeidsmarktbeleid.

De heer Nicolaï had het over «alle beetjes helpen», maar 250 mln. is toch geen beetje. Alle adviseurs hebben benadrukt dat het geld niet het probleem is. Het is veel geld om de plannen te realiseren. De heer Spekman wilde graag op de hoogte worden gehouden van de kwetsbare groepen in de jeugdzorg, voor wie geen stageplekken zijn. Ik ben blij met het initiatief van MKB Nederland en de MOgroep jeugdzorg, dat precies daarop inzet. De extra middelen van Jeugd en Gezin in het kader van dit plan stellen ons in staat om dit project, dat al eerder liep, te verbreden, zodat nog meer jongeren uit de jeugdzorg kunnen worden geleid naar scholing of arbeid.

Ik voeg aan de toezegging van de staatssecretaris over het rapporteren over de bevindingen en resultaten graag toe dat ook de bevindingen en resultaten van de integratieraad waarover ik sprak, en waarin de minister voor WWI en alle organisaties met name zullen inzoomen op minderheden, in deze rapportage zullen worden meegenomen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: In eerste termijn was nog een vraag gesteld over de maatschappelijke stage. Ik wist niet of mevrouw Koşer Kaya haar vraag serieus bedoelde. Het beeld, met name gecreëerd door het Kamerlid Dibi, dat deze jonge stagiairs achter de kassa zouden komen te zitten, klopt natuurlijk helemaal niet. Het gaat erom, jongeren inzicht te geven in de voedselketen, waarvan de supermarkt een van de schakels is, een en ander in het belang van goed voedsel voor de gezondheid van mensen; dat waren de doelstelling van de maatschappelijke stage die minister Verburg heeft ingezet. Er is absoluut geen sprake van verdringing. Deze jongeren zullen nauwelijks stage gaan lopen in de supermarkt.

De voorzitter: Ik heb begrepen dat de Kamer behoefte heeft aan een VAO. Ik zal daarom namens de commissie verzoeken om ook het verslag van dit overleg aan de toch al aanzienlijke plenaire agenda van deze week toe te voegen. Ik dank alle aanwezigen voor hun bijdragen aan dit debat en sluit de vergadering.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Jonker (CDA), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), De Wit (SP), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA),Vermeij (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

Naar boven