nr. 188
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 2009
In de brief van 18 december 2008 (2008Z07972) van de Vaste Commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer wordt mij verzocht de Kamer
te informeren over de uitwerking van mijn toezegging over flexwerkers tijdens
de behandeling van de begroting van mijn ministerie. Hierover het volgende.
Tijdens genoemde begrotingsbehandeling heeft de PvdA-fractie een aantal
voorstellen gedaan met betrekking tot de rechtspositie van flexwerkers (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2008–2009, nr. 28, blz. 2434), te weten:
• Afschaffing van de mogelijkheid om via CAO’s af te wijken
van de regel dat bij een vierde tijdelijk contract automatisch een vast contract
ontstaat (de zogenoemde ketenbepaling).
• Werknemers met een tijdelijk contract ten minste twee maanden voor
de afloop van het contract in kennis stellen van het wel/niet verlengen van
een dergelijk contract zodat zij tijdig op zoek kunnen naar ander werk.
• Afschaffing van de mogelijkheid tot het sluiten van een concurrentiebeding
voor werknemers met een tijdelijk contract.
• Een ontslagvergoeding per gewerkt jaar voor werknemers met een
tijdelijk contract en aandacht voor scholing en toegang tot scholingsfondsen.
In antwoord hierop heb ik in mijn eerste en tweede termijn aangegeven,
dat afschaffing van de mogelijkheid om bij CAO af te wijken van de ketenbepaling
een onnodige beperking zou inhouden. Of behoefte bestaat om gebruik te maken
van die mogelijkheid is ter beoordeling van sociale partners. Het is ook aan
hen om excessen te voorkomen. Ik heb sociale partners dan ook verzocht dit
onderwerp in de Stichting van de Arbeid aan de orde te stellen en mij over
hun acties dienaangaande in maart van dit jaar te informeren. Verder heb ik
mij bereid verklaard om met sociale partners te bezien of de aankondiging
van de afloop (van werkzaamheden) beter kan worden geregeld. Omdat
dat primair een kwestie is van partijen, heb ik de sociale partners verzocht
mij ook hierover over hun opvattingen ter zake informeren.
Scholing en toegang tot scholingsfondsen voor flexwerkers, is een onderwerp
dat deel uitmaakt van een bredere discussie, ook met sociale partners. Ook
wat dit onderwerp betreft is aan sociale partners verzocht dit aan de orde
te stellen in de Stichting van de arbeid en mij in maart te informeren over
hun opvattingen c.q. acties dienaangaande. Zodra de sociale partners mij hebben
geïnformeerd, zal ik vervolgens ook de Kamer informeren.
Met betrekking tot het concurrentiebeding kan worden vermeld, dat van
de zijde van ambtelijk Justitie en SZW hierover contacten zijn gelegd met
vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties. Daaruit bleek
onder meer dat het wenselijk is meer inzicht te verkrijgen over de praktijk
in een aantal specifieke branches (ICT en uitzendbranche) en eventuele daar
levende wensen met betrekking tot wetswijziging. Sociale partners in de betreffende
branches zal worden gevraagd het gewenste inzicht te verschaffen. De volgende
stap is te bezien of wijziging van de regeling betreffende het concurrentiebeding
in de rede ligt en zo ja, op welke wijze. Daarbij zal ook de positie van werknemers
met een tijdelijk contract worden betrokken. Verder kan ik u melden dat er
een onderzoek loopt naar het gebruik van concurrentiebedingen in meer algemene
zin.
Wat betreft een ontslagvergoeding voor werknemers met een tijdelijk contract
heb ik in het debat aangegeven, dat het in de rede ligt dat de Kamer daartoe
zelf zo nodig voorstellen inbrengt bij het wetsvoorstel over de maximering
van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter
wat onlangs bij de Kamer is ingediend. Ik heb er daarbij tevens op gewezen
dat een wettelijk recht op ontslagvergoeding voor tijdelijke werknemers per
definitie een wettelijke regeling van de ontslagvergoeding (voor een ieder)
impliceert. Een discussie hierover is al in 2007 gevoerd en het leek mij onverstandig
deze opnieuw op te pakken.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner