nr. 156
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2008
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid vraagt om haar
te informeren over de procedure en samenhang van het bij de Eerste Kamer aanhangige
wetsvoorstel participatieplaatsen (Kamerstukken I 2006/07, 30 650, A)
en het nog in te dienen wetsvoorstel stimulering arbeidsparticipatie (SZW-08-B-47).
Op 31 oktober 2006 is het wetsvoorstel participatieplaatsen bij de
Eerste Kamer aanhangig gemaakt. De Eerste Kamer heeft de behandeling van dit
wetsvoorstel uitgesteld om het huidige kabinet de gelegenheid te geven een
standpunt hierover in te nemen. Bij brief van 6 december 2007 inzake
maatregelen ter bevordering van de arbeidsparticipatie (Kamerstukken II 29 544,
31 200XV, nr. 127) is uw Kamer geïnformeerd over de voornemens ten
aanzien van loonkostensubsidies en participatieplaatsen.
Het kabinet heeft zich ten doel gesteld de arbeidsparticipatie te verhogen
naar 80% in 2016 en daartoe in de lopende kabinetsperiode een substantiële
stap te zetten. Participatieplaatsen vormen daarbij ons inziens een noodzakelijk
instrument omdat dit instrument gemeenten een handvat geeft om uitkeringsgerechtigden
met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt -die wel het perspectief hebben
dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeidaan
het werk te helpen. Participatieplaatsen zijn bedoeld om mensen die nog een
lange weg te gaan hebben te re-integreren voor de arbeidsmarkt. Zij zijn niet
binnen een jaar weer inzetbaar voor de arbeidsmarkt. Het gaat daarbij om een
diepte-investering, waarvoor soms de tijd moet worden genomen opdat mensen worden toegerust voor regulier werk of een volgende stap daar naar
toe. Daarom hebben wij de Eerste Kamer verzocht het wetsvoorstel participatieplaatsen
spoedig te behandelen.
Tegelijk nemen wij de voorbereiding ter hand van aanvullende wetgeving
waarin een aantal wijzigingen op de participatieplaatsen worden geregeld.
Zo wordt geregeld dat bij uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie
wordt gewerkt aan de vaardigheden en/of het opleidingsniveau als dit de duurzame
arbeidsinschakeling in de weg staat. Tevens is het bij de inzet van de participatieplaats
van belang dat de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat. Daarom
wordt geregeld dat de uitkeringsgerechtigde periodiek recht heeft op een premie
indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt. Voorts
worden de regels voor verlenging aangescherpt. Verlenging is geen vanzelfsprekendheid
en het is niet de bedoeling dat betrokkenen altijd twee jaar op een participatieplaats
zitten. Zodra een ander traject of regulier werk meer geschikt is, dan moet
dat ook worden ingezet. Uitgangspunt is zoveel mogelijk beleidsvrijheid voor
uitvoerders; concreet betekent dit dat de invulling van de doelgroep, indicatiestelling
en inhoud, de scholing en premie en omvang van de werkzaamheden de verantwoordelijkheid
blijven van de gemeente. Tot slot wordt geregeld dat de instrumenten participatieplaats
en loonkostensubsidie ook beschikbaar komt voor cliënten uit het UWV-domein.
In de nieuwe locatie werk en inkomen staat immers de integrale ondersteuning
van de klant voorop en het is belangrijk dat gemeenten en UWV zoveel mogelijk
over hetzelfde instrumentarium beschikken.
Een belangrijk verschil tussen de nieuwe bepalingen en het wetsvoorstel
participatieplaatsen is gelegen in de verscherping van de beoordelingscriteria
voor de verlenging na twee jaar. Teneinde de nieuwe regels te synchroniseren
met het wetsvoorstel dat in de Eerste Kamer aanhangig is, stelt het kabinet
voor om in een nader in te dienen wetsvoorstel een horizonbepaling op te nemen
die inhoudt dat het wetsvoorstel participatieplaatsen komt te vervallen twee
jaar na inwerkingtreding. In het wetsvoorstel stimulering arbeidsparticipatie
wordt de horizonbepaling geschrapt omdat dan de nieuwe bepalingen zullen gelden.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. Aboutaleb