29 544
Arbeidsmarktbeleid

nr. 125
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2007

Nederland wordt in de komende jaren geconfronteerd met ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt. Door vergrijzing en ontgroening zullen bedrijven, bedrijfstakken, de overheid en essentiële maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, zorg, enz.) worden geconfronteerd met steeds ernstiger tekorten in het arbeidsaanbod, van zowel kwantitatieve als kwalitatieve aard (scholing en vaardigheden). Zoals de SER unaniem adviseerde (MLT-advies 2006) zal de arbeidsparticipatie tegelijk op een structureel hoger niveau (70 à 80%) gebracht moeten worden om de voorzieningen van de verzorgingsstaat te waarborgen. Tegen die achtergrond heeft het kabinet zich ten doel gesteld bedoelde structurele verhoging van de arbeidsparticipatie van 80% in 2016 te realiseren (vanaf 2011 zal de uitstroom van de arbeidsmarkt groter zijn dan de instroom) en daartoe in de lopende kabinetsperiode een substantiële stap te zetten, en voorts 200 000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt extra aan de slag te helpen.

Ter uitvoering van dat voornemen heeft het kabinet het project «Iedereen doet mee» ontwikkeld. Het betreft een groot aantal maatregelen op verschillende beleidsterreinen die de voorwaarden moeten scheppen voor de beoogde verhoging van de arbeidsmarkt. Zoals de regering in de troonrede aankondigde behoort daar toe ook een modernisering van de arbeidsovereenkomst. Over voorstellen op dat terrein heeft het kabinet op 3 juli advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid. Deze heeft daarover begin september een verdeeld advies uitgebracht.

De discussie over de beoogde modernisering van de arbeidsovereenkomst sindsdien, zowel binnen als buiten de Staten Generaal, onderstreept het feit dat de meningen hierover verdeeld zijn en heeft het kabinet tot de conclusie gebracht dat de discussie hierover niet vruchtbaar kon worden afgerond. Dat laat onverlet dat alle betrokken partijen onverminderd van mening zijn dat de beoogde verhoging van de arbeidsparticipatie gerealiseerd moet worden in het belang van het waarborgen van welvaart en de voorzieningen van de verzorgingstaat.

Tegen deze achtergrond acht het kabinet het aangewezen om enkele gezaghebbende personen van wie een deskundig en bezonken oordeel hierover verwacht mag worden, te vragen om op korte termijn (voor 1 juni 2008) aan het kabinet advies uit te brengen over de vraag welke maatregelen nodig zijn om de genoemde structurele verhoging van de arbeidsparticipatie (80% per 2016) te realiseren en in dat verband om in de lopende kabinetsperiode een substantiële stap te zetten. De commissie zal zich daarbij zonder beperking buigen over de vraag met welke instrumenten aan de verwezenlijking van het beoogde doel en de gewenste substantiële stap, kan worden bijgedragen. Het kabinet zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de samenstelling van de hier bedoelde commissie.

Het gevraagde advies is bedoeld als versterking van de motivering en onderbouwing van maatregelen die nodig zijn om het functioneren van de verzorgingstaat zeker te stellen door versterking van de arbeidsparticipatie. Dat laat onverlet dat bij het kabinet het besef van urgentie om het probleem van het veranderend arbeidsaanbod aan te pakken, onverminderd aanwezig is. Daarom heeft het kabinet in samenhang met de instelling van bedoelde commissie besloten om in afwachting van het advies daarvan en in aanvulling op de reeds vastgestelde plannen, de voorgestelde regeling van 10 000 brugbanen voor personen van wie bij herbeoordeling gebleken is van een verbeterde arbeidsgeschiktheid, na ommekomst van het advies van de Raad van State op zo kort mogelijke termijn in te voeren. Voorts worden de regels voor passende arbeid aangepast, zodanig dat langdurig werklozen na één jaar werkloosheid aangeboden arbeid moeten aanvaarden. Om inkomensachteruitgang tegen te gaan zullen voor deze categorie van personen bij werkhervatting de inkomsten worden verrekend in plaats van beëindiging van het WW recht naar rato van het aantal gewerkte uren. Verder wordt een wijziging van de Wajong voorbereid waarbij voor wat de beslissing over de toepassing betreft, wordt aangehaakt aan de leer-werkplicht tot 27 jaar, bij die personen voor wie perspectief op arbeid niet is uitgesloten, met behoud van rechten op inkomensondersteuning. Tenslotte zal met het oog op de arbeidsmarktpositie van met name ouderen, langdurig werklozen en mensen met een beperking, een beleidspakket worden vastgesteld dat de arbeidsparticipatie door deze groepen bevordert.

Door deze combinatie van nader advies en voortvarende stappen bij het versterken van de arbeidsparticipatie, meent het kabinet recht te doen aan zowel de urgentie van de problematiek op de arbeidsmarkt als de zorgen die spreken uit het intensieve maatschappelijk debat over maatregelen die de regering heeft aangekondigd in de troonrede. Want over belang en urgentie van het oogmerk (80% arbeidsparticipatie in 2016) en over de noodzaak om mensen die buiten de arbeidsmarkt staan daar weer bij te betrekken, bestaat geen wezenlijk verschil van mening.

In het belang van een voortvarende aanpak van de problematiek van het arbeidsaanbod, van de bescherming van mensen die buiten het arbeidsproces staan of dreigen te vallen, en van de verzorging en sociale zekerheid van toekomende generaties, acht het kabinet de hier geschetste aanpak van de problematiek van arbeidsparticipatie de meest aangewezen en verantwoorde.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven