nr. 125
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2007
Nederland wordt in de komende jaren geconfronteerd met ingrijpende veranderingen
op de arbeidsmarkt. Door vergrijzing en ontgroening zullen bedrijven, bedrijfstakken,
de overheid en essentiële maatschappelijke voorzieningen (onderwijs,
zorg, enz.) worden geconfronteerd met steeds ernstiger tekorten in het arbeidsaanbod,
van zowel kwantitatieve als kwalitatieve aard (scholing en vaardigheden).
Zoals de SER unaniem adviseerde (MLT-advies 2006) zal de arbeidsparticipatie
tegelijk op een structureel hoger niveau (70 à 80%) gebracht
moeten worden om de voorzieningen van de verzorgingsstaat te waarborgen. Tegen
die achtergrond heeft het kabinet zich ten doel gesteld bedoelde structurele
verhoging van de arbeidsparticipatie van 80% in 2016 te realiseren
(vanaf 2011 zal de uitstroom van de arbeidsmarkt groter zijn dan de instroom)
en daartoe in de lopende kabinetsperiode een substantiële stap te zetten,
en voorts 200 000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt extra
aan de slag te helpen.
Ter uitvoering van dat voornemen heeft het kabinet het project «Iedereen
doet mee» ontwikkeld. Het betreft een groot aantal maatregelen op verschillende
beleidsterreinen die de voorwaarden moeten scheppen voor de beoogde verhoging
van de arbeidsmarkt. Zoals de regering in de troonrede aankondigde behoort
daar toe ook een modernisering van de arbeidsovereenkomst. Over voorstellen
op dat terrein heeft het kabinet op 3 juli advies gevraagd aan de Stichting
van de Arbeid. Deze heeft daarover begin september een verdeeld advies uitgebracht.
De discussie over de beoogde modernisering van de arbeidsovereenkomst
sindsdien, zowel binnen als buiten de Staten Generaal, onderstreept het feit
dat de meningen hierover verdeeld zijn en heeft het kabinet tot de conclusie
gebracht dat de discussie hierover niet vruchtbaar kon worden afgerond. Dat
laat onverlet dat alle betrokken partijen onverminderd van mening zijn dat
de beoogde verhoging van de arbeidsparticipatie gerealiseerd moet
worden in het belang van het waarborgen van welvaart en de voorzieningen van
de verzorgingstaat.
Tegen deze achtergrond acht het kabinet het aangewezen om enkele gezaghebbende
personen van wie een deskundig en bezonken oordeel hierover verwacht mag worden,
te vragen om op korte termijn (voor 1 juni 2008) aan het kabinet advies
uit te brengen over de vraag welke maatregelen nodig zijn om de genoemde structurele
verhoging van de arbeidsparticipatie (80% per 2016) te realiseren en
in dat verband om in de lopende kabinetsperiode een substantiële stap
te zetten. De commissie zal zich daarbij zonder beperking buigen over de vraag
met welke instrumenten aan de verwezenlijking van het beoogde doel en de gewenste
substantiële stap, kan worden bijgedragen. Het kabinet zal uw Kamer zo
spoedig mogelijk informeren over de samenstelling van de hier bedoelde commissie.
Het gevraagde advies is bedoeld als versterking van de motivering en onderbouwing
van maatregelen die nodig zijn om het functioneren van de verzorgingstaat
zeker te stellen door versterking van de arbeidsparticipatie. Dat laat onverlet
dat bij het kabinet het besef van urgentie om het probleem van het veranderend
arbeidsaanbod aan te pakken, onverminderd aanwezig is. Daarom heeft het kabinet
in samenhang met de instelling van bedoelde commissie besloten om in afwachting
van het advies daarvan en in aanvulling op de reeds vastgestelde plannen,
de voorgestelde regeling van 10 000 brugbanen voor personen van wie bij
herbeoordeling gebleken is van een verbeterde arbeidsgeschiktheid, na ommekomst
van het advies van de Raad van State op zo kort mogelijke termijn in te voeren.
Voorts worden de regels voor passende arbeid aangepast, zodanig dat langdurig
werklozen na één jaar werkloosheid aangeboden arbeid moeten
aanvaarden. Om inkomensachteruitgang tegen te gaan zullen voor deze categorie
van personen bij werkhervatting de inkomsten worden verrekend in plaats van
beëindiging van het WW recht naar rato van het aantal gewerkte uren.
Verder wordt een wijziging van de Wajong voorbereid waarbij voor wat de beslissing
over de toepassing betreft, wordt aangehaakt aan de leer-werkplicht tot 27
jaar, bij die personen voor wie perspectief op arbeid niet is uitgesloten,
met behoud van rechten op inkomensondersteuning. Tenslotte zal met het oog
op de arbeidsmarktpositie van met name ouderen, langdurig werklozen en mensen
met een beperking, een beleidspakket worden vastgesteld dat de arbeidsparticipatie
door deze groepen bevordert.
Door deze combinatie van nader advies en voortvarende stappen bij het
versterken van de arbeidsparticipatie, meent het kabinet recht te doen aan
zowel de urgentie van de problematiek op de arbeidsmarkt als de zorgen die
spreken uit het intensieve maatschappelijk debat over maatregelen die de regering
heeft aangekondigd in de troonrede. Want over belang en urgentie van het oogmerk
(80% arbeidsparticipatie in 2016) en over de noodzaak om mensen die
buiten de arbeidsmarkt staan daar weer bij te betrekken, bestaat geen wezenlijk
verschil van mening.
In het belang van een voortvarende aanpak van de problematiek van het
arbeidsaanbod, van de bescherming van mensen die buiten het arbeidsproces
staan of dreigen te vallen, en van de verzorging en sociale zekerheid van
toekomende generaties, acht het kabinet de hier geschetste aanpak van de problematiek
van arbeidsparticipatie de meest aangewezen en verantwoorde.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner