Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 29544 nr. 1241 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 29544 nr. 1241 |
Vastgesteld 25 maart 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 2 februari 2024 over het Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Kamerstuk 29 544, nr. 1234).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 maart 2024 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 25 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie |
3 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie |
4 |
|
II |
Antwoord/Reactie van de Minister |
5 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid. Deze leden maken zich al geruime tijd zorgen over de lange wachttijden bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en deelt de visie dat het van belang is dat mensen die (deels) arbeidsongeschikt raken snel duidelijkheid krijgen over hun situatie. Tegelijkertijd hechten deze leden waarde aan een zorgvuldige en eerlijke beoordeling. Deze leden stellen daarom enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie maken op dat na inwerkingtreden van het besluit het vaker voor zal komen dat de verzekeringsarts niet zelf de situatie van de arbeidsongeschikte werknemer direct onderzoekt, maar afgaat op beschikbare informatie, zoals onder andere aangeleverd door de arbeidsdeskundige en de bedrijfsarts. De blik van de verzekeringsarts komt zo meer op afstand te staan. De blik van de verzekeringsarts is echter cruciaal voor objectieve besluitvorming, omdat de verzekeringsarts geen relatie heeft met de werkgever. Welke mogelijkheden worden gecreëerd voor werknemers om bezwaar te maken tegen het oordeel van de bedrijfsarts en de daarop gebaseerde beschikbare informatie? Is er een mogelijkheid voor een werknemers om in specifieke situaties alsnog een oordeel van een verzekeringsarts te krijgen voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid? Hoe verhoudt het uitblijven van een fysieke keuring door de verzekeringsarts zich tot de zorgvuldigheidseisen die gesteld worden aan het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in wet- en regelgeving en in vaste rechtspraak? In hoeverre tasten de voorgenomen wijzigingen de mogelijkheid van de rechter aan om beschikkingen om grond van voldoende informatie te kunnen toetsen bij beroep op bezwaar? In hoeverre zal de wijziging leiden tot een toename van beroepszaken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken in het verlengde hiervan op dat bij de publieke taak voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering het zwaartepunt van het oordeel steeds meer komt te liggen bij private partijen gefinancierd door een werkgevers die ook belanghebbende is. Deelt de Minister deze observatie? Zou de Minister hier een reflectie op kunnen geven? Ook vragen deze leden wat de Minister gaat doen om de verantwoordelijkheid in publieke handen te houden en te waarborgen?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet situaties omschrijft waarin een werknemer potentieel bewust minder uren gaat werken dan dat hij daadwerkelijk aankan of bewust werkzaamheden gaat verrichten tegen een lager loon, teneinde eerder in aanmerking te komen voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering, of in aanmerking te komen voor een hogere uitkering. Deze leden vinden het opmerkelijk dat het kabinet op potentieel oneigenlijk gebruik van de praktische schatting door werknemers anticipeert, maar dergelijk potentieel berekenend gedrag aan de zijde van de werkgever buiten beschouwing laat. Kan het kabinet reflecteren op het risico dat werkgevers in de werkzaamheden van een deels arbeidsongeschikte werknemer sturen op een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage, zij het lager (-35 min) of hoger om juist in te stromen in de WIA? In reactie op de inbrengen uit de internetconsultatie die hierop zien schrijft het kabinet dat dergelijk calculerend gedrag kan worden afgeremd door het feit dat dat bij de mate van arbeidsongeschiktheid door zowel arbeidsdeskundige als verzekeringsarts wordt beoordeeld of het werk voldoet aan de criteria van de praktische beoordeling. Tegelijkertijd zorgt het besluit ervoor dat de verzekeringsarts meer op afstand komt te staan en in meer gevallen niet persoonlijk in gesprek zal gaan met de werknemer. Kan het kabinet nader uiteenzetten op welke wijze berekend gedrag aan de zijde van de werkgever toch kan worden voorkomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen tenslotte dat de maatregel van tijdelijke aard is en over drie jaar vervalt. Deze leden vragen welke maatregelen de Minister neemt om de tekorten structureel op te lossen zodat gegarandeerd kan worden dat de maatregel niet wordt verlengd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid.
De leden van de BBB-fractie hebben een aantal vragen over het ontwerpbesluit. De Minister schrijft op pagina 11 het volgende: «Deze maatregel is bedoeld om de wachtlijsten van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen in te lopen. Hierdoor krijgen verzekerden eerder zekerheid over hun uitkeringsrechten en kan hen eerder financiële duidelijkheid worden geboden.» De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister ook concreet kan maken met hoeveel de wachtlijsten kunnen afnemen. Zijn er concrete aantallen/verwachtingen waarop gestuurd wordt? Hoe en wanneer worden deze effecten gemeten? Hoeveel capaciteit op het gebied van keuringsartsen gaat op dit moment op aan het WIA gedeelte?
De leden van de BBB-fractie lezen het volgende over de gevolgen voor werkgevers van dit wetsvoorstel: «(Ex-)Werkgevers van verzekerde werknemers worden als belanghebbenden aangemerkt bij beslissingen over het recht op of de hoogte van de WIA-uitkering. Beslissingen kunnen immers doorwerken in de hoogte van de door de werkgever af te geven premies of in het geval van eigenrisicodragerschap, te betalen uitkeringen. Dit besluit kan daarom effect hebben op de werkgever. Zoals hiervoor beschreven, zijn de effecten voor de vaststelling van het percentage van arbeidsongeschiktheid naar verwachting gering en in enkele gevallen financieel bevoordelend voor de werknemer. Voor de (ex-)werkgever kan dit daarom in enkele gevallen leiden tot hogere kosten. Gebaseerd op een recente analyse van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen wordt verwacht dat dit zich in ongeveer 10% van de gevallen zal voordoen.» Kan de Minister aangeven hoe zij tot het percentage van 10% komt? Kan de Minister aangeven tot welke extra uitkeringslast voor werkgevers dit zal leiden procentueel? Denkt de Minister ook na over eventuele compensatiemaatregelen voor deze werkgevers, en zo ja welke?
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een grote verscheidenheid aan regelingen te vaak tot gevolg heeft dat mensen tussen wal en schip raken. Een voorbeeld hiervan is de problematiek rond de alleenverdieners die door een complexe samenloop van sociale zekerheid en fiscaliteit onder het sociaal minimum belanden. Hoe kijkt de Minister aan tegen een uniforme regeling die de huidige arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen vervangt en samenvoegt? Kan zij haar visie geven op voor- en nadelen van een dergelijke aanpak en welke aspecten daarin zouden volgens haar cruciaal zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid. Het Ontwerpbesluit illustreert voor deze leden opnieuw de complexiteit van de huidige wetgeving en kijken om die reden met belangstelling uit naar het politieke debat over het opgeleverde rapport van de commissie Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS). Deze leden hebben over het Ontwerpbesluit nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de paragraaf 2.1 een zeer positieve beschouwing over het praktisch beoordelen in vergelijking met de huidige praktijk.
In de eerste alinea lezen deze leden dat: «Om de oplopende achterstanden in de sociaal-medische beoordelingen terug te dringen en de begrijpelijkheid van de arbeidsongeschiktheidsvaststelling voor een groep verzekerden te verbeteren, is onderzocht op welke wijze de vaststelling kan worden verbeterd». De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of deze leden het correct interpreteren dat, zeker aangezien de maatregel tijdelijk is, deze maatregel enkel wordt voorgesteld omdat er achterstanden zijn bij sociaal-medische beoordelingen en het positief bijeffect is dat de begrijpelijkheid toeneemt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de wijze van beoordelen van arbeidsongeschiktheid voor een beperkte doelgroep wordt aangepast. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet nader uiteen te zetten hoe groot de doelgroep is, in verhouding tot de totale doelgroep, die bij de WIA-aanvraag enkel op basis van de methode van praktisch beoordelen een besluit krijgen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het gewijzigde werkproces rond de praktische beoordeling wordt gestart wanneer de werknemer andere werkzaamheden verricht. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of met «andere werkzaamheden die verricht worden» ook bedoeld wordt dat een werknemer bij dezelfde werkgever in dienst is met dezelfde werkzaamheden maar in een kleiner dienstverband.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of er garanties zijn voorzien dat iemand die een WIA-aanvraag doet desgewenst een verzekeringsarts kan spreken. Zo nee, kan het kabinet toelichten waarom deze garantie er niet is? Hoe beoordeelt het kabinet dit in het licht van de mogelijke toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet enerzijds stelt dat de methode van praktisch beoordelen «beter uitlegbaar» is. Tegelijkertijd neemt het kabinet mitigerende maatregelen. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit als een tegenstrijdigheid. Ziet het kabinet dit ook zo?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet verwacht dat in 10% van de gevallen het zich gaat voordoen dat de methode van praktisch beoordelen voor de (ex-)werkgever leidt tot hogere kosten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of zij enkele voorbeelden kan geven om wat voor bedragen dit per casus kan gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet verwacht dat de maatregel leidt tot een toename van bezwaar- en beroepszaken. Deze leden vragen het kabinet of het maximale is gedaan om te voorkomen dat het aantal bezwaar- en beroepszaken zal toenemen. Zij vragen het kabinet ook om het contact tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat er volgens de beslisnota is geweest, nader te duiden.
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de GroenLinks-PvdA-, BBB- en ChristenUnie-fracties over het ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid. Bij de beantwoording wordt dezelfde volgorde aangehouden zoals in de inbreng van de fracties. De antwoorden op de vragen van de fractieleden zijn in cursief weergegeven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van GroenLinks-PvdA vragen naar de mogelijkheden die er worden gecreëerd voor werknemers om bezwaar te maken tegen het oordeel van de bedrijfsarts en de daarop gebaseerde beschikbare informatie.
Wanneer een werknemer twijfelt aan de juistheid van het door de bedrijfsarts gegeven advies, kan de werknemer een second opinion bij een andere bedrijfsarts aanvragen, een klacht indienen bij de bedrijfsarts, een deskundigenoordeel bij UWV aanvragen of in het uiterste geval zich bij de tuchtrechter melden. Meer informatie hierover is te vinden op het Arboportaal Second opinion | Bedrijfsarts | Arboportaal.
De leden van GroenLinks-PvdA stellen diverse vragen over de betrokkenheid en totstandkoming van het oordeel van de mate van arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsarts.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid staat het belang van een zorgvuldige beoordeling voorop, ook bij de praktische beoordeling. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid vindt (zowel bij theoretische schatting als praktische beoordeling) plaats middels een onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts beoordeelt in het geval van een praktische beoordeling of de werknemer door ziekte/gebrek ongeschikt is voor het eigen werk en zo ja, of er sprake is van overschrijding van de belastbaarheid in de betreffende functie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het onderzoek van de arbeidsdeskundige naar deze functie en de uitgebreide beschrijving van de belasting daarvan. Om dit te onderzoeken kan de verzekeringsarts gebruik maken van de bestaande onderzoeksmethodes, zoals een spreekuur, telefonisch contact met de verzekerde en/of diens bedrijfsarts, opvragen van medische informatie van de behandelend sector en het medisch verslag van de bedrijfsarts. De verzekeringsarts heeft de keuze om de onderzoeksmethode toe te passen die het meest passend is in het individuele geval. Dit betekent dat hij/zij bijvoorbeeld de mogelijkheid heeft om een onderzoek te baseren op de stukken van de bedrijfsarts en/of medisch behandelaars, als die voldoende informatie bevatten voor een beoordeling. De verzekeringsarts kan ook beslissen dat een spreekuur wenselijk is om informatie te verkrijgen. De keuze voor welke onderzoeksmethoden worden ingezet, behoort toe aan de professionaliteit van de verzekeringsarts. Deze keuze moet wel inzichtelijk worden gemotiveerd. De beoordeling en de gekozen onderzoeksmethoden dienen verder te voldoen aan de geldende kwaliteitseisen, zoals vastgelegd in het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten en de jurisprudentie. Het ontwerpbesluit wijzigt hier niets in.
De verzekerde heeft altijd de mogelijkheid om bij UWV te verzoeken om een gesprek met de verzekeringsarts om een toelichting te geven op diens (medische) situatie.
Voor de vragen die zien op bezwaar- en beroepsprocedures verwijs ik naar de beantwoording van de laatste vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken in het verlengde hiervan op dat bij de publieke taak voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering het zwaartepunt van het oordeel steeds meer komt te liggen bij private partijen gefinancierd door een werkgever die ook belanghebbende is. Zij vragen of de Minister deze observatie deelt en hier een reflectie op kan geven. Ook vragen deze leden wat de Minister gaat doen om de verantwoordelijkheid in publieke handen te houden en te waarborgen.
Op grond van de geldende wet- en regelgeving is de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid de taak van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Zij dienen daarvoor ieder een eigen onderzoek te verrichten, conform de geldende kwaliteitseisen die in het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten en jurisprudentie zijn vastgelegd. Verslagen en (medische) informatie verkregen via de bedrijfsarts, kunnen bij het verrichten van dat onderzoek informatief zijn, maar zijn niet leidend. Gezien de geldende bepalingen zie ik geen noodzaak om aanvullende waarborgen te creëren nu de verantwoordelijkheid van de beoordeling reeds in publieke handen is.
Gevraagd wordt door de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de invloed van werkgevers en het voorkomen van berekenend gedrag door hen in het sturen op een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage.
Werkgever, werknemer en bedrijfsarts bepalen gezamenlijk de arbeid die een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer nog kan verrichten en de inkomsten die daarmee worden verkregen. Het kan onvoorziene gevolgen hebben wanneer een werknemer hervat in arbeid die te zwaar is of in meer uren dan diens medische situatie rechtvaardigt. In zo’n situatie lopen zowel werknemer als werkgever het risico dat de werknemer opnieuw uitvalt. Daarnaast loopt de werkgever gedurende de loondoorbetalingsperiode het risico dat een loonsanctie wordt opgelegd. Bij de beoordeling of de verrichte arbeid als passend aangemerkt kan worden en of daarmee aan de criteria om praktisch te beoordelen is voldaan, wordt eveneens gekeken of de belasting in arbeid of urenomvang niet wordt overschreden. Wanneer de belastbaarheid wordt overschreden, zal door de verzekeringsarts of arbeidsdeskundige geconcludeerd worden dat de verrichte arbeid om die reden niet passend is. In dat geval wordt geen praktische beoordeling verricht, maar een theoretische beoordeling. De uitkomst daarvan kan afwijken van de mogelijk berekende uitkomst door de werkgever als die uitging van een praktische beoordeling. Er bestaan op deze manier dus waarborgen die voorkomen dat er op een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage gestuurd kan worden.
Ten slotte wijzen de GroenLinks-PvdA-fractieleden op de tijdelijkheid van de maatregel en vragen welke maatregelen genomen worden om de tekorten structureel op te lossen zodat gegarandeerd kan worden dat de maatregel niet wordt verlengd.
In de Kamerbrief over sociaal-medisch beoordelen van 6 oktober jl. is aangegeven dat ik met diverse stakeholders in het WIA-stelsel ga kijken of we tot nieuwe ideeën kunnen komen voor aanvullende maatregelen. Dit is gedaan door middel van een online consultatie. In totaal hebben bijna 500 unieke deelnemers aan de consultatie meegedaan vanuit verschillende hoeken, waaronder sociale partners, cliënten, medewerkers van het UWV (waaronder verzekeringsartsen en andere sociaal-medische professionals), private uitvoerders en verzekeraars. Het gaat hier om thema’s en oplossingsrichtingen die aangedragen zijn door de deelnemers van de consultatie zelf. De komende tijd ga ik aan de slag om samen met het UWV te bekijken hoe we de resultaten van de consultatie meenemen in de aanpak van de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. De Kamer wordt hierover in het voorjaar van 2024 middels de volgende SMB-voortgangsbrief geïnformeerd. Daarnaast heeft de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) op 29 februari haar eindrapport gepresenteerd. OCTAS had als opdracht een fundamentele en integrale verkenning uit te voeren om te komen tot aanpassingen of maatregelen om het stelsel duurzaam uitvoerbaar, uitlegbaar en betaalbaar te maken. In haar eindrapport heeft OCTAS verschillende varianten voor een toekomstig stelsel gepresenteerd. De komende periode worden deze nader uitgewerkt zodat een nieuw kabinet in staat gesteld wordt onderbouwde keuzes te maken. Hierbij worden de effecten op de uitvoerbaarheid nadrukkelijk meegenomen.
De leden van de BBB-fractie vragen naar informatie over de wachtlijsten rondom sociaal medische beoordelingen.
Dankzij de ingezette maatregelen om de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen terug te dringen, is vanaf 2023 voor het eerst sinds 2015 een kentering in de omvang van de achterstanden zichtbaar. Dit beeld wordt bevestigd in de meest recente cijfers. Deze nieuwe cijfers laten zien dat het aantal beoordelingen dat UWV in 2023 heeft verricht is gestegen met bijna 14.000 tot 76.700 WIA-claimbeoordelingen. Hierdoor is het aantal wachtende verzekerden afgenomen van ruim 17.000 begin 2023 naar 14.000 eind 2023. Het is positief dat het UWV meer beoordelingen kan doen. Dit is grotendeels te danken aan maatregelen, zoals de 60-plusmaatregel, opzetten van sociaal-medische centra en door een overwerkregeling. Een deel van deze maatregelen is tijdelijk en zal ook weer aflopen. Ook praktisch beoordelen zal positief bijdragen met naar verwachting 3.000 tot 4.000 extra beoordelingen per jaar gedurende de looptijd van de maatregel. De ontwikkeling van met name de vraag naar beoordelingen blijft echter onzeker, waardoor de prognoses voor de komende jaren ook onzeker zijn. De maatregelen worden gemonitord door UWV en tweemaal per jaar wordt de Kamer middels een voortgangsbrief op de hoogte gehouden van de effecten van de maatregelen.
De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast naar de capaciteit van de verzekeringsartsen in verhouding tot de WIA-beoordelingen.
UWV heeft 596 FTE aan verzekeringsartsen om alle type beoordelingen te doen. WIA-beoordelingen hebben door de achterstanden hoge prioriteit en worden met voorrang behandeld waardoor een aanzienlijk deel van de beschikbare capaciteit daaraan wordt besteed. Naast WIA-beoordelingen wordt de overige capaciteit ingezet op andere sociaal medische beoordelingen, zoals Wajong-, WAO-, Ziektewetbeoordelingen en andere taken binnen UWV, zoals opleiden van verzekeringsartsen in opleiding.
De leden van de BBB-fractie vragen naar de verwachte gevolgen van de maatregel voor werkgevers. Zij vragen hoe tot het percentage van 10% is gekomen van verzekerden waarbij de beoordelingssystematiek tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage zal leiden. Is er nagedacht over compensatiemaatregelen voor deze werkgevers en zo ja, welke?
De mogelijkheid om een praktische beoordeling te doen bestaat in de huidige situatie al. Echter, de huidige regels schrijven voor dat er in deze situatie naast een praktische beoordeling ook een theoretische schatting moet plaatsvinden. Als beide beoordelingen worden uitgevoerd, prevaleert de uitkomst met de hoogste restverdiencapaciteit (en dus het laagste percentage arbeidsongeschiktheid).
UWV heeft in de aanloop naar deze maatregel een dossieronderzoek gedaan naar de mogelijke uitkomsten van de arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Uit deze analyse bleek dat bij ongeveer 10% van de beoordelingen een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage (met hogere uitkering) zou worden toegekend, wanneer er alleen praktisch wordt beoordeeld, dan wanneer de theoretische schatting ook zou worden uitgevoerd. Een hogere mate van arbeidsongeschiktheid kan tot een hogere uitkering leiden en daarmee hogere uitkeringslasten. Deze kosten komen voor rekening van de (ex-)werkgever. Er is niet voorzien in compensatie voor werkgevers. Wanneer er geen theoretische schatting wordt uitgevoerd ter vergelijking, kan niet onderkend worden welke casussen een hogere uitkering krijgen, waardoor specifieke compensatie voor de individuele werkgever ook niet mogelijk is.
Met UWV zijn afspraken gemaakt over monitoring van de uitkomsten van de maatregel.
Tenslotte vragen de leden van de BBB-fractie hoe de Minister aankijkt tegen een uniforme regeling die de huidige arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen vervangt en samenvoegt. Zij vraagt naar de voor- en nadelen van een dergelijke aanpak en welke aspecten daarin cruciaal zouden zijn.
Enkele weken geleden heeft de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) haar eindrapport aan het kabinet aangeboden. Eén van de oplossingsrichtingen die OCTAS in haar eindrapport schetst is een «basisverzekering» voor alle werkenden, met diverse uniforme onderdelen. Ook in andere varianten die door OCTAS worden geschetst is sprake van een meer uniform uitkeringsregime. Op dit moment wordt ambtelijk gewerkt aan een nadere uitwerking van alle varianten die door OCTAS in haar eindrapport zijn geschetst, inclusief de uniforme regeling. Deze uitwerking zal in het najaar van 2024 eveneens met de Kamer worden gedeeld. Het is aan een volgend kabinet om te besluiten over de toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij correct interpreteren dat de aanleiding voor de voorgestelde maatregel gelegen is in de achterstanden bij sociaal-medische beoordelingen en dat het toenemen van de begrijpelijkheid een positief bijeffect is.
De hiervoor gegeven interpretatie van de ChristenUnie-fractieleden is correct. Het beoogde doel van de tijdelijke maatregel is om de duur van de sociaal-medische beoordeling in bepaalde gevallen te verkorten, waarmee de achterstanden kunnen worden ingelopen.
Al geruime tijd wordt aangegeven dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid door betrokken partijen (verzekerden, maar ook werkgevers en professionals) als onduidelijk wordt omschreven. Verzekerden herkennen zich vaak niet in de functies die zij in een theoretische schatting geduid krijgen. Door de beoordeling van werkende verzekerden te baseren op deze feitelijke arbeid, kan dit onbegrip deels worden weggenomen. De belasting in arbeid en loongegevens zijn immers bij hen bekend en daarmee herkenbaar en navolgbaar voor hen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om nader uiteen te zetten hoe groot de doelgroep is, in verhouding tot de totale doelgroep, die bij de WIA-aanvraag enkel op basis van de methode van praktisch beoordelen een besluit krijgen.
Exacte cijfers van de doelgroep zijn niet bekend, maar de verwachting is dat door Praktisch beoordelen 3.000 tot 4.000 extra beoordelingen per jaar gedaan kunnen worden. Dit zijn met name WIA-claimbeoordelingen en een deel herbeoordelingen.
Op basis van de verwachting van het totaal aantal WIA-beoordelingen die het UWV op jaarbasis kan doen zal de doelgroep die in aanmerking komt voor praktisch beoordelen rond de 5% zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of met «andere werkzaamheden die verricht worden» ook bedoeld wordt dat een werknemer bij dezelfde werkgever in dienst is met dezelfde werkzaamheden maar in een kleiner dienstverband.
Ja, ook als een werknemer in het eigen werk hervat, maar voor een minder aantal uren, kan dit leiden tot een praktische beoordeling.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er garanties zijn voorzien dat iemand die een WIA-aanvraag doet desgewenst een verzekeringsarts kan spreken. Zo nee, kan het kabinet toelichten waarom deze garantie er niet is? Hoe beoordeelt het kabinet dit in het licht van de mogelijke toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken?
Voor de beantwoording verwijs ik naar de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie over de betrokkenheid van de verzekeringsarts en de totstandkoming van het (medisch) oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet enerzijds stelt dat de methode van praktisch beoordelen «beter uitlegbaar» is. Tegelijkertijd neemt het kabinet mitigerende maatregelen. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit als een tegenstrijdigheid. Ziet het kabinet dit ook zo?
Bij de maatregel Praktisch beoordelen is gebleken dat in bepaalde gevallen de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde hoger kan uitvallen. Dit is een onbedoeld effect en om dit zoveel mogelijk te beperken zijn mitigerende maatregelen genomen, zoals ook een theoretische beoordeling als de uitkomst van de praktische beoordeling WGA 80–100 is. Deze mitigerende maatregelen staan los van de beoordeling voor de verzekerde zelf. Aangezien er enkel nog een praktische beoordeling plaats vindt op basis van gegevens die herkenbaar zijn voor de verzekerde is de uitkomst van de beoordeling daarmee beter uitlegbaar.
Evenals de leden van de BBB-fractie vragen de ChristenUnie-fractieleden naar de mogelijke hogere kosten voor werkgevers. Specifiek wordt gevraagd naar voorbeelden om wat voor bedragen dit kan gaan per casus.
Zoals eerder benoemd kan in bepaalde gevallen de uitkering hoger uitvallen. Exacte bedragen zijn er niet, maar uit het dossieronderzoek van UWV blijkt dat dit meestal één arbeidsongeschiktheidsklasse hoger is, bijv. van 35–45% naar 45–55%. De verwachting is dat dit bij ca. 10% van de beoordelingen het geval zal zijn.
Tenslotte vragen de ChristenUnie-fractieleden of het maximale is gedaan om te voorkomen dat het aantal bezwaar- en beroepszaken zal toenemen. Zij vragen het kabinet ook om het contact tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat er volgens de beslisnota is geweest, nader te duiden.
Ik heb ernaar gestreefd om de tijdelijke maatregel zodanig vorm te geven dat het past binnen de systematiek en het doel van de Wet WIA en de geldende normen en criteria. De in de jurisprudentie bevestigde en/of ontwikkelde beoordelingspunten blijven daarmee hetzelfde, evenals de mogelijkheden van de rechter om sociaal medische beoordelingen te toetsen. Om te voorkomen dat het aantal bezwaar- en beroepszaken zal toenemen zal vooral extra worden ingezet op communicatie met alle betrokken partijen, zowel voorafgaand aan de maatregel als ten tijde van de maatregel.
UWV verwacht vooral een toename van werkgeversbezwaren. Werkgevers hebben een financieel belang dat kan meewegen in de overwegingen om bezwaar te maken dan wel (hoger) beroep in te stellen. De maatregel kan leiden tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage, dan wel een toekenning van een WIA-uitkering in plaats van een weigering. Werkgevers kunnen daardoor voor langere tijd worden geconfronteerd met hogere uitkeringslasten (premies WHK en ERD), ook na beëindiging van de tijdelijke maatregel. Naar verwachting van UWV kan dat leiden tot meer bezwaar- en daarmee ook meer (hoger) beroepszaken. De mogelijke gevolgen daarvan voor de rechtsketen zijn het onderwerp van het gesprek met het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-1241.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.