29 540
Jaarverslagen over het jaar 2003

nr. 10
JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN (V)

Aangeboden 19 mei 2004

Ontvangsten 2003 per hoofddoelstelling (EUR)

kst-29540-10-1.gif

Uitgaven 2003 per hoofddoelstelling (EUR)

kst-29540-10-2.gif

INHOUDSOPGAVE

A.ALGEMEEN6
   
1.Voorwoord6
   
2.Dechargeverlening7
   
3.Leeswijzer9
   
B.BELEIDSVERSLAG11
   
4.Beleidsprioriteiten11
   
5.Beleidsartikelen21
 Beleidsartikel 1: Internationale ordening21
 Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing28
 Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp39
 Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw44
 Beleidsartikel 5: Europese integratie49
 Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking62
 Beleidsartikel 7: Fondsen van de Europese Unie78
 Beleidsartikel 8: Instellingen van de Verenigde Naties81
 Beleidsartikel 9: Internationale financiële instellingen85
 Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties92
 Beleidsartikel 11: Internationaal onderwijs97
 Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven99
 Beleidsartikel 13: Politieke en economische belangenbehartiging105
 Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening115
 Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid123
   
6.Niet-beleidsartikelen127
   
7.Bedrijfsvoeringsparagraaf134
   
C.JAARREKENING138
   
8.Verantwoordingsstaten138
8.0Stelselwijziging in verband met invoering corporate rate138
8.1De verantwoordingsstaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken139
8.2De verantwoordingsstaat van het agentschap CBI141
   
9.Financiële toelichting bij de verantwoordingsstaten142
9.1Toelichting bij de beleidsartikelen142
9.2Toelichting bij de niet-beleidsartikelen160
9.3Toelichting bij het agentschap CBI161
   
10.Saldibalans174
   
11.Bijlagen193
 Bijlage 1. Verdiepingsbijlage194
 Bijlage 2. Aanbevelingen Algemene Rekenkamer203
 Bijlage 3. Sancties en malversaties205
 Bijlage 4. Afkortingenlijst206
 Bijlage 5. Trefwoordenregister211

A. ALGEMEEN

1. VOORWOORD

Regeren is vooruitzien. Maar regeren is ook terugblikken. Daarom presenteren wij u hierbij het departementaal jaarverslag 2003 van Buitenlandse Zaken. Het jaar 2003 was een druk bezet en bewogen jaar: druk bezet vanwege onder andere de voorzitterschappen van de OVSE en de Raad van Europa en bewogen vanwege onder andere de crisis in Irak. Ook de start van de Intergouvernementele Conferentie over het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa, op basis van de voorstellen van de Europese Conventie, zorgde voor veel beweging, met name binnen Europa. Het vergrootte de behoefte aan goede coördinatie vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Afgelopen jaar deed het vernieuwde ontwikkelingsbeleid haar intrede. De kernpunten hiervan zijn uiteengezet in de notitie Aan Elkaar Verplicht. Daarnaast verscheen de notitie Sterke Mensen, Zwakke Staten over het Nederlandse beleid ten aanzien van Afrika ten zuiden van de Sahara. Europa, Irak, Afrika en het vernieuwde OS-beleid waren niet alleen in 2003 maar zijn vandaag de dag nog steeds actueel. Dit vertaalde en vertaalt zich in de mate van aandacht die de media aan deze onderwerpen beste(ed)den. Overigens staan ook de meer reguliere taken van ons ministerie, zoals hulp aan Nederlanders in den vreemde, nog steeds vaak in belangstelling. Denkt u hierbij alleen maar aan de aandacht voor Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenissen.

In de internationale arena kan Nederland zijn wil niet aan andere landen en andere actoren opleggen. Toch zijn wij er veelal in geslaagd de in de begroting 2003 geformuleerde na te streven resultaten te realiseren of in ieder geval een stap dichterbij te brengen. Ook afgelopen jaar werd hierbij gezocht naar aansluiting bij gelijkgestemden zodat onze belangen niet uitsluitend door de Nederlandse vlag maar ook door die van anderen om ons heen gedekt werden.

Buitenlands beleid heeft veelal een meerjarig karakter en de activiteiten die wij ontplooien ter realisering van onze doelstellingen zijn vaak processen van lange adem. Vanuit dit perspectief is dit jaarverslag niet alleen een eindstand maar ook een tussenstand van de doelen die wij ons gesteld hebben. Wij verzekeren u dat de resultaten die wij in het druk bezette en bewogen jaar 2003 geboekt hebben en de lessen die wij eruit hebben getrokken voor ons als springplank voor de toekomst zullen dienen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

2. DECHARGEVERLENING

Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Buitenlandse Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2003 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:

a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

c. de financiële informatie in de jaarverslagen;

d. de departementale saldibalansen;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag/de onderhavige jaarverslagen en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2003; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden;

b. de slotwet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 2003; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd; het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;

c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2003 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001; dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden;

d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2003 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2003, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2003 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Buitenlande Zaken,

B. R. Bot

en

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

mede namens

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

A. Nicolaï

3. LEESWIJZER

Algemeen

In het jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) verantwoordt de regering het grootste gedeelte van de uitgaven ten behoeve van het Nederlandse buitenlandbeleid. Een overzicht van alle uitgaven van het buitenlandbeleid is te vinden in het HGIS-jaarverslag. De HGIS, de Homogene Groep Internationale Samenwerking, omvat naast het grootste gedeelte van de BZ-uitgaven ook de uitgaven van de overige departementen op het gebied van buitenlandbeleid. Het HGIS-jaarverslag wordt u gelijk met de departementale jaarverslagen aangeboden.

Het jaarverslag 2003 van het ministerie van Buitenlandse Zaken blikt terug op de doelstellingen en resultaten zoals die geformuleerd zijn in de begroting 2003 en zet de uitputting van middelen af tegen de geraamde inzet ervan. Dit jaarverslag bestaat naast het onderdeel algemeen, waar deze leeswijzer deel van uitmaakt, uit een onderdeel beleidsverslag en een onderdeel jaarrekening. Het beleidsverslag gaat (zoveel mogelijk conform de VBTB-vereisten) in op het gevoerde beleid; in de jaarrekening staan de financiële consequenties van het gevoerde beleid centraal.

Het beleidsverslag (hoofdstuk 4 tot en met 7) blikt terug op de volgende onderdelen uit de begroting 2003: de beleidsagenda, de vijftien beleidsartikelen, de drie niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringsparagraaf.

De beleidsinhoudelijke terugblik op de beleidsagenda vindt plaats in onderdeel A van het hoofdstuk beleidsprioriteiten (hoofdstuk 4). Mede vanwege het geïntegreerde karakter van het buitenlandbeleid en vanwege het feit dat veel van de behandelde thema's dwars door de begroting en het jaarverslag heenlopen is het niet mogelijk om de in de Rijksbegrotingsvoorschriften genoemde koppeling van de middelen aan deze prioriteiten weer te geven in onderdeel B. In plaats daarvan is per hoofddoelstelling van het buitenlandbeleid aangegeven welke middelen zijn geraamd en uiteindelijk ingezet. In onderdeel C is overeenkomstig de motie Vendrik (TK 28 380, nr.81) beschreven welke conclusies voor het beleid in 2004 en verder zijn getrokken uit de positieve dan wel uitgebleven resultaten van het beleid in 2003.

Hoofdstuk 5 schetst per beleidsartikel de resultaten van het in 2003 gevoerde beleid. De na te streven resultaten zoals geëxpliciteerd in de begroting 2003 vormen hierbij het uitgangspunt voor reflectie. Hoofdstuk 6 behandelt de niet-beleidsartikelen 16 tot en met 18; hoofdstuk 7 is de bedrijfsvoeringparagraaf. Deze laatste heeft, zoals vorig jaar reeds aangekondigd, in zijn geheel het karakter van een uitzonderingsrapportage: hij behandelt alleen eventuele knelpunten, relevante verbeterslagen die reeds zijn gerealiseerd en voorgenomen (maar nog niet gerealiseerde) verbeteringen.

Hoofdstuk 8, 9 en 10 vormen de jaarrekening 2003. In hoofdstuk 8 is de verantwoordingsstaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendienst CBI opgenomen. Hoofdstuk 9 geeft de mutaties ten opzichte van de vastgestelde begroting 2003 weer. Deze mutaties zijn voorzien van een toelichting (behalve wanneer zij dusdanig klein zijn dat een toelichting voor het «jaarbeeld» weinig meerwaarde zou bieden). Ook bevat hoofdstuk 9 een toelichting op de resultaten en financiële consequenties van beleid van de baten-lastendienst CBI. De saldibalans plus toelichting (hoofdstuk 10) vormt het slotstuk van de jaarrekening.

Dit departementale jaarverslag eindigt met een aantal bijlagen (hoofdstuk 11): verdiepingsbijlage (bijlage 1), aanbevelingen Algemene Rekenkamer (bijlage 2), sancties en malversaties (bijlage 3), afkortingenlijst (bijlage 4) en trefwoordenlijst (bijlage 5). Bijlagen drie tot en met vijf zijn niet opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften: de derde bijlage betreft een toezegging aan het parlement uit 1998, opgenomen in de nota Beheer en Toezicht (TK 25 860, nr. 1); de vierde en vijfde bijlage dienen eenvoudigweg het lees- en zoekgemak.

VBTB

Ofschoon in 2003 veelal (nog) geen directe koppeling tussen doelen en middelen is gemaakt (hetgeen overigens in de begroting 2004 al veel beter is gespecificeerd) en ook een aantal andere VBTB-aspecten (nog) niet expliciet naar voren komt (bijvoorbeeld weergave van een tijdhorizon per doelstelling), is het in dit jaarverslag grotendeels wel gelukt betekenisvolle uitspraken te doen over het wel of niet behalen van de in de begroting 2003 geformuleerde na te streven resultaten. Een belangrijk instrument hierbij is de inbedding van VBTB in de interne jaarplancyclus van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanaf 2001 kennen de jaarplannen van posten en directies dezelfde indeling als de begroting. Posten en directies werken in de jaarplannen de doelstellingen uit de begroting verder uit. Voor het weergeven van resultaten is hier waar mogelijk gebruik van gemaakt.

Kwantitatieve prestatiegegevens blijven moeilijk te geven. Redenen hiervoor zijn onder meer het feit dat Nederland bij veel beleidsterreinen op het vlak van de internationale betrekkingen slechts één van de vele actoren is en de uiteindelijke resultaten niet één op één op de Nederlandse beleidsinspanningen terug te voeren zijn. Beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid zal met name blijven plaatsvinden door middel het (evaluatief) beoordelen van (de Nederlandse inzet in het kader van) het functioneren en de verrichtingen van internationale organisaties.

De budgettaire gevolgen van beleid zijn weergegeven vanaf 2000. Deze afwijking van de Rijksbegrotingsvoorschriften (realisaties zouden vanaf 1999 moeten worden opgenomen) is reeds eerder overeengekomen met het ministerie van Financiën en houdt verband met het omrekenen van de oude begrotingsindeling naar de huidige indeling. Aangezien realisaties vanaf 2000 worden geadministreerd volgens de huidige indeling zal in het departementaal jaarverslag over 2004 op dit punt aan de voorschriften kunnen worden voldaan.

De bijzondere structuur van het ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en de verschillende directies op het departement verhindert het precies toerekenenen van apparaatsuitgaven aan de verschillende beleidsartikelen. Daar waar andere departementen hele dienstonderdelen kunnen toeschrijven aan een beleidsartikel, werken medewerkers op de posten en bij directies van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor meerdere beleidsterreinen. In dit verband is er wederom voor gekozen de apparaatskosten extracomptabel toe te rekenen aan de beleidsartikelen. Per beleidsartikel zijn de apparaatskosten als extra informatie opgenomen.

B. BELEIDSVERSLAG

4. BELEIDSPRIORITEITEN

A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2003

Het kabinet heeft zich er voor ingespannen de verschillende terreinen van de internationale politiek meer in hun onderlinge samenhang te bezien. Gestreefd is naar een integrale benadering waarbij steeds is getracht die combinatie van beleidsinstrumenten in te zetten die beantwoordt aan onze doelstellingen. Hetgeen bereikt is staat in de verschillende beleidsartikelen beschreven. Dit hoofdstuk bevat de meest in het oog springende resultaten van 2003.

Ook in 2003 streefde de regering naar veiligheid, stabiliteit en rechtvaardige verhoudingen in de wereld. Het actief benutten en versterken van het multilaterale stelsel werd daarbij van groot belang geacht. De multilaterale fora en instellingen stonden echter op verschillende momenten onder spanning. Zo heeft het ingrijpen in Irak door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de transatlantische verhoudingen, de verhoudingen tussen de EU-landen en de verhoudingen binnen de VN onder druk gezet. Nederland heeft steeds gepleit voor een nadrukkelijke rol van de VN bij de vredeshandhaving en wederopbouw van Irak.

In april werd het toetredingsverdrag voor de acht Midden- en Oost-Europese landen en Malta en Cyprus getekend en sindsdien nemen de betreffende landen deel aan alle werkzaamheden van de Europese Unie. De Unie kon nog geen overeenstemming bereiken over een nieuwe Grondwet. Hierdoor werden aanpassingen die onder meer wenselijk zijn met het oog op het goed functioneren van de Unie na de uitbreiding, nog niet gerealiseerd. Veel aandacht ging uit naar de toepassing van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), met name vanwege het voortdurende te grote begrotingstekort van Frankrijk en Duitsland. Het Europese Hof van Justitie zal zich uitspreken over de rechtmatigheid van de beslissingen van de Raad (EcoFin) hierover.

Nederland heeft als voorzitter van de OVSE een bijdrage geleverd aan het verbeteren van het functioneren van deze organisatie, onder andere door het opstellen van een nieuwe strategie voor de OVSE, die tijdens de OVSE-ministeriële in Maastricht werd aanvaard.

Irak

De meeste internationale aandacht in 2003 ging uit naar het militaire optreden tegen Irak en de val van het regime van Saddam Hussein. Nederland was op verschillende manieren betrokken bij de ontwikkelingen in Irak. Nederland steunde het optreden van de VS en het VK politiek, maar nam zelf niet deel aan de gevechtshandelingen. Na de val van het regime van Saddam Hussein heeft Nederland er met name bij de Amerikanen op aangedrongen dat een in te stellen stabilisatiemacht door middel van een Veiligheidsraadresolutie van een VN-mandaat zou worden voorzien. Ook pleitte Nederland voor een rol van de VN op tal van andere terreinen. Voor Nederland stond voorop dat het Irakese volk zo snel mogelijk en als de omstandigheden het zouden toelaten in staat zou worden gesteld te beslissen over zijn eigen politieke toekomst en dat verantwoordelijkheden zo snel mogelijk zouden worden overgedragen aan de geëigende Irakese instellingen.

Nederland neemt sinds de val van het regime van Saddam Hussein deel aan de stabilistatiemacht SFIR, die op basis van VN-resolutie 1483 tot stand is gekomen. Vanaf 1 augustus 2003 werden 1200 Nederlandse militairen gestationeerd in de zuidelijke provincie Al-Muthanna. Deze inzet is in november verlengd met zes maanden tot juli 2004. In de provincie Al-Muthanna was Nederland ook actief in het kader van civiel militaire samenwerking (CIMIC). De CIMIC-projecten spelen een belangrijke rol in het creëren van stabiliteit en veiligheid in het inzetgebied. Het betrof hier onder andere een schoonmaakcampagne, reparatie van scholen en het opknappen van sport- en spelfaciliteiten.

Afghanistan

In Afghanistan droeg Nederland bij aan het proces van stabilisatie en wederopbouw. Tussen februari en augustus 2003 hadden Duitsland en Nederland de militaire en politieke leiding van ISAF in Kabul. Daarna werd het commando van ISAF overgedragen aan de NAVO. In december 2003 besloot de regering positief te reageren op het verzoek van toenmalig secretaris-generaal Robertson van de NAVO om Apache-gevechtshelikopters ter beschikking te stellen aan ISAF.

De veiligheidssituatie in Kaboel en omstreken is mede door de Nederlandse presentie wezenlijk verbeterd. Dit is van groot belang voor de voortgang in het proces van politieke en economische wederopbouw. De Nederlandse bereidheid betrokken te blijven bij de wederopbouw van Afghanistan blijkt onder meer uit het feit dat in oktober 2003 is besloten Afghanistan op de lijst van partnerlanden te plaatsen. De ontwikkelingsrelatie met Afghanistan werd daarmee bevestigd. Nederland is de afgelopen jaren een van de grootste donoren geweest: in 2003 gaf Nederland EUR 54 miljoen aan ODA, waarvan 35 ongeoormerkt aan het Afghan Reconstruction Trust Fund.

De onveiligheid in grote delen van Afghanistan is nog steeds groot. Tegenstanders van de interim-regering blijven incidenteel actief. Tot op heden werden echter geen Nederlandse verliezen geleden.

Naast aan ISAF nam Nederland tot oktober 2003 vanaf de vliegbasis Manas in Kirgizië met F-16 gevechtsvliegtuigen deel aan de operatie Enduring Freedom (OEF), de onder leiding van de Verenigde Staten door een internationale coalitie uitgevoerde operatie tegen het internationale terrorisme, waartoe onder andere de strijd tegen strijders van Al-Qa'ida en Taliban.

Ook in Sub-Sahara Afrika, met name in het Grote Meren gebied en de Hoorn van Afrika, was Nederland actief betrokken bij crisisbeheersing en conflictpreventie, vaak in nauwe samenwerking met de EU-partners. Vrede, veiligheid en stabiliteit zijn immers van cruciale betekenis voor het ontwikkelingsproces dat moet leiden tot structurele armoedevermindering. Met het ministerie van Defensie is hiertoe nauw samengewerkt.

Gezien het grensoverschrijdende karakter van conflicten werd gekozen voor een regionale benadering van de problematiek van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio's van de Grote Meren en de Hoorn van Afrika. Door actieve diplomatie leverde Nederland een bijdrage aan de vermindering van spanningen in deze gebieden. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking brachten een gezamenlijk bezoek aan het Grote Merengebied. De minister voor OS bezocht de regio daarnaast nog meermalen. In 2003 was Nederland voorzitter van de Friends of UNMEE en leverde in die hoedanigheid een bijdrage aan het op gang houden van de dialoog tussen Ethiopië en Eritrea. Een conferentie over de wederopbouw van Soedan in april 2003 vormde een goede basis voor een vredesakkoord met de zuidelijke opstandelingenbeweging SPLM/A. In West-Afrika werd een bijdrage geleverd aan beheersing van het conflict in Liberia door het uitzenden van de Hr Ms Rotterdam naar Liberia.

Belangrijk nieuw beleidsinstrument in het streven naar integrale benadering van buitenlands beleid is het in 2003 opgerichte Stabiliteitsfonds. Dit fonds heeft tot doel om op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden bij activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling in landen en regio's die dreigen af te glijden naar een gewelddadig conflict of waar zich reeds een conflict voordoet. Met dit fonds zal het mogelijk zijn verschillende instrumenten en middelen van Nederlands buitenlands beleid op een meer coherente en geïntegreerde wijze in te zetten.

OVSE

In 2003 was Nederland voorzitter van de OVSE. Het Nederlands voorzitterschap heeft waardering geoogst, vooral door actief optreden en intensieve communicatie. Het voorzitterschap heeft zich er voor ingezet de bestrijding van de handel in mensen, drugs en wapens, de strijd tegen het terrorisme en het tegengaan van discriminatie op de OVSE-agenda te plaatsen.

Veel aandacht ging uit naar conflicten in de regio, vooral dat in Moldavië. Nederland heeft zich als voorzitter tot het uiterste ingespannen om dit langslepende conflict dichterbij een oplossing te brengen. Aan het einde van het jaar kon echter nog geen overeenstemming worden bereikt over een oplossing. Wel zullen de plannen die in de loop van het jaar werden ontwikkeld als basis dienen voor een definitieve regeling. Ook speelde het voorzitterschap een actieve rol in de ontwikkelingen in Georgië en werd politieke en financiële hulp gegeven ter ondersteuning van het verkiezingsproces. Gedurende het gehele jaar ging ook veel aandacht uit naar Centraal-Azië. Minister De Hoop Scheffer, in zijn hoedanigheid van Chairman-in-Office, en de door hem benoemde Persoonlijk Gezant, de Finse oud-president Martti Ahtisaari, bezochten de regio meermalen.

Het OVSE-voorzitterschap werd afgesloten met een succesvolle Ministeriële Raad in Maastricht in december 2003. Een nieuwe strategie («Strategy to address Threats to Security and Stability in the Twenty-first Century») werd aangenomen, die beoogt de bestaande instrumenten van de OVSE toe te snijden op nieuwe dreigingen. Een actieplan ter bestrijding van mensenhandel werd door de ministers bekrachtigd. In Maastricht werd hier nog een uitvoerend mechanisme aan toegevoegd dat bestaat uit een Speciaal Vertegenwoordiger en een eenheid binnen het Secretariaat. Geen overeenstemming werd bereikt over de regionale verklaringen over Moldavië en Georgië en de Russische, zogenoemde «Istanboel-verplichtingen» ten aanzien van beide landen, dat wil zeggen de eerder gemaakte afspraak met de Russische Federatie om troepen en materieel uit deze landen terug te trekken. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat er in Maastricht geen ministeriële verklaring werd overeengekomen, die vanwege het consensusvereiste op het punt van de regionale kwesties tot een verwaterd geheel zou zijn geworden, maar dat het Nederlands voorzitterschap er de voorkeur aan gaf een voorzitterschapsverklaring af te geven.

Nederland heeft zich als voorzitter van de OVSE ingezet voor nauwe samenwerking met de Raad van Europa, bijvoorbeeld in de aanloop naar de verkiezingen in Georgië en Azerbeidzjan. Hierbij speelde een rol dat Nederland vanaf november 2003 ook het voorzitterschap van de Raad van ministers van de Raad van Europa bekleedde.

Europese integratie

In juli 2003 bereikte de Europese Conventie overeenstemming over een ontwerp voor een Grondwettelijke Verdrag, dat door Conventievoorzitter Valery Giscard d'Estaing, aangeboden werd aan het Italiaanse voorzitterschap. Nederland heeft een actieve rol gespeeld bij de totstandkoming van het ontwerp, zowel alleen als met partners en in wisselende samenwerkingsverbanden. De regering heeft zich er hard voor gemaakt om voldoende aandacht in de Conventie – en de daarop volgende Intergouvernementele Conferentie – te waarborgen voor democratische legitimiteit, transparantie, slagvaardigheid en een effectief extern beleid van de EU. Met de Benelux-partners, daarin gesteund door andere gelijkgezinde landen, leverde Nederland een belangrijke bijdrage aan het debat over de instellingen.

Het Conventieresultaat werd als uitgangspunt genomen in de Intergouvernementele Conferentie (IGC) die in oktober 2003 werd geopend. Daarin heeft de regering aandacht gevraagd voor een aantal, voor Nederland wezenlijke wensen: schrappen van de Wetgevende Raad, eerlijke toegang tot het ambt van voorzitter van de Europese Raad, grotere democratische betrokkenheid van het Europees Parlement bij verkiezing van de voorzitter van de Commissie, behoud van unanimiteit in de besluitvorming over de Financiële Perspectieven en versterking van de rol van het Hof bij de naleving van het Stabiliteits- en Groeipact. Deze laatste wens werd ingebracht naar aanleiding van de discussies omtrent de naleving van het Stabiliteits- en Groeipact.

De Lidstaten zijn er in december 2003 niet in geslaagd de IGC af te ronden. Overeenstemming bleef uit omdat op het institutionele vlak, met name ten aanzien van de definitie van gekwalificeerde meerderheid, de posities van landen nog te ver uit elkaar lagen. Het inkomende Ierse voorzitterschap kreeg de taak voor de eerstvolgende Europese Raad (maart 2004) een inventarisatie van de resterende openstaande kwesties te maken, waarna afspraken over het vervolg van de IGC moeten worden gemaakt.

Op het gebied van het interne beleid richtte Nederland een belangrijk deel van zijn inspanningen op de voorjaarsraad. Zeker bij economische tegenwind is de Lissabon-strategie essentieel voor het sociaal-economische beleid van de EU. De Nederlandse prioriteiten – vertrouwen, werk, innovatie, kennis en ondernemerschap – werden opgenomen in de conclusies.

Voor de begrotingsdiscipline van de landen die deelnemen aan de euro was 2003 een moeilijk jaar. Frankrijk en Duitsland weken af van de regels van het Stabiliteits- en Groeipact door hun begroting niet tijdig binnen het toegestane tekort van drie procent te krijgen. Nederland heeft hiertegen met kracht bezwaar gemaakt, zich baserend op letter en geest van het Stabiliteitspact. Mede door Nederlandse inspanningen is in de conclusies van de Raad opgenomen dat zij blijft hechten aan de regels van het Pact en het Verdrag.

In juni 2003 werd een politiek akkoord bereikt over de hervorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Als gevolg van de hervorming zal het GLB duurzamer, marktgerichter en minder handelsverstorend worden. Voor Nederland is met name van belang dat nu gekozen is voor het principe van volledige ontkoppeling van de directe inkomenssteun van de productie.

Er is vooruitgang geboekt in de liberalisering van de energiemarkt. In dit kader zijn een richtlijn inzake energiebelastingen, een richtlijn inzake de aanpassing van de bestaande richtlijnen voor elektriciteit en gas en een verordening betreffende grensoverschrijdende handel in elektriciteit vastgesteld. Ook in het kader van het zekerstellen van de toekomstige energievoorziening werden belangrijke resultaten geboekt.

Het ratificatieproces voor de uitbreiding van de EU met tien nieuwe lidstaten werd voortgezet. In november 2003 nam de Tweede Kamer unaniem de goedkeuringswet bij het toetredingsverdrag aan. Nederland heeft er in de aanloop naar de uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten bij de Commissie voortdurend op aangedrongen dat het van groot belang is dat op het moment van toetreding het acquis volledig en correct is overgenomen. Voor sectoren waar dit niet het geval is, zullen vrijwaringsmaatregelen moeten volgen.

Op het gebied van het externe beleid nam de Europese Raad van 12 december een Europese Veiligheidsstrategie aan. Hiermee bevestigde de Unie dat zij een actieve rol wil spelen bij het bevorderen van een veilig Europa in een stabielere wereld. Als belangrijkste dreigingen noemt het document terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, «falende staten» en georganiseerde criminaliteit. In de strategie is gekozen voor een brede, geïntegreerde benadering van het begrip «veiligheid», waarbij militaire aspecten, ontwikkelingssamenwerking, handel, milieu en de bevordering van goed bestuur, rechtsstaat en democratie in hun onderlinge samenhang worden betrokken. In EU-verband zijn tevens regionale en thematische dreigingsanalyses tot stand gekomen met een nadruk op de operationele vertaling naar het derde-landenbeleid van de Unie op antiterrorismegebied. Resultaten daarvan zijn onder meer de start van EU-antiterrorismeprogramma's, het waar mogelijk opnemen van «antiterrorismeclausules» in verdragen tussen de EU en derde landen alsmede operationeel gerichte samenwerking met relevante partners en internationale organisaties.

In 2003 werd door de EU eveneens een actieplan ter bestrijding van proliferatie aangenomen. Op het gebied van bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens werd nauw samengewerkt tussen de EU en de VS, bijvoorbeeld in de beleidsafstemming ten opzichte van landen als Noord-Korea, Pakistan, India, Libië en Iran. Nederland heeft zich er in dit verband voor ingezet dat meer EU-landen deelnemen aan het Amerikaanse Proliferation Security Initiative (PSI).

Tijdens de NAVO-EU-bijeenkomst van december 2003 werd er door velen voor gepleit de samenwerking verder te verbreden en te verdiepen in een geest van transparantie en complementariteit. Als terreinen waar nauwer kan worden samengewerkt werden met name terrorismebestrijding en non-proliferatie van massavernietigingswapens genoemd.

Het EVDB werd in 2003 daadwerkelijk operationeel. De eerste EU-geleide politiemissie ging op 1 januari 2003 van start. Nederland nam met in totaal circa 35 civiele politiemensen en leden van de KMAR deel aan deze missie (EUPM) in Bosnië. Nederland heeft er in de aanloop naar deze missie steeds voor gepleit dat goede afspraken worden gemaakt tussen EU en NAVO. De grotere betrokkenheid van de EU op de Balkan kan ook bijdragen tot een meer evenwichtige lastenverdeling tussen Europa en de VS.

Duurzame armoedebestrijding

In 2003 verscheen de notitie Aan Elkaar Verplicht, ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015. De notitie kwam mede tot stand door consultatie van maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere ministeries. Armoedebestrijding blijft de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking; de Millennium Development Goals (MDG's) zijn daarbij de leidraad. Binnen de MDG's gaat bijzondere aandacht uit naar basisonderwijs, AIDS, reproductieve gezondheid, milieu en water. Belangrijke beleidsaccenten zijn verder geïntegreerd buitenlands beleid, coherentie, duurzame ontwikkeling, Afrika en de regionale benadering.

Er werd besloten de kwaliteit en effectiviteit van het beleid te verbeteren door beperking van het aantal landen in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking van 49 naar 36. Het aantal sectoren per land wordt teruggebracht tot maximaal drie. De effectiviteit kan verder worden verhoogd door goede coördinatie tussen donoren, harmonisatie van procedures alsmede versterkte planning, monitoring en evaluatie. Burgers, bedrijven en organisaties als kennis- en onderzoeksinstituten worden meer bij ontwikkelingssamenwerking betrokken door het stimuleren van kennisuitwisseling en het sluiten van partnerschappen.

Speciale aandacht bij armoedebestrijding blijft uitgaan naar Afrika, als armste werelddeel, en daarbinnen naar Sub-Sahara Afrika. In de nieuwe Afrika-notitie Sterke Mensen, Zwakke Staten, die in september aan het parlement werd aangeboden, worden vijf accenten voor het Nederlandse Afrika-beleid uitgewerkt: vrede en veiligheid, goed bestuur, investeren in mensen, pro poor growth en duurzame ontwikkeling. De belangstelling voor Sub-Sahara Afrika blijkt ook uit de herziening van de landenlijst die in 2003 werd uitgevoerd. In Sub-Sahara Afrika werden niet minder dan 15 partnerlanden geselecteerd. In de partnerlanden werd voortgang geboekt in het streven naar meer donorharmonisatie in het ondersteunen van de armoedestrategieën (PRSP's) van de betrokken landen. Zo werd op Nederlands initiatief met gelijkgezinde landen een succesvolle proefproject voor donorharmonisatie in Zambia uitgevoerd.

In 2003 is een begin gemaakt met een aanscherping van het AIDS-beleid met Afrika als focus. Een AIDS-scan heeft de basis gelegd voor het Nederlandse beleid op dit punt in Afrika in de komende jaren. De ontwikkelingsrelatie met Afrika beperkte zich zeker niet tot de hulpstromen. Veel nadruk werd gelegd op de coherentie van het beleid, bijvoorbeeld in relatie tot het handelsbeleid. In dat kader werd onder andere steun gegeven aan de initiatieven van de katoenproducerende landen in West-Afrika. De ruimte voor een inhoudsvolle politieke dialoog groeit nog steeds, zowel in bilateraal als in multilateraal kader. Rapportages van de posten over goed bestuur zijn verder gesystematiseerd. Belangrijk is ook de verdere ontwikkeling van de relatie met het New Partnership for African Development (NEPAD), waarbij Nederland intensief was betrokken bij de dialoog tussen NEPAD en de G-8.

Ecologische duurzaamheid van de armoedebestrijding blijft voor Nederland een prioriteit. Milieu en water behoren tot de prioriteiten van de notitie Aan Elkaar Verplicht. Maatregelen zijn dan ook genomen om zo spoedig mogelijk weer 0,1 procent van het BNP te kunnen bestemmen voor het beleid op het vlak van natuur, milieu en water.

Van 16 tot 23 maart 2003 werd in Kyoto in Japan het derde Wereld Water Forum gehouden (WWF3). Nederland heeft als organisator van en deelnemer aan meerdere sessies een actieve bijdrage geleverd. De ministeriele slotverklaring sluit aan op wat eerder tijdens het tweede Wereld Water Forum in Den Haag en de World Summit on Sustainable Development (WSSD) in Johannesburg was afgesproken. Nederland is teleurgesteld over het tekort aan concrete actie in de slotverklaring en over het grotendeels uitblijven van nieuwe financiële toezeggingen door andere landen. Ook over de rol van watervoorziening bij armoedebestrijding en de aanpak van de gevolgen van klimaatverandering, de twee prioriteiten van de Nederlandse inzet, is de verklaring onvoldoende concreet.

Een belangrijke kans om ook ontwikkelingslanden te laten profiteren van de mondialisering ligt in de concrete invulling van de «Doha Development Agenda» van de Wereldhandelsorganisatie WTO. In de voorbereiding van de vijfde Ministeriële Conferentie in Cancún werd op het gebied van het intellectuele eigendom (TRIPs-verdrag) in relatie tot medicijnen een akkoord bereikt. De Conferentie van 11–14 september in het Mexicaanse Cancún is vervolgens mislukt. Hoofdoorzaken waren te grote verschillen in de verwachtingen en onderhandelingsposities van de aan de WTO-onderhandelingen deelnemende landen, vooral op landbouwgebied – waarbij het katoendossier illustratief was – en ten aanzien van de Singapore issues (investeringen, mededinging, handelsfacilitatie en overheidsaankopen), veranderingen in internationale (geo-)politieke verhoudingen en organisatorische onvolkomenheden. Het is tijdens de conferentie ook duidelijk geworden dat ontwikkelingslanden een steeds grotere rol spelen in de WTO-onderhandelingen. Het is van belang nu alles op alles te zetten voor een eerlijker en werkbaarder handelsstelsel.

Op het gebied van de toegang van arme landen tot geschillenbeslechting werd daarentegen wel vooruitgang geboekt. Benin meldde zich, als eerste van de Minst Ontwikkeld Landen die sterk van katoenexport afhankelijk zijn, als derde partij aan bij het panel dat Brazilië tegen de Verenigde Staten aanspande inzake de katoensubsidies.

Bij armoedebestrijding gaat het er ook om op alle beleidsterreinen bewust rekening te houden met mogelijke effecten op armoede in ontwikkelingslanden. Nederland ondersteunde met kracht het streven naar coherentie van Monterrey. Bij de hervorming van het GLB en binnen WTO-onderhandelingen vroeg Nederland nadrukkelijk aandacht voor de belangen van ontwikkelingslanden. Met andere EU-lidstaten en met het OESO-secretariaat werd nauw samengewerkt om de samenhang in het beleid van de EU- en andere OESO-landen ten opzichte van ontwikkelingslanden te versterken.

De aanwezigheid van een krachtig maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Maatschappelijke organisaties kunnen een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen en versterken van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden. Op 1 januari 2003 is een nieuw subsidiesysteem in werking getreden voor het particuliere kanaal. Het bestaat uit drie onderdelen: het Medefinancieringsprogramma Breed voor de Nederlandse NGO's met een brede benadering, de Thematische Medefinanciering voor de meer thematisch gerichte organisaties en een voorziening («front office») voor kleine particuliere projecten.

Bilaterale betrekkingen

In 2003 werden de betrekkingen met de landen van de Europese Unie – zowel de huidige 15 als de toetredende 10 – aangehaald. Vooral in het kader van de Conventie en de daarop volgende IGC, maar ook met het oog op de uitbreiding, werd veel bilateraal overleg gevoerd. Met Rusland werd een nieuw Gemeenschappelijk Actieprogramma 2004–2005 ondertekend. Aan China werd voor het eerst in acht jaar een bezoek gebracht.

Asiel, migratie en consulaire zaken

In het afgelopen jaar hebben weer vele Nederlanders een beroep gedaan op de consulaire dienstverlening door de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal. Aan de richtlijnen voor de begeleiding van de meer dan 2200 Nederlandse gedetineerden in het buitenland werd in toenemende mate voldaan. Daarnaast werden reisadviezen en evacuatieplannen voortdurend aangepast. Fase 2 van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap werd succesvol ingevoerd. Daarnaast was 2003 een jaar waarin, met een zeer korte voorbereidingstijd, Tweede Kamerverkiezingen werden gehouden. Deze verkiezingen hebben een recordopkomst van Nederlanders in het buitenland te zien gegeven.

Om de kwaliteit van de visumverlening te vergroten is een eerste concept-wetsvoorstel Visumwet gereedgekomen. Ook is de doorlooptijd voor de verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's), verkort van 32 naar 17 weken. De invoering van het nieuwe visumsysteem heeft enige vertraging opgelopen, waardoor invoering in 2003 nog niet mogelijk bleek.

Het kabinet heeft de ontwikkeling van beleid op het gebied van bescherming van vluchtelingen in de regio van herkomst ter hand genomen. In twee notities aan de Tweede Kamer werd nadere invulling gegeven aan dit beleid door middel van een beleidskader voor bescherming in de regio aangevuld met praktische voorstellen van UNHCR ter versterking van bescherming in de regio.

Met betrekking tot het tegengaan van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland, bevorderde Nederland terugkeer van vreemdelingen naar hun land van herkomst. In samenwerking met het Ministerie van Justitie zijn doelgroepgerichte programma's ontwikkeld voor de terugkeer van Angolese en Afghaanse uitgeprocedeerde asielzoekers. In het kader van het tegengaan van illegaal verblijf en document- en identiteitsfraude is een plan opgesteld voor een nieuw legalisatie- en verificatiebeleid.

In de Europese Unie is vooruitgang geboekt op de weg naar de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid en de implementatie van de maatregelen die zijn genomen ter verwezenlijking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. De Nederlandse inzet richtte zich met name op het in behandeling nemen van de asielaanvraag in het eerste land van binnenkomst en een evenredige verdeling van asielaanvragers over de lidstaten van de Europese Unie. Afgerond werden de onderhandelingen over de Dublin II verordening en de richtlijnen gezinshereniging en minimumnormen voor de opvang van asielzoekers. Ook stond de integratie van migratie in het externe beleid van de EU op de agenda, wat onder meer heeft geleid tot de presentatie van de mededeling van de Europese Commissie over de relatie tussen migratie en ontwikkeling.

Cultuur

Met het opzetten van een nieuw internationaal cultuurbeleid kreeg ons land in de afgelopen jaren in het buitenland een steviger cultureel profiel en meer bekendheid als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld. Dit beleid is in het afgelopen jaar voortgezet, onder meer door het versterken van de culturele functie op dertien prioritaire posten en het organiseren van beleidsconferenties. In dit kader is tevens een cultureel programma tot stand gebracht voor de viering van het 300-jarig bestaan van de stad Sint Petersburg. Voor het behoud van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed zijn beleidskaders overeengekomen met Sri Lanka en Zuid-Afrika.

B. Budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten 2003

Bedragen in EUR1000
Beleidsprioriteiten 2003Art.nr. Ontwerpbegroting 2003Nadere mutaties 2003Realisatie 2003
Hoofddoelstelling I: Internationale ordening179 762–/– 3 82375 939
Hoofddoelstelling II: Vrede, veiligheid en stabiliteit2 t/m 4328 615–/– 12 743315 872
Hoofddoelstelling III: Europese integratie55 888 089–/– 278 6745 609 415
Hoofddoelstelling IV: Duurzame armoedevermindering6 t/m 122 702 044–/– 50 6002 651 444
Hoofddoelstelling V: Het bevorderen van bilaterale betrekkingen13 t/m 15241 827–/– 30 323211 504

C. Beleidsconclusies

De ontwikkelingen in 2003 tonen het belang aan van een goed functionerend multilateraal stelsel. Multilaterale fora en instellingen, van EU en OVSE tot NAVO en VN, zijn onmisbaar voor het streven naar internationale stabiliteit, democratie en het verminderen van armoede.

Dit multilaterale stelsel vergt voortdurende aandacht en onderhoud. Nieuwe dreigingen, maar ook bijvoorbeeld nieuwe technische mogelijkheden, vragen om nieuwe antwoorden. Met eigen ideeën kan Nederland een bijdrage leveren, zoals bleek tijdens het Nederlandse OVSE-voorzitterschap.

Een veranderde internationale omgeving vraagt daarnaast om een hierop toegeruste Nederlandse opstelling. De onderhandelingen voor een nieuwe EU-Grondwet, die werden gevoerd met 25 huidige en toekomstige lidstaten, toonden het belang aan van coalitievorming en het vroegtijdig afstemmen van posities. Om succesvol te kunnen zijn op het multilaterale spoor, moet onder meer beter en strategischer ingezet worden op het bilaterale spoor.

Op het gebied van duurzame armoedebestrijding blijft noodzakelijk om bij internationale afspraken oog te houden voor de implementatie ervan. Dat betekent blijven aandringen op en werken aan het daadwerkelijk uitvoeren van beleid, goed monitoren, elkaar aanspreken op de resultaten (of het gebrek daaraan) en het consequent agenderen van uitvoeringsvraagstukken. Harmonisatie is een voorbeeld. De internationale consensus over het belang van harmonisatie is groot, de praktijk in het veld is weerbarstiger. Dit vergt continue inzet van departement en ambassades, terugkoppeling uit het veld naar Den Haag en vervolgens inbreng in internationale overleggen.

In 2003 is wederom gebleken dat vrede, veiligheid en ontwikkeling nauw met elkaar samenhangen. Dit geldt met name in delen van Sub-Sahara Afrika, waar enerzijds ontwikkeling en armoedevermindering niet tot stand komt door het ontbreken van stabiliteit en anderzijds stabiliteit niet haalbaar is zonder een minimale vorm van bestuurlijke en economische ontwikkeling. Deze vicieuze cirkel laat zich slechts doorbreken door de integrale inzet van instrumenten van buitenlands beleid, waarbij ontwikkelingssamenwerking met diplomatie, politieke druk, veiligheidsbeleid en eerlijke handel wordt gecombineerd.

5. BELEIDSARTIKELEN

BELEIDSARTIKEL 1. HET BEVORDEREN VAN INTERNATIONALE ORDENING

A. Algemene doelstelling

Het algemene doel van internationale ordening is een welvarende, rechtvaardige en vreedzame wereld met een duurzaam milieu. Daarvoor zijn rechtsregels, beleidsafspraken en internationale kaders nodig. Daarbij gaat het niet alleen om interstatelijke verhoudingen, maar ook om de verhouding tussen overheid en burgers.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Bevorderen van de internationale rechtsorde

Internationale rechtsorde vormt de kern van internationale ordening. Vanuit de grondwettelijke verplichting tot bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde zal deze dan ook verder uitgebouwd moeten worden.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• EUROJUST blijft definitief in Nederland.

• Zetelovereenkomst NAVO-agentschap kwam tot stand.

• Aanstelling van rechters voor het Internationaal Strafhof heeft plaatsgevonden.

• Het strategisch beleidskader voor werving en opvang van internationale organisaties in Nederland werd zo goed als afgerond en wordt in het voorjaar 2004 aan de Kamer aangeboden

1a. Nederland gastland

Nederland wist zijn positie als gastland voor internationale organisaties verder uit te breiden. Zo nam de Europese Raad in 2003 het besluit dat de zetel van EUROJUST definitief in Nederland blijft gevestigd. Daarnaast werd een zetelverdrag met NATO C 3A (NATO Consultation, Command and Control Agency), de opvolger van SHAPE Technical Center, afgesloten. Ten behoeve van de medewerkers van internationale organisaties en buitenlandse missies in Nederland werd een Engelstalige website gelanceerd met voor de doelgroep relevante informatie. De restauratie van het Vredespaleis, alwaar het Internationale Gerechtshof en het Permanente Hof van Arbitrage hun zetel hebben, is afgerond. Tevens werd begonnen aan de voorbereidingen van de vernieuwing van het Academiegebouw dat ook op dit terrein is gelegen. Tenslotte is een begin gemaakt met versterking van de beveiliging van het Vredespaleis.

1b. Internationaal Strafhof

Via het diplomatieke proces en met behulp van technische assistentie heeft Nederland een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van het aantal ratificaties van het Statuut van Rome en aan de implementatie van de juridische bepalingen van het Statuut in de nationale wetgeving van de verdragspartijen. De doelstelling van 100 ratificaties is in 2003 niet gehaald, daar het ratificeringproces te zeer van exogene factoren afhankelijk is. Eind 2003 hadden 92 landen het Statuut geratificeerd. Het technische assistentie-programma voorziet in een behoefte. Dat kan worden opgemaakt uit het aantal verzoeken om technische assistentie bij het aanpassen van nationale wetgeving.

Nederland heeft in oktober 2003 met de goedkeuring van de Wet Internationale Misdrijven door de Eerste Kamer, zelf de implementatie van de juridische bepalingen van het Statuut in de nationale wetgeving voltooid.

In 2003 vond de verkiezing van de rechters plaats tijdens de vergadering van verdragspartijen in New York. Tijdens een inaugurele zitting in de Ridderzaal werden de rechters ingezworen en hebben zij uit hun midden een president aangewezen. Later werden ook de aanklager en de griffier van het Hof verkozen. Met deze aanstellingen kreeg het Hof een gezicht en kon de verdere inrichting van de organisatie in gang worden gezet.

Voor de definitieve huisvesting is een ontwerpprogramma van eisen opgesteld. De verantwoordelijkheid voor de afronding van het programma van eisen ligt bij het Internationaal Strafhof. Eind 2003 is besloten om, in samenhang met het programma van eisen, door middel van verkennende studie, de mogelijkheden voor uitbreiding van het aangewezen terrein dan wel een nieuw en groter terrein te onderzoeken. Voordat er gestart wordt met de internationale architectenselectie, moet eerst een definitief besluit worden genomen over het programma van eisen, de locatie en de financiering van de definitieve huisvesting.

In 2003 zijn voorzieningen getroffen voor de beveiliging in en rondom de tijdelijke huisvesting van het Internationaal Strafhof. De begroting 2003 ging er vanuit dat de rechtzaal in 2003 zou worden opgeleverd. Dit bleek te optimistisch; de rechtzaal zal niet eerder dan september 2004 opgeleverd worden. Dit is de voornaamste oorzaak dat de uitgaven in 2003 fors lager liggen dan begroot. In 2003 is een multifunctionele vergaderruimte opgeleverd dat ook dienst kan doen in de fase van gerechtelijk vooronderzoek.

2. Codificatie, ontwikkeling en naleving van internationaal recht

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De totstandkoming van een verdrag over aansprakelijkheid voor schade als gevolg van watergerelateerde industriële ongevallen is gerealiseerd.

• Over de inhoud van een VN-verdrag inzake staatsimmuniteit is grotendeels overeenstemming bereikt. Afrondende onderhandelingen over de inhoud van preambule en slotbepalingen moeten nog plaatsvinden.

• Overeenstemming bereikt over zetelverdrag / oprichtingsmaatregel en financiering van het permanent secretariaat van het Antarctisch Verdrag.

De onderhandelingen over de definitie van het misdrijf van agressie hebben (zoals verwacht) nog niet tot resultaat geleid. Daarnaast kon met een alomvattend VN-verdrag tegen terrorisme geen vooruitgang worden geboekt vanwege grote onenigheid over de reikwijdte van het verdrag. Hetzelfde geldt voor het VN-verdrag tegen nucleair terrorisme.

2a. Nalevings- en verificatieprocedures

Wat betreft de totstandkoming van nalevingregimes is in het kader van verschillende verdragen met betrekking tot ontwapening en milieubescherming voortgang geboekt, maar zijn in 2003 geen nieuwe regimes tot stand gekomen.

De verbetering van de naleving van het Verdrag inzake Biologische Wapens is een meerjarig project waarmee dit jaar een voorzichtig begin is gemaakt door een inventarisatie van nationale wetgeving tot implementatie van dit verdrag. Het nalevingregime bij het Kyoto-Protocol kon nog niet worden omgezet in een verdragsrechtelijke regeling omdat de inwerkingtreding van dit verdrag hangt op de ratificatie door Rusland. Het Cartagena Protocol inzake bioveiligheid trad wel in werking in 2003 maar de eerste bijeenkomst van verdragspartijen vindt pas plaats in het voorjaar van 2004. Het nalevingregime bij dit verdrag zal naar verwachting tijdens deze eerste bijeenkomst worden vastgesteld.

2b. Internationale mensenrechtenprocedures

Het aantal aan de regering gecommuniceerde klachten op basis van internationale mensenrechten-verdragsprocedures lag in 2003 stabiel: rond de 50. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens deed einduitspraak in zeven zaken en vond in zes een schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De zaak waarin geen schending werd geconstateerd betrof de veelbesproken klacht inzake de onpartijdigheid van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De verdragscomité's van de Verenigde Naties constateerden in geen enkel geval een schending door Nederland. De overgrote meerderheid van klachten onder alle procedures werd, zoals steeds, niet-ontvankelijk verklaard.

Mede met het oog op het Nederlands voorzitterschap van de Raad van Europa heeft Nederland de nationale goedkeuringsprocedure van enkele nog niet geratificeerde instrumenten van die organisatie ter hand genomen dan wel doorgezet. Het betreft in het bijzonder het Twaalfde (verbod van discriminatie) en Dertiende (verbod van doodstraf ook in tijden van gewapend conflict) Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, alsmede het Kaderverdrag inzake Nationale Minderheden.

2c. Aansprakelijkheidsregelingen

Ook voor de totstandkoming van een internationaal mandaat voor de opstelling van een aansprakelijkheidsregeling voor de grensoverschrijdende overbrenging van genetisch gemodificeerde organismen in het kader van het Cartagena-Protocol inzake bioveiligheid geldt dat de eerste bijeenkomst pas in 2004 zal plaatsvinden. De EU heeft wel al een gemeenschappelijke submissie in de onderhandelingen ingebracht en een inhoudelijke questionnaire beantwoord. Op het terrein van de aansprakelijkheid van milieuschade is tijdens de vijfde ministeriële conferentie «Environment for Europe» van de UNECE in Kiev van 21 tot 23 mei 2003 een verdrag over aansprakelijkheid voor schade als gevolg van watergerelateerde industriële ongevallen tot stand gekomen. Wegens complicaties met betrekking tot de bevoegdheid van de EG (thans opgelost) vindt de ondertekening van twee protocollen tot de herziening van het Verdrag van Parijs en het Aanvullend Verdrag van Brussel inzake aansprakelijkheid voor nucleaire schade eerst in 2004 plaats.

3. Bevordering en bescherming van de rechten van de mens

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Verklaring van het in Den Haag gehouden OVSE-seminar over de Bescherming van Mensenrechten in de Strijd tegen Terrorisme en de aandacht voor mensenhandel in de ministeriële Verklaring van Maas-tricht.

• Verhoging van de allocatie uit het reguliere VN-budget voor het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens.

• Aanname door AVVN van resolutie over huiselijk geweld.

• Verkiezing van Nederland tot lid van de VN-Mensenrechtencommissie.

Aangezien de normstelling op het terrein is van mensenrechten grotendeels is voltooid, lag in 2003 de nadruk in het Nederlandse mensenrechtenbeleid op implementatie en monitoring van mensenrechten. Hierbij spelen zowel de VN-Mensenrechtencommissie in Genève in het voorjaar als de Derde Commissie van de AVVN in het najaar een voorname rol. Nederland heeft in 2003 met name ingezet op het thema geweld tegen vrouwen. Daarbij werd voortgebouwd op de resoluties over eerwraak en genitale verminking bij vrouwen waartoe Nederland in voorgaande jaren het initiatief had genomen. In de AVVN bleek weliswaar geen consensus haalbaar voor een zogenaamde omnibusresolutie over alle vormen van geweld tegen vrouwen, maar de aanname van een resolutie over huiselijk geweld is een belangrijke stap vooruit, evenals de aanname van een resolutie die opdracht geeft tot een studie over alle vormen van huiselijk geweld. Op voorstel van de EU werd de allocatie van middelen uit het reguliere VN-budget voor de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens verhoogd. Nederland speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van dit voorstel. Het facultatief protocol bij het VN-verdrag tegen marteling is wegens vertragingen in de interdepartementale afstemming hier omtrent voor Nederland in 2003 nog niet in werking getreden. Dankzij een intensieve lobby is Nederland in 2003 gekozen als lid van de Mensenrechtencommissie voor de periode 2004–2006.

Het Nederlandse OVSE-voorzitterschap heeft veel aandacht besteed aan mensenrechten in onder meer Centraal-Azië en de Kaukasus. Belangrijke resultaten op mensenrechtengebied waren voorts de Verklaring van het in Den Haag gehouden OVSE-seminar over de Bescherming van Mensenrechten in de Strijd tegen Terrorisme en de aandacht voor mensenhandel in de ministeriële Verklaring van Maastricht. Als voorzitter van de Raad van Europa heeft Nederland in 2003 een conferentie van Regeringsagenten bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens georganiseerd die instrumenteel is geweest bij het tot stand komen van voorstellen die na aanname door het Comité van Ministers moeten leiden tot capaciteitsversterking en verhoging van de effectiviteit van het Hof.

In 2003 nam de eerste mensenrechtenambassadeur afscheid. Voor deze gelegenheid, en ter verwelkoming van haar opvolger, organiseerde het Breed Mensenrechtenoverleg een studiemiddag die tevens een uiting vormde van het draagvlak voor het mensenrechtenbeleid. Zowel de vertrekkende als de nieuwe mensenrechtenambassadeur hebben in 2003 veelvuldig het mensenrechtenbeleid uitgedragen als integraal onderdeel van het geïntegreerde Nederlands buitenlandbeleid.

4. Bevordering van financieel-economische ordening

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Op het terrein van TRIPS en medicijnen werd kort voor Cancún een akkoord bereikt dat de export van goedkope medicijnen naar landen zonder productiecapaciteit mogelijk maakt.

• De EU heeft, mede dankzij Nederlandse inzet, een positieve bijdrage geleverd aan de positionering van katoen als voorbeeld en trekker voor producten die voor ontwikkelingslanden van speciaal belang zijn in de WTO-onderhandelingen. Het Nederlandse standpunt dat er een datum genoemd moet worden waarop alle vormen van exportsteun afgeschaft moeten zijn heeft aan acceptatie gewonnen binnen de EU.

• Nederland heeft ook in 2003 weer ruim bijgedragen aan financiering van opbouw van handels- en onderhandelingscapaciteit. Dit leidde tot een actievere participatie van ontwikkelingslanden in het onderhandelingsproces en een groter bewustzijn bij ontwikkelingslanden van het belang van handel voor economische ontwikkeling en armoedebestrijding.

Versterking van de internationale economische instellingen en regelgeving kreeg in 2003 opnieuw prioriteit. Nederland is van oordeel dat stabiliteit in de wereld mede vergroot wordt door wereldwijde stabiele en duurzame economische groei en rechtvaardige internationale inkomensverdeling. Handelspolitiek vormt hierbij een belangrijk instrument en de bindende afspraken die hierover in de WTO worden gemaakt zijn een belangrijk middel om juist de zwakste landen te beschermen tegen willekeurige handelsmaatregelen van sterke landen. 2003 stond in het teken van de vijfde ministeriële conferentie in Cancún in september 2003. De Nederlandse inzet was erop gericht om de EU een voortrekkersrol te laten vervullen bij de concrete invulling van de ontwikkelingsdimensie van de Doha-ronde. De Nederlandse delegatie weerspiegelde het belang van de ontwikkelingsdimensie van de Doha-ronde, door de deelname van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

5. Bevordering van ecologische ordening

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Samen met internationale partners werden vier nieuwe WSSD partnerships opgericht: het Global Village Energy Partnership, het EU-Partnership on Energy and Poverty, het West Africa Water Initiative en het Asian Forest Partnership. Een Call voor public private partnerships op de WEHAB-gebieden ging uit, gericht op het bedrijfsleven.

• Samen met andere internationale donoren werd het beleidsdocument Poverty & Climate Change uitgebracht. Minister Van Ardenne presenteerde het document aan het maatschappelijk middenveld.

• Cartagena en Aarhus traden in werking.

Het Kyoto-Protocol

Het Kyoto-Protocol is in 2003 niet inwerking getreden. Het wachten is op ratificatie door Rusland. Druk die met name vanuit de EU op Rusland werd uitgeoefend heeft nog geen resultaat gehad. Met betrekking tot de ondersteuning van ontwikkelingslanden werden resultaten geboekt via het uitvoeren van projecten gefinancierd uit verschillende GEF-fondsen. Voorts werden in het kader van het klimaatverdrag besluiten genomen om twee fondsen (verder) operationeel te maken: het Special Climate Change Fund (SCCF) en het Fonds voor de Minst Ontwikkelde Landen (LDC Fund). Beide fondsen worden beheerd door de instellingen van de «Global Environment Facility». In EU-verband is een richtlijn over een EU-emissiehandelsysteem vastgesteld. Op 1 januari 2005 gaat het van start.

Cartagena-Protocol

Het Cartagena Protocol inzake bioveiligheid is in september 2003 in werking getreden. De eerste bijeenkomst van partijen vindt plaats in februari 2004. Nederland heeft zich ingezet voor een spoedige inwerkingtreding en een effectieve uitvoering door bij te dragen aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden.

Verdrag van Stockholm

Het verdrag van Stockholm (2001) inzake Persistent Organic Pollutants (POPs) is nog niet in werking getreden. Per januari 2004 hebben 43 landen, waaronder Nederland, het verdrag geratificeerd. De vijftigste ratificatie wordt in de eerste helft van 2004 verwacht. Hierna treedt het verdrag in werking. Inmiddels is de eerste bijeenkomst van partijen gepland voor maart 2005. Nederland heeft zich er in 2003 met name voor ingezet dat het verdrag bij inwerkingtreding ook direct operationeel is, hetgeen zich vooral heeft geuit in een voortrekkersrol ten aanzien van een nalevingsmechanisme onder het verdrag.

Verdrag van Aarhus

Het verdrag van Aarhus is sinds oktober 2001 in werking. Inmiddels kent het verdrag 27 partijen. De ratificatie van Nederland is in voorbereiding en wordt halverwege 2004 verwacht. Op Europees niveau zijn begin 2003 twee richtlijnen (inzake publieke toegang tot milieu-informatie en inzake publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu) aangenomen ter implementatie van het Verdrag van Aarhus. Eind 2003 heeft de Europese Commissie twee voorstellen gedaan voor de implementatie van het verdrag voor de eigen instellingen en betreffende toegang tot de rechter. Samen met deze voorstellen heeft de Europese Commissie het besluit tot ratificatie gepresenteerd.

WSSD

Afspraken over het monitoren van de implementatie van de WSSD-afspraken zijn gemaakt tijdens de 11e zitting van de VN Commission on Sustainable Development. Een interdepartementale voortgangsrapportage over de internationale strategie van het Actieprogramma voor Duurzame Ontwikkeling («Duurzame Daadkracht») werd opgesteld.

Gedurende het eerste semester van 2003 is vorm gegeven aan de integratie van Duurzame Daadkracht in het ontwikkelingsbeleid, waarbij met name gekeken is naar afstemming met de sectorbenadering, kanalen (bilateraal, multilateraal) en partnerschappen. Er heeft met medewerking van de ambassades in de 19+3-landen, milieulanden, DOV-landen en Suriname een inventarisatie plaatsgevonden om een inzicht te verkrijgen op welke wijze deze landen zelf uitvoering geven aan de uitkomsten van Johannesburg. Daarbij werd tevens bekeken welke mogelijkheden er zijn om het Actieprogramma Duurzame Daadkracht te integreren in de bilaterale samenwerking via de ambassades.

Multilaterale activiteiten

Het multilaterale kanaal is al sterk betrokken bij de uitvoering van Duurzame Daadkracht, met name met betrekking tot de WEHAB-thema's en de partnerschappen. In het kader van de wenselijkheid en noodzaak de private sector te betrekken bij duurzame armoedebestrijding en het behalen van de MDG's, is contact gezocht met UNDP om de publiek-private samenwerking (PPS)-ervaringen en best practices van de VN te inventariseren.

Partnerships

In 2003 werd een «call for ideas» gepubliceerd gericht op het bedrijfsleven. Doel hiervan is het tot stand komen van publiek-private partnerships gericht op de WEHAB-thema's, waarbij het beschikbaar komen van additionele middelen en resultaten wordt beoogd.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 1 Internationale ordening (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen49 76155 00375 914114 66078 88735 773
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal49 73553 57565 14075 93979 762– 3 823
       
1.1 Verenigde Naties42 41245 16352 91450 79352 184– 1 391
1.2 OESO3 7033 9784 5874 5714 812– 241
1.3 Bijdragen internationaal recht3 2723 8174 8475 7962 9792 817
1.4 AIV34845456645743126
1.5 Overige bijdragen0163296158255– 97
1.6 Internationaal strafhof001 93014 16419 101– 4 937
       
Ontvangsten86747474740
       
1.20 Restituties contributies VN/OESO0000pm0
1.21 Doorberekening AIV aan Defensie86747474740
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 1 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement2 8132 8747 4738 019
Posten36 25538 18320 32721 813
Totaal39 06841 05727 80029 832

BELEIDSARTIKEL 2. VREDE, VEILIGHEID EN CONFLICTBEHEERSING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Het Nederlandse veiligheidsbeleid richt zich op de veiligheid van het Nederlandse en het bondgenootschappelijke grondgebied en de bevordering van de internationale vrede, veiligheid en stabiliteit, zowel in Europa als mondiaal.

Het klassieke, statische en in de praktijk minder operationele, veiligheidsbeleid is ook in 2003 steeds verder achter de horizon van het verleden weggeschoven. Ervoor in de plaats is een divers en meer geïntegreerd veiligheidsbeleid zichtbaar geworden dat zich uitstrekt van landsverdediging, via vredesoperaties, crisisbeheersing en terrorismebestrijding naar wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking en van de non-proliferatie van massavernietigingswapens, via het wapenexportbeleid tot het humanitaire oorlogsrecht en de bestrijding van landmijnen, ontplofbare oorlogsresten en kleine wapens.

Nederland kan deze brede agenda met al zijn dwarsverbanden alleen effectief in een multilateraal kader uitvoeren. Samenwerking in internationale samenwerkingverbanden was derhalve voor Nederland in het verslagjaar de aangewezen route om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. In dat kader gold voor vrede en veiligheid wat ook in breder kader gold, namelijk dat gewerkt is aan vergroting van de effectiviteit van het multilateralisme. Dat betekende in 2003 op alle fronten een maximale inzet op effectiviteit in VN-kader, in de NAVO, in EU-verband, in relatie tot de OVSE, waar Nederland het voorzitterschap van bekleedde, en in diverse gespecialiseerde organisaties.

Waar het werken via bestaande multilaterale kanalen om politieke redenen te weinig effect kon sorteren, heeft Nederland er het afgelopen jaar echter ook voor gekozen om in coalitions of the willing te werken. (Voorbeelden zijn het Proliferation Security Initiative en de Haagse Gedragscode tegen de Proliferatie van Ballistische Raketten.)

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Bestrijding internationaal terrorisme

De even diffuse als gevaarlijke dreiging die van het terrorisme uitgaat, heeft voor de internationale veiligheidsconstellatie ingrijpende gevolgen. Nederland heeft als actief lid van de brede coalitie tegen het terrorisme nationaal en internationaal zijn bijdrage geleverd.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Effectieve bijdrage aan operatie Enduring Freedom (Afghanistan) en NAVO-operatie Active Endeavour.

• Oprichting van een permanente intelligence-eenheid binnen NAVO om terrorismedreiging beter in kaart te brengen.

• Betere coördinatie EU-NAVO inzake burgerbescherming.

• Totstandkoming dreigingsanalyses EU en afspraken over antiterrorismeclausules in verdragen met derde landen.

In het kader van Operation Enduring Freedom werd een Nederlands fregat ingezet (circa 170 militairen, tot 30 juni), alsmede een P3-C Orion (circa 25 militairen, tot 7 juni 2003) en vanuit Kirgizië zes F-16's (circa 175 militairen, tot 1 oktober 2003). Gedurende het jaar werden gemiddeld veertien militairen ingezet voor diverse liaisonfuncties.

In het kader van de NAVO-operatie Active Endeavour (controle op de scheepvaart in het oostelijk deel van de Middellandse Zee) werd het hele jaar 2003 een fregat ingezet. Incidenteel werd dit bevoorraad door een bevoorradingsschip. Van 20 oktober tot en met 20 december werd een P3-C Orion ingezet.

In de NAVO is in december 2003 het besluit genomen een permanente terrorism threat intelligence unit op te richten. Het betreft een co-locatie van medewerkers met een civiele en met een militaire inlichtingenachtergrond zodat de verschillende inlichtingenstromen in samenhang kunnen worden bezien.

Er zijn afspraken gemaakt voor verbetering van de coördinatie tussen de EU en de NAVO met betrekking tot burgerbescherming na een terroristische aanval.

In EU-verband zijn regionale en thematische dreigingsanalyses tot stand gekomen met nadruk op de operationele vertaalslag naar het derde-landenbeleid van de Unie op antiterrorismegebied. Resultaten daarvan zijn ondermeer: de start van «pilot» EU-antiterrorismeprogramma's, waar mogelijk de opname van «antiterrorismeclausules» in de verdragsrelaties tussen de EU en derde landen, alsook meer operationeel gerichte samenwerking met relevante partners en internationale organisaties.

2. Deelname aan internationale vredesoperaties

Verschillende delen van de wereld kenmerken zich door instabiliteit en conflicten. Vaak gaan die gepaard met ernstige schendingen van de mensenrechten. Vredesoperaties zijn, in samenhang met bredere inspanningen tot politieke verzoening en economische wederopbouw, een belangrijk instrument om dergelijke situaties te stabiliseren. Nederland blijft zijn aandeel in dergelijke operaties dragen, uiteraard met inachtneming van het gestelde in artikel 100 van de Grondwet en het Toetsingskader.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Succesvolle leiding – met Duitsland – van ISAF III.

• Succesvolle deelname aan SFOR, EUPM, EUMM, EU-politiemissie Macedonië, SFIR en UNMIL.

Nederland nam in 2003 deel aan de vredesoperatie in Afghanistan, waar het vanaf 11 februari 2003 samen met Duitsland op succesvolle wijze leiding gaf aan de International Security Assistance Force (ISAF). Op 11 augustus 2003 nam de NAVO de leiding van ISAF over.

Nederland nam met ruim 1000 militairen deel aan de voortgezette, NAVO-geleide Stabilisation Force (SFOR) in Bosnië-Herzegovina, die de uitvoering van het Vredesakkoord van Dayton moet ondersteunen. Daarnaast nam Nederland met in totaal circa 35 civiele politiemensen en leden van de KMAR deel aan de EU-geleide politiemissie (EUPM) aldaar. Deze eerste EU-geleide politiemissie ging op 1 januari 2003 van start. Nederland leverde voorts twee functionarissen aan het hoofdkwartier van de EU Monitoring Mission (EUMM) voor de Balkan in Sarajevo. Tenslotte nam Nederland deel aan de EU-geleide politiemissie in Macedonië als opvolging van de militaire EU-missie Concordia.

Vanaf 1 augustus 2003 nam Nederland deel aan de multinationale stabilisatiemacht voor Irak (SFIR) met een mariniersbataljon en bijbehorende ondersteunende eenheden (in totaal ongeveer 1 200 militairen). Het Nederlandse detachement, dat ontplooid is in de zuidelijke provincie Al-Muthanna, droeg bij aan de veiligheid en stabiliteit aldaar, en daarmee aan het politieke en economische wederopbouwproces. In november 2003 besloot de regering de Nederlandse militaire bijdrage aan SFIR te verlengen voor in beginsel zes maanden (van medio januari 2004 tot en met medio juli 2004).

Vanaf half november 2003 nam Nederland deel aan de VN-vredesmacht in Liberia (UNMIL), met de inzet van het Landing Platform Dock (LPD) de Hr Ms Rotterdam, inclusief helicoptercapaciteit, een peloton mariniers, een bootcompagnie en een chirurgisch team, in totaal circa 270 manschappen. De Rotterdam werd voor een periode van maximaal drie maanden beschikbaar gesteld. Beschikbaarstelling van de Hr Ms Rotterdam speelde volgens de VN een cruciale rol bij de tijdige ontplooiing van UNMIL.

Nederland heeft financieel bijgedragen aan CIMIC-projecten in het kader van SFOR, ISAF en SFIR.

3. Ondersteuning regionale vredesbevorderende initiatieven

Nederland ondersteunt regionaal en mondiaal vredesbevorderende initiatieven. Speciale aandacht gaat uit naar het Afrikaanse continent, de Kaukasus en Centraal-Azië in verband met het OVSE-voorzitterschap en terrorismebestrijding, Zuid-Oost Azië, Indonesië en het Caraïbisch gebied.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Bijdrage aan verschillende vredesbevorderende projecten.

• Oprichting Stabiliteitsfonds. Het Stabiliteitsfonds is per 1 januari 2004 in werking getreden.

Lastens het Vredesfonds zijn in totaal 21 nieuwe projecten van start gegaan. De nadruk lag op projecten in Afrika en het Midden-Oosten.

Deze waren voor een belangrijk deel gericht op ondersteuning van institutionele regionale vredesbevorderende initiatieven (zoals ECOWAS/ECOMOG). Zo werd bijgedragen aan de vredesbevorderende activiteiten van ECOWAS in Ivoorkust. Ook ten behoeve van de AU (Afrikaanse Unie) & Peace and Security Agenda en vredeshandhavingsactiviteiten van AMIB (African Mission in Burundi) werden bijdragen goedgekeurd.

Daarnaast is bijgedragen aan versterking van lokale opleidingscapaciteit voor vredesoperaties en waarnemers, inclusief ondersteuning van vredesmachtoefeningen. Bijgedragen werd o.a. aan de opleiding van politie in Afghanistan en het Kofi Annan Peacekeeping Training Centre.

Verder is aandacht gegeven aan de opbouw van onder civiele controle staande legers en politie-eenheden in post-conflictsituaties. Ondersteuning werd verleend aan een project in Irak (Al Muthanna) voor de opleiding van politie door het Nederlandse bataljon.

Tenslotte heeft Nederland een aantal lokale vredesdialogen (onder andere in Angola) en reïntegratieactiviteiten (DDR) (financieel) ondersteund. Bijgedragen werd in 2003 aan de afvloeiing en reïntegratie van legers in Bosnië-Herzegovina en Kroatië.

4. Prioriteiten van het OVSE-voorzitterschap

In 2003 bekleedde Nederland het Voorzitterschap van de OVSE. Inzet van Nederland was bijzondere aandacht te geven aan versterking van organisatorisch-structurele aspecten, crisisbeheersing en -preventie en, meer algemeen, een evenwichtig beleid.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Meer profiel voor de OVSE door actief optreden van Nederland als voorzitter.

• Succesvolle bijeenkomst in Maastricht van de ministers van Buitenlandse Zaken van de OVSE-landen, zowel inhoudelijk als organisatorisch.

• Aanvaarding, in Maastricht, van een nieuwe strategie voor de OVSE, waardoor het werk van de organisatie een belangrijke politieke impuls heeft gekregen en een agenda voor de komende jaren is vastgesteld.

• Actieve bijdrage, als voorzitter, aan het dichterbij brengen van oplossingen voor soms lang slepende conflicten in OVSE-gebied.

• Een actievere inzet van de OVSE in de strijd tegen mensenhandel, door dit een van de priotiteiten te maken van het Nederlandse voorzitterschap.

• Meer evenwicht in de activiteiten van de OVSE, zowel in de verhouding tussen de dimensies als geografisch.

• Hoger politiek profiel voor de bevordering van tolerantie en de strijd tegen discriminatie.

• Verbetering interne functioneren van de organisatie.

Door de aanvaarding, in Maastricht, van een nieuwe strategie voor de OVSE heeft het werk van de organisatie een belangrijke politieke impuls gekregen. Deze zal de komende jaren richting geven aan het overleg over en de activiteiten op het vlak van de centrale taken van de OVSE, te weten conflictvoorkoming en -beheersing, wederopbouw na afloop van conflicten en het bijdragen aan veiligheid en stabiliteit in het algemeen.

Voorts zijn in Maastricht substantiële besluiten genomen, onder andere op de gebieden van de bestrijding van terrorisme, de strijd tegen «trafficking», de positie van Roma en Sinti en de strijd tegen discriminatie en intolerantie. De bestrijding van alle vormen van discriminatie heeft het gehele jaar hoog op de agenda gestaan. Gedurende 2003 is de besluitvorming over bovengenoemde en andere onderwerpen voorbereid in diplomatiek (voor)overleg, in hoofdzaak in Wenen.

Nederland heeft zich in zijn rol als voorzitter zeer ingespannen om het zogenoemde bevroren conflict in Moldavië dichter bij een oplossing te brengen. Daar is voortgang mee geboekt, zonder dat aan het eind van het jaar 2003 overeenstemming is bereikt over een oplossing. De dynamiek, echter, die Nederland in de aanpak van het conflict heeft gebracht, heeft een actieve betrokkenheid van de OVSE zeer bevorderd. Ook heeft Nederland een actieve opstelling van de EU gestimuleerd in deze kwestie.

Ten aanzien van Georgië heeft het Nederlandse voorzitterschap van de OVSE zich actief betoond, in het bijzonder na het aftreden van president Shevardnadze in november 2003. Op Nederlands initiatief is op de OVSE-ministeriële begonnen met het «Georgia Election Assistance Program», dat tot doel heeft bij te dragen aan eerlijke en vrije verkiezingen in Georgië.

In de vijf landen van Centraal-Azië heeft het Nederlands voorzitterschap zich ingezet voor verdere democratisering, bevordering van de rule of law en voor de naleving van de rechten van de mens. Voormalig Fins president Ahtisaari heeft hierin, als speciaal gezant van de voorzitter, een belangrijke rol in gespeeld. Meer in het algemeen zijn binnen de OVSE meer middelen vrij gemaakt ten behoeve van de Kaukasus en Centraal-Azië.

In Maastricht is afgesproken om de strijd tegen mensenhandel in de OVSE te versterken. Er is een actieplan aanvaard en een speciaal vertegenwoordiger zal hieraan uitvoering geven. Het mandaat staat de speciale vertegenwoordiger toe in het gehele OVSE-gebied te opereren, zowel in de landen van oorsprong, doorvoer of bestemming. Daarnaast heeft het Nederlands voorzitterschap gedurende het jaar 2003 aandacht gevraagd voor de economische en milieudimensie van de OVSE. De activiteiten op dit vlak zijn geïntensiveerd, onder andere door het opstellen van een nieuw strategisch document dat voor de komende jaren een grondslag biedt voor de ontwikkeling van nieuwe activiteiten.

In de keuze van onderwerpen voor de agenda van de OVSE – strijd tegen discriminatie, bestrijding van «trafficking», bespreking van het thema gastarbeiders – is meer geografisch evenwicht gebracht in de activiteiten van de OVSE.

Nederland heeft zich er sterk voor gemaakt om het secretariaat van de OVSE te versterken, onder andere om het institutioneel geheugen van de organisatie te vergroten en de continuïteit tussen voorzitterschappen te verbeteren. Door het initiatief te nemen om de informatie-uitwisseling en afstemming tussen de diverse geledingen van de OVSE, waaronder in het bijzonder de instellingen, te intensiveren en te verbeteren, heeft Nederland, in zijn rol als voorzitter, de coherentie bevorderd van het optreden van de OVSE. Ook zijn door Nederlandse inzet het personeelsbeleid en hoge benoemingen binnen OVSE op nieuwe leest geschoeid en transparanter gemaakt. Nederland heeft zich als voorzitter sterk gemaakt voor een nieuwe, toegankelijke opzet van het budget in de OVSE, die onder andere de uitgaven beter controleerbaar maakt. De genoemde maatregelen hebben het interne functioneren van de OVSE belangrijk helpen verbeteren en de efficiëntie en effectiviteit van de organisatie vergroot.

5. Aanpassing en uitbreiding NAVO

Als gevolg van de terroristische aanslagen op de VS van 11 september 2001 is het besef gegroeid dat de NAVO adequater uitgerust dient te zijn om de nieuwe veiligheidsuitdagingen aan te kunnen. Het heeft de noodzaak van het proces van verdere modernisering en aanpassing van de NAVO onderstreept, uiteraard zonder dat één en ander afbreuk doet aan de kerntaken van de NAVO.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Voortgang toetredingsproces zeven nieuwe lidstaten.

• Vaststelling Nederlandse bijdrage aan de NATO Response Force.

• Overeenstemming over Berlijn-Plus.

• Versterkte relatie met overige NAVO-partners.

De toetredingsprotocollen van de zeven uitgenodigde nieuwe lidstaten van de NAVO, te weten Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slowakije en Slovenië, werden door het parlement goedgekeurd. Het ratificatieproces is daarmee vrijwel rond. De zeven landen zullen naar verwachting in 2004 daadwerkelijk deel gaan uitmaken het bondgenootschap.

De Nederlandse bijdrage aan de NATO Response Force, de snel inzetbare reactie-eenheid die vanaf 2004 initieel en vanaf 2006 volledig operationeel moet zijn, is voor de komende rotaties vastgesteld. De ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie hebben de Tweede Kamer hierover per brief geïnformeerd. Zoals bekend steunde Nederland de totstandkoming van de NATO Response Force vanaf het begin.

In 2003 kwamen de zogenaamde «Berlijn-plus»-afspraken met actieve en constructieve Nederlandse inbreng tot stand. Deze EU-NAVO-regeling omvat onder meer afspraken over de EU-toegang tot NAVO-middelen en -capaciteiten, vormt het raamwerk voor consultaties tussen de EU en de NAVO en bepaalt de systematiek om de ontwikkeling van de militaire capaciteiten tussen beide organisaties coherent en wederzijds versterkend te laten verlopen.

Aanpassing van de Commandostructuur van de NAVO kreeg in 2003 zijn beslag. Aanpassing had ten doel de commandostructuur te stroomlijnen, teneinde deze compacter, flexibeler en efficiënter te maken. Dit moet het Bondgenootschap beter in staat te stellen het volledige bereik van de bondgenootschappelijke missies uit te voeren.

Het programma Partnership for Peace is versterkt, in het bijzonder door het opzetten van een IPAP-instrumentarium (Individual Partnership Action Plan). Ook de samenwerkingsrelatie van de NAVO met de Russische Federatie in kader van de NAVO-Rusland Raad is verder versterkt, met name op het gebied van Theatre Missile Defense.

6. Verdere operationalisering van het EVDB

De eerste operaties van de EU, waaronder de politiemissie in Bosnië en mogelijk een militaire rol in Macedonië zullen de nodige aandacht vragen. Voor de verdere ontwikkeling van het EVDB blijven adequate en structurele samenwerkingsmodaliteiten tussen EU en NAVO cruciaal.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Succesvolle uitvoering van de eerste EU-geleide operaties: EUPM in Bosnie, Concordia en Proxima in Macedonië en Artemis in de DRC.

• Totstandkoming EU-Veiligheidsstrategie.

• Besluit tot oprichting Europees Defensie Agentschap.

• Versterking EU-NAVO relatie (incl. totstandkoming Berlijn-Plus).

Nederland nam deel aan de EU-geleide Politiemissie (EUPM) in Bosnië-Herzegovina (zie: Deelname aan internationale vredesoperaties).

Met de aanvaarding door de Europese Raad van 12 december van de Europese Veiligheidsstrategie bevestigde de Unie dat zij een actieve rol wil spelen bij het bevorderen van een veilig Europa in een stabielere wereld. In de strategie is gekozen voor een ook steeds door Nederland voorgestane – brede, geïntegreerde benadering van het begrip«veiligheid», waarbij militaire aspecten, ontwikkelingssamenwerking, handel, milieu en de bevordering van goed bestuur, rechtsstaat en democratie in hun onderlinge samenhang worden betrokken. Met deze strategie beschikt de Unie over een alomvattend kader voor de aanpak van de eigentijdse dreigingen, waarbij interne en externe aspecten van veiligheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

In 2003 moest de Helsinki Headline Goal worden behaald: de EU moest in staat zijn binnen 60 dagen maximaal 60 000 troepen gedurende minimaal een jaar in te zetten voor crisisbeheersingmissies (Petersbergtaken). De Unie beschikt nu over de operationele capaciteit voor de uitvoering van het hele spectrum van Petersbergtaken. Deze capaciteit wordt echter wel begrenst door een aantal vastgestelde Europese militaire tekorten, dat nog niet is opgelost. De lidstaten zullen, onder meer in het kader van het European Capabilities Action Plan blijven werken aan de oplossing van deze tekorten, maar bepaalde tekorten kunnen pas op langere termijn volledig worden opgeheven. Daarnaast zullen volgend jaar scherpere doelen worden gesteld voor onder andere verbetering van de inzetbaarheid, interoperabiliteit en het voortgangsvermogen van de Europese militaire capaciteiten.

Er is besloten een Europees Defensie Agentschap op te richten. Dit intergouvernementele agentschap moet een impuls geven aan de Europese defensie materieelsamenwerking. De diverse aspecten van het materieelbeleid die nu in verschillende fora worden behandeld moeten in het agentschap worden samengebracht. Belangrijkste opgave van het agentschap is een bijdrage te leveren aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten.

In Den Haag werd een succesvolle, laatste onderhandelingsronde tussen de EU en de VS inzake het Galileo-programma georganiseerd. Hierin werd overeenstemming bereikt over de frequentieverdeling tussen de militaire GPS-code en de Galileo-PRS-code.

Nederlandse inzet in IGC-kader was gericht op aanpassing van de tekst inzake gestructureerde samenwerking alsmede de tekst over nauwere samenwerking op het gebied van onderlinge defensie. De uiteindelijke teksten op het gebied van veiligheid en defensie die tijdens de IGC op 12 en 13 december 2003 voorlagen, waren voor Nederland aanvaardbaar.

De EU-NAVO relatie is versterkt, zowel op het gebied van verdieping als verbreding van de agenda, als door verbetering van samenwerking op capaciteitengebied. In 2003 is de EU-NAVO-regeling (Berlijn-plus) tot stand gekomen, die de EU-toegang tot NAVO-middelen en -capaciteiten regelt, het raamwerk vormt voor consultaties tussen EU en NAVO en de systematiek bepaalt om de ontwikkeling van de militaire capaciteiten tussen beide organisaties coherent en wederzijds versterkend te laten verlopen.

7. Het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens

Het huidige multilaterale stelsel bestaande uit verdragen, verdragsorganisaties en exportcontroleregiems ter voorkoming van proliferatie en ter bevordering van wapenbeheersing en ontwapening moet worden versterkt.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Totstandkoming van een EU-actieplan ter bestrijding van proliferatie en EU-non-proliferatiestrategie.

• Succesvol voorzitterschap van de Haagse Gedragscode tegen de Preoliferatie van Ballistische raketten (HCOC).

• Totstandkoming van het Proliferation Security Initiative (PSI).

In 2003 nam de EU grondbeginselen een actieplan aan ter bestrijding van proliferatie, alsmede een daarop gebaseerde non-proliferatiestrategie.

Tijdens de tweede prepcom van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) op weg naar de toetsingsconferentie van 2005 is de centrale rol van het NPV in de nucleaire wapenbeheersing herbevestigd.

De CTBTO-prepcom werd, mede dankzij inzet van Nederlandse experts, verder uitgebouwd en geoperationaliseerd, met name wat betreft het verificatienetwerk en het inspectiehandboek. Ook werd de Nederlandse ambassadeur Ramaker tot speciale vertegenwoordiger van de verdrags-partijen voor inwerkingtreding CTBT benoemd.

Het Internationale Atoomenergie Agentschap (IAEA) en de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) zijn extrabudgettair ondersteund in de uitvoering van hun programma's met bijdragen aan respectievelijk het IAEA-antiterrorismefonds en het Artikel X fonds (assistentie bij bescherming tegen CW).

Het Chemische Wapensverdrag (CW-verdrag) is onder meer tijdens de toetsingsconferentie die in 2003 plaatsvond verder geconsolideerd en de Organization for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) is onder nieuwe leiding versterkt.

Nederland leverde een financiële bijdrage aan vernietiging van chemische wapens in Rusland.

De richtlijnen van de verschillende exportcontroleregimes zijn aangescherpt door opname van het «catch-all» beginsel in het Missile Technology Control Regime en de Nuclear Suppliers Group. De Australië Groep breidde haar controlelijst uit met nieuwe chemische stoffen.

In 2003 is onder Nederlands voorzitterschap op succesvolle wijze bijgedragen aan een toename van het aantal staten dat de Haagse Gedragscode tegen Ballistische Raketten onderschrijft en een aanvang gemaakt met de implementatie van vertrouwenwekkende maatregelen in het kader van de Code. In oktober droeg Nederland het voorzitterschap over aan Chili.

Contra-proliferatieactiviteiten zijn versterkt met de oprichting van het Proliferation Security Initiative (PSI). Nederland nam vanaf het begin deel aan dit Amerikaanse initiatief op het terrein van interdictie van goederen en technologie op het gebeid van massavernietigingswapens en zette zich in voor uitbreiding van het aantal deelnemende (EU-)landen. (Op dit moment nemen slechts zeven EU-lidstaten deel.)

Het nationale bewustzijn van de gevaren van proliferatie van biologische wapens is verbeterd: er is zorggedragen voor verbrede interdepartementale deelname aan expertoverleg van de verdragspartijen bij het Biologische Wapensverdrag (BW-verdrag) en de oprichting van een interdepartementale BW-contactgroep.

De eerste intersessionele bijeenkomsten in het kader van het BW-verdrag sinds het afbreken van de onderhandelingen over een verificatieprotocol zijn succesvol afgerond.

De coördinatie tussen NAVO en EU op gebied van consequence management in geval van terroristische aanslagen met nucleaire, chemische of biologische wapens is verbeterd door een besluit tot inventarisatie van mogelijke samenwerkingsterreinen (op basis van een Nederlands voorstel uit 2002) .

Helaas kon geen vooruitgang worden bereikt tussen de NAVO en Rusland op het gebied van nucleaire vertrouwenwekkende maatregelen, omdat Rusland niet met de NAVO over deze zaken wilde praten. Rusland wenste de nucleaire dialoog met NAVO te beperken tot gesprekken over de veilige opslag van kernwapens (waarover Nederlands reeds in 2002 een gezamenlijke bijeenkomst had georganiseerd).

8. Bevordering van conventionele wapenbeheersing

Nederland zal een actieve rol spelen bij de ontwikkeling van instrumenten die verplichten tot conventionele wapenbeheersing en de naleving van bestaande instrumenten bevorderen.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Protocol inzake ontplofbare oorlogsresten onder Nederlandse voorzitterschap.

• Overeenstemming over verdere besprekingen inzake anti-voertuigmijnen.

• Succesvol vice-voorzitterschap VN-conferentie kleine wapens.

• Nederlands-Noors initiatief inzake de tussenhandel in kleine wapens.

• Totstandkoming OVSE-document inzake overtollige munitie.

In november 2003 werd, na drie jaar van voorbereidend werk, onder Nederlands voorzitterschap overeenstemming bereikt over de tekst van een nieuw juridisch bindend verdrag inzake ontplofbare oorlogsresten (Vijfde Protocol bij het Conventionele Wapens Verdrag (CWV)).

Mede dankzij Nederlandse inspanningen is de kennis onder verdragspartijen bij het Conventionele Wapensverdrag (CWV) over de noodzaak voor en mogelijkheden tot wapensspecifieke aanpassingen van zowel anti-voertuig mijnen als clusterwapens toegenomen. In november 2003 vond in Den Haag de start van een internationale ngo-campagne over clustermunitie plaats. In november 2003 werd tussen de verdragspartijen van het CWV overeenstemming bereikt over verdere besprekingen inzake anti-voertuig mijnen.

Nederland heeft samen met Noorwegen een succesvolle bijeenkomst georganiseerd over controle op brokering van kleine wapens. Nederland en Noorwegen hebben in de OVSE een voorstel voor een gedragscode voor betere controle op tussenhandel ingediend.

In 2003 werden uit het Kleine Wapensfonds dertien projecten op het gebied van kleine wapens gesteund.

Nederland heeft als vice-voorzitter een actieve en zichtbare bijdrage geleverd aan de tweejaarlijkse VN-conferentie over kleine wapens.

Nederland werd gekozen tot co-voorzitter van het «politieke» Ottawa-Comité (GSO-Comité), dat toeziet op de werking, acceptatie en naleving van het Ottawa-verdrag. Daarmee heeft Nederland een invloedrijke positie verworven in de voorbereiding van de eerste toetsingsconferentie van het verdrag in Nairobi in november / december 2004. Nederland leverde reeds een zichtbare bijdrage aan de ontwikkeling en acceptatie van een visie voor de succesvolle voorbereiding van de Toetsingsconferentie. Mede dankzij Nederlandse inspanningen is het aantal partijen bij het Ottawa-verdrag verder toegenomen tot 141 en de kwaliteit en kwantiteit van de jaarlijkse rapportages aan de VN is verbeterd.

Op 2 december 2003 is op de OVSE-ministeriële in Maastricht het OVSE-document inzake overtollige munitievoorraden in het OVSE gebied aangenomen. Dit document is op Frans / Nederlands initiatief tot stand gekomen.

In de Algemene Vergadering van de VN in New York is op Nederlands initiatief een consensusresolutie aangenomen over nationale wetgeving inzake wapenhandel.

9. Een verantwoord wapenexportbeleid en bevordering van transparantie in wapentransacties

Nederland heeft zijn restrictieve beleid ten aanzien van de export van conventionele wapens voortgezet. Daarmee wordt een goede naleving verzekerd van de EU-Gedragscode voor wapenexport. Het kabinet zal zich blijven inspannen voor een meer uniforme toepassing van de gedragscode door EU-lidstaten.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Overeenstemming over «gebruikershandleiding» EU-Gedragscode.

• Uitbreiding reikwijdte VN-Wapenregister.

• Nieuwe initiatieven regionale samenwerking.

De Nederlandse regelgeving bleek in overeenstemming met het medio 2003 aanvaarde EU-gemeenschappelijk standpunt inzake wapentussenhandel, met uitzondering van een lacune ten aanzien van een beperkt aantal wapens. De ministeries van Justitie en Economische Zaken bezien de mogelijkheden van een wijziging in de regelgeving.

Binnen de EU is overeenstemming bereikt over een «gebruikershandleiding» voor de EU-Gedragscode. Uitbreiding van het informatie- en consultatiemechanisme van de Gedragscode tot nationale sondages maakt hiervan deel uit.

De reikwijdte van het VN-Conventionele Wapenregister is, mede door Nederlandse inzet, uitgebreid en omvat nu ook MANPADS (Man Portable Air Defense Systems) en wapens vanaf een kaliber van 75 mm. De door Nederland ingediende resolutie ter consolidatie van dit resultaat is in de VN zonder tegenstem door de Algemene Vergadering aangenomen. Door Nederland medegeorganiseerde regionale seminars over het VN-Wapenregister zijn goed verlopen.

Er werden succesvolle werkbezoeken georganiseerd voor Slowaakse en Roemeense delegaties in het kader van de bilaterale samenwerking. Bulgarije en Oekraïne is bilaterale samenwerking aangeboden op het gebied van wapenexportregelgeving en -controle.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen17 93129 71432 16528 00832 792– 4 784
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal17 86925 77131 32527 14132 826– 5 685
       
2.1 NAVO4 1283 8084 1943 5806 348– 2 768
2.2 WEU1 2471 7198781 0161 281– 265
2.3 OVSE4 8844 2715 8515 6485 378270
2.4 OPCW1101 0051 2021 2691 17594
2.5 CTBTO1 3481 3841 6931 4211 963– 542
2.6 Vredesfonds08 06910 1958 27010 210– 1 940
2.7 POBB/VB3 4462 6424 2952 8423 710– 868
2.8 Subsidies en bijdragen2 7062 8733 0173 0952 761334
       
Ontvangsten2 8021 10691893390528
       
2.20 Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries2 6208168168168160
2.21 Restituties contributies vrede, veiligheid en conflictbeheersing1822901021178928
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 2 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement1 7521 83910 29311 045
Posten15 73616 55215 30116 419
Totaal17 48918 39125 59327 463

BELEIDSARTIKEL 3. HUMANITAIRE HULP

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling van humanitaire hulp is de optimale leniging van levensbedreigende menselijke noden als gevolg van (chronische) crisissituaties en natuurrampen, in principe wereldwijd, maar in het bijzonder in een tiental crisisgebieden in ontwikkelingslanden. Humanitair ontmijnen maakt hiervan deel uit.

In conflictsituaties dient humanitaire hulp bij voorkeur onderdeel te zijn van een geïntegreerde strategie gericht op conflictbeheersing, die eveneens de inzet van politieke, economische en zonodig ook militaire instrumenten kan omvatten. Humanitaire hulp kan en mag geen alternatief zijn voor politieke of diplomatieke actie: politisering van humanitaire hulp zou de effectiviteit ervan schaden. Daarom blijven het humanitair imperatief en beginselen als onpartijdigheid en onafhankelijkheid uitgangspunten bij de inzet van het humanitaire instrumentarium.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Snelle en adequate humanitaire hulpverlening door internationale organisaties en NGO's in zowel chronische als acute crises

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Begrotingsmiddelen, inclusief optoppingen, zijn adequaat en transparant ingezet via multilaterale en particuliere kanalen.

• Middels het opstellen van Conflict Beleidskaders (CBK's) is een nieuw en breed afgestemd raamwerk gevormd voor hulpverlening via NGO's.

De uitgaven voor humanitaire hulp aan ontwikkelingslanden bedroegen in 2003 circa EUR 134,4 miljoen; het oorspronkelijke budget was EUR 113,4 miljoen. De verhoging van het budget vloeide voort uit grote onvoorziene humanitaire noden in onder andere Irak, Afghanistan en West -Afrika. Zo maakte Nederland het mede mogelijk dat in Irak direct na de start van de vijandelijkheden hulp kon worden geboden, en werd in Afghanistan UNHCR in staat gesteld om haar programma voor terugkerende vluchtelingen voort te zetten. Het gehele noodhulpbudget werd uitgegeven via betrouwbare multilaterale en particuliere kanalen, en in grote lijnen conform de «indicatieve financiële planning» die eind 2002 was opgesteld.

Het budget voor noodhulp aan niet-DAC-landen werd vrijwel geheel besteed aan de gevolgen van de crisis in en om Tsjetsjenië.

Het budget voor humanitair ontmijnen werd als aparte categorie ondergebracht in het programma voor thematische medefinanciering (beleidsartikel 10). In 2003 werd het totale, voor NGO's beschikbare budget voor de periode 2004 tot en met 2007 gecommitteerd aan diverse gespecialiseerde NGO's.

In 2003 werd voor circa 60 procent van het totaal van de uitgaven voor humanitaire hulp aan ontwikkelingslanden gebruik gemaakt van zogenaamde kanaalfinancieringsovereenkomsten (KFO), die met Verenigde Naties, het Internationaal Comite van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan zijn aangegaan. Subsidie-aanvragen van NGO's zijn in de meeste gevallen beoordeeld op basis van «conflictbeleidskaders» (CBK). Deze worden opgesteld voor de belangrijkste bestemmingsgebieden van humanitaire hulpfondsen. In 2003 waren dat: Afghanistan, Angola, Burundi, Democratische Republiek Kongo, West-Afrika, Ivoorkust, Irak, de Molukken, Soedan en Somalië. Overigens werd ook buiten deze concentratiegebieden hulp geboden, bijvoorbeeld in Noord-Korea. In 2003 zijn, in tegenstelling tot de voornemens, geen nieuwe of herziene beleidskaders gepubliceerd. Een van de oorzaken is, dat voorrang moest worden gegeven aan andere zaken (Irak!). In 2003 is derhalve gewerkt op basis van de CBK's 2002. Daarbij is in 2003, in overleg met het maatschappelijk middenveld, een nieuw format voor een subsidiebeleidskader gerealiseerd, dat begin 2004 is gepubliceerd in de Staatscourant.

2. Versterking van de nationale en internationale coördinatie van humanitaire hulpverlening

2a. Versterking van de nationale coördinatie

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Werkafspraken met andere ministeries gemaakt inzake rampenrespons in het buitenland.

• Installatie van het Nederlandse Urban Search and Rescue team.

• Afronding van het beleidskader civiel-militaire samenwerking (CIMIC).

• Vergrote betrokkenheid van ambassades bij het Consolidated Appeal Process (CAP).

Overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en andere departementen heeft geleid tot een meer heldere afbakening van verantwoordelijkheden inzake rampenrespons in het buitenland, waarbij uiteindelijk Buitenlandse Zaken beslist over wel of niet inzetten van het hulpinstrumentarium.

In 2003 werden de voorbereidingen voor de oprichting van een Nederlands Urban Search and Rescue team (USAR.nl) afgerond met de installatie van het team door de minister van BZK in november. Na enkele afrondende trainingen is het team vanaf februari 2004 ook inzetbaar in het buitenland. Inzet vindt plaats in het kader van de «International Search and Rescue Advisory Group» (INSARAG), een onderdeel van het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) van de SGVN. In 2003 organiseerde Nederland een conferentie van de Europese en Afrikaanse leden van INSARAG.

In nauwe samenwerking met het ministerie van Defensie is een beleidskader voor civiel-militaire samenwerking (CIMIC) opgesteld en aan de Tweede Kamer toegezonden, waarin uiteen is gezet op welke wijze en onder welke voorwaarden door de betrokken departementen CIMIC-activiteiten worden uitgevoerd en gefinancierd.

Bij diverse gelegenheden is met ambassades gesproken over het belang dat Nederland hecht aan het Consolidated Appeal Process (CAP), en over de rol die ambassades daarbij kunnen spelen. De actieve rol van de Nederlandse ambassades bij de voorbereiding van CAP's wordt door OCHA bevestigd.

2b. Verbetering internationale coördinatie

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Vooruitgang geboekt bij vergroting van de internationale coördinatie rond, en de kwaliteit van het CAP.

• Versterking van de coördinerende rol van OCHA.

In de praktijk staan de Nederlandse inspanningen op het terrein van humanitaire hulp altijd in het teken van verbeterde internationale coördinatie. Nederland beschouwt coördinatie als het belangrijkste en meest kosteneffectieve middel om te komen tot betere en efficiëntere hulpverlening. Om die reden is en blijft het CAP van de Verenigde Naties het belangrijkste uitgangspunt voor Nederlandse humanitaire hulpverlening.

In het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Friends of OCHA stond in mei 2003 de jaarlijkse bijeenkomst van de belangrijkste donoren van OCHA in het teken van een versterkte coördinerende rol voor OCHA, en het geven van meer autonomie aan OCHA door donoren. De bijeenkomst was een succes, zeker ook in de ogen van OCHA zelf. De «Good Humanitarian Donorship conferentie» (zie ook hierna) leidde onder meer tot een tweetal pilots, in Burundi en DRC, die moeten leiden tot een sterkere positie van de humanitaire coördinator in crisisgebieden, en tot verbeterde – want beter gecoördineerde – «Appeals». In het verlengde van deze inspanningen ondersteunt Nederland via zijn ambassades in crisisgebieden de sleutelpositie van OCHA in het veld. Het belang hiervan is onder meer benadrukt tijdens overleg met de belangrijkste «humanitaire ambassades», in november 2003.

In overleg met de meest betrokken VN-instellingen is Nederland in 2003 betrokken geweest bij het zoeken naar oplossingen voor het probleem van de «kloof» tussen humanitaire hulp en wederopbouw. In internationaal verband is door Nederland aangedrongen op een geïntegreerde benadering door de Verenigde Naties, onder meer met betrekking tot de overdracht van coördinerende taken (na de noodhulpfase) van OCHA naar UNDP. Deze ideeën zijn ruimschoots terug te vinden in een VN-rapport over «de Transitiefase», opgesteld onder leiding van UNICEF-directeur Bellamy.

3. Vergroten van de kwaliteit en effectiviteit van humanitaire hulp

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Aanzet tot evaluatie humanitaire hulpprogramma.

• Kanaalfinancieringsovereenkomsten gesloten met ICRC, UNHCR, UNICEF en WFP, en in het verlengde hiervan met de betrokken organisaties een beleidsdialoog opgestart.

• Start – en bijna afronding – van een beleidsdialoog met NGO's over effectieve samenwerking.

• Good Humanitarian Donorship conferentie in Stockholm.

Er bestaat voldoende inzicht in de kwaliteit en doelmatigheid van de activiteitenportefeuille. Dit inzicht is gebaseerd op voortgangsrapportages, op resultaten van door de uitvoerende organisaties zelf geïnitieerde evaluaties van noodhulpprogramma's, in combinatie met internationale uitwisseling hierover, bijvoorbeeld via het European Committee Humanitarian Office (ECHO) of het Active Learning Network on Accountability and Performance (ALNAP), en op kwalitatief goede rapportage door het postennetwerk. Mede gelet op een beperkte personele capaciteit (op directieniveau) is niet gekozen voor een systematische uitvoering van eigen evaluaties maar voor een integrale evaluatie van het gehele humanitaire hulpprogramma door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB). Hiertoe zijn in 2003 de eerste stappen gezet. Ook is er sprake van voortgaand overleg met NGO's over kwaliteit van projectaanvragen en -uitvoering. Verhoogde aandacht voor kwaliteitsverbetering komt ook tot uitdrukking in het besluit van een aantal NGO's om in 2004, met steun van het ministerie, een tweede conferentie rond kwaliteitsvraagstukken inzake noodhulp te organiseren.

In 2003 zijn met vier organisaties (ICRC, UNHCR, UNICEF en WFP) zogenaamde Kanaalfinancieringsovereenkomsten (KFO) afgesloten. Deze overeenkomsten vereenvoudigen de samenwerking op beheersmatig vlak. In ruil daarvoor zijn ze gebaseerd op een jaarlijkse beleidsdialoog. De eerste ervaringen met deze systematiek zijn positief. Tijd die eerder besteed werd aan correspondentie over «gedane zaken» komt nu geleidelijk beschikbaar voor (voorbereiding van) een inhoudsvolle beleidsdialoog met de betrokken organisaties, die overigens doorgaans plaatsvindt als onderdeel van het algemene beleidsoverleg dat vanuit het ministerie met die organisaties wordt gevoerd. Administratieve problemen met het secretariaat van de VN belemmerden tot eind 2003 afsluiting van een KFO met OCHA, inmiddels heeft ondertekening plaatsgevonden.

Overigens is in 2003 ook met NGO's een dialoog gestart om de samenwerkingsrelaties te stroomlijnen en te vereenvoudigen. Dit heeft geleid tot afspraken over een meer resultaatgerichte werkwijze, die begin 2004 zal worden geformaliseerd.

In 2001 stond Nederland, als organisator van de «kwaliteitsconferentie» aan de wieg van het «Good Humanitarian Donorship» proces, het proces dat onder meer moet leiden tot effectiever, transparanter en meer voorspelbaar donorgedrag. De eerste fase van dit proces eindigde met een internationale conferentie in Stockholm, in juni 2003. Inmiddels gaat het om een van de leidende ontwikkelingen in de humanitaire wereld, waarbij alle belangrijke donoren zijn aangesloten, en ook de VN in toenemende mate enthousiast meewerkt. Belangrijkste uitvloeisel van de conferentie zijn twee «pilots» (in Burundi en DRC) waarbij donoren in overleg met de VN/OCHA tot een betere formulering, monitoring, evaluatie, uitvoering en financiering van het «Consolidated Appeal» proberen te geraken. Daarnaast heeft Nederland het voorzitterschap op zich genomen van een werkgroep van donoren die moet leiden tot een aanpassing van de internationale definitie van humanitaire hulp (in overleg met het DAC) en daarmee tot een veel beter inzicht in omvang en richting van internationale humanitaire geldstromen.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen231 962247 110271 592252 984213 96239 022
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal218 096250 218259 402232 063213 96218 101
       
3.1 Noodhulp ontwikkelingslanden115 597144 176151 731134 344113 44520  899
3.2 Noodhulp niet-DAC landen6 3204 3384 4353 7654 538– 773
3.3 Ontmijnings- en kleine wapen fonds16 27316 05615 63813 85615 882– 2 026
3.4 VN-vluchtelingenprogramma's54 77658 24960 19852 69852 6980
3.5 Wereldvoedselprogramma24 95827 22727 22727 22727 2270
3.6 Internationaal Comite Rode Kruis1721721731731721
       
Ontvangsten153323232320
3.20 Doorberekening ICRC aan Defensie153323232320
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 3 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement1 6312 2572 3752 549
Posten1 91120012 5162 700
Totaal3 5424 2584 8925 250

BELEIDSARTIKEL 4. GOED BESTUUR, MENSENRECHTEN EN VREDESOPBOUW

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland stelt zich ten doel mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw te bevorderen in geselecteerde landen. Dat past mede in het bevorderen van internationale ordening (artikel 1) en vindt in belangrijke mate toepassing in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking (artikel 6).

De context waarin de beoogde doelstellingen en resultaten waren geformuleerd, wijzigde zich in 2003 als gevolg van de nieuwe prioriteiten zoals geformuleerd in de aan de kamer aangeboden notitie Aan Elkaar Verplicht. Zo is de lijst van partnerlanden aangepast; een aantal van de GMV-landen vond daarin een plaats. Daarnaast werd bepaald dat in alle bilaterale programma's goed bestuur aandacht zal krijgen, als component binnen sectoren of als sectoroverstijgend thema. Mede in dat licht werd besloten tot verbreding van het beleidskader van landenspecifieke GMV-kaders tot ontwikkeling van een meer algemene handleiding voor de formulering en uitvoering van goed bestuursprogramma's; medio 2003 werd hiermee een begin gemaakt en in 2004 zal deze zijn beslag krijgen. Ten aanzien van vredesopbouw ligt meer dan in het verleden de nadruk op een flexibel en geïntegreerd Nederlands beleid op het gebied van vrede, veiligheid en ontwikkeling in met name de Grote Merenregio, de Hoorn van Afrika en de westelijke Balkan.

De aangekondigde GMV-beleidskaders voor Colombia en de Palestijnse gebieden werden om deze reden aangehouden.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Mensenrechten

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Verdere integratie van mensenrechten in OS.

• Versterkte relatie tussen mensenrechten en conflicten (onder meer in Afghanistan).

• Totstandkoming EU-richtlijn «kinderen en gewapend conflict».

• Vervolging oorlogsmisdadigers in Siërra Leone.

Het voornemen om in 2003 te komen tot uitgewerkt beleid in zake de relatie tussen het ontwikkelingsbeleid en mensenrechtenbeleid heeft met name vorm gekregen in de nota Aan Elkaar Verplicht. Ook het advies van de AIV is hierbij van groot belang geweest. In juni heeft Nederland een seminar georganiseerd over mensenrechten voor de Nederlandse ambassades en permanente vertegenwoordigingen. Dat heeft een belangrijke impuls gegeven aan verdere integratie van mensenrechten in hun werkzaamheden. De mensenrechtenbenadering van ontwikkelingssamenwerking zal verder worden uitgewerkt in de Goed Bestuur notitie.

Tevens heeft de integratie van mensenrechtenbeleid met conflictpreventie en -beheersing in 2003 de nodige aandacht gekregen. In landen als Irak en Afghanistan moet immers een rechtsstaat worden opgebouwd die een essentiële rol vervult bij het beschermen van mensenrechten en het beheersen van huidige en toekomstige conflicten. Nederland heeft een actieve rol gespeeld in de vredesonderhandelingen in Soedan, waarbij mensenrechtenkwesties concreet aan de orde werden gesteld.

In 2003 kwam mede dankzij actieve Nederlandse inzet een EU-richtlijn tot stand inzake kinderen en gewapend conflict. Hierdoor kan de EU effectiever en gerichter optreden. Mede dankzij Nederlandse steun kon de speciale VN-rapporteur inzake kinderen en gewapend conflict een positieve rol spelen, gericht op de verbetering van de positie van kinderen in diverse conflicten, met name in het Grote Merengebied. Daarnaast steunde Nederland diverse non gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de rechten van kinderen in conflictgebieden (onder andere de NGO Coalition Against Child Soldiers).

Op het terrein van de bestrijding van straffeloosheid en de berechting van oorlogsmisdadigers heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming en de financiering van het Speciale Tribunaal voor Siërra Leone. Ook levert Nederland een voorname financiële bijdrage (EUR 200 000) aan de Waarheids en Reconciliatie Commissie in dit land. Deze commissie moet leiden tot verzoening in dit door oorlog en geweld getraumatiseerde land.

De in de begroting genoemde IOB-evaluatie naar de uitvoering van het mensenrechtenbeleid loopt nog. IOB is nog bezig met de deelstudie over de Nederlandse inzet gedurende de afgelopen tien jaar in de VN-mensenrechtenfora. Volgens de planning van IOB zal die studie begin 2005 klaar zijn.

Goed bestuur

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Verbeterd gebruik van de reeds bestaande instrumenten ter beoordeling van begrotingsuitvoering.

• Een trainingsmodule gender budgeting is ontwikkeld.

• Via het Matra-programma werden diverse landen waaronder Servië-Montenegro (als zestiende aan de landenlijst toegevoegd) ondersteund bij hervormingen van het politieke bestel.

• Totstandkoming VN-verdrag tegen corruptie.

Het gebruik van bestaande instrumenten ter beoordeling van begrotingsvoorbereiding, begrotingsuitvoering en begrotingsverantwoording is verbeterd door de volgende activiteiten:

– workshop over begrotingsbeleid bij WB en IMF voor relevante ambassades;

– twee introductiecursussen ter zake voor departement en posten;

– opstarten van een training en coaching programma voor staf van ambassades in elf OS-landen;

– opstellen van handreiking over adequaat begrotingsbeleid gericht op versterking van analyse op dit terrein in de jaarplancyclus;

– opstarten van het disseminatie programma dat zich richt op uitwisseling van kennis en ervaringen op departement en posten.

Een trainingsmodule gender budgeting werd opgesteld die zal worden opgenomen in het trainingsaanbod voor ambassades die deelnemen aan het Public-Finance-Management-ondersteuningsprogramma.

De Nederlandse inspanning bij te dragen aan het democratisch gehalte en legitimiteit van het politieke bestel in ontwikkelings- en OVSE-landen heeft naar zijn aard een indirect en voorwaardenscheppend karakter. Met 149 korte-termijnwaarnemers, onder wie 24 Kamerleden, en 27 lange-termijnwaarnemers nam Nederland deel aan negentien missies voor verkiezingswaarneming. Deze waarnemingsmissies hebben, in geval van een positief oordeel, bijgedragen aan het vertrouwen van burgers in het verkiezingsproces.

In juni 2003 nam Nederland het, jaarlijks roulerende, voorzitterschap op zich van IDEA, het International Institute for Democracy and Electoral Assistance. IDEA levert, mede met Nederlandse financiering, expertise en toegepast onderzoek op het gebied van democratisering en verkiezingsondersteuning aan de lidstaten en via regionale steunpunten aan overheden en middenveld in ontwikkelingslanden.

Via het Nederlandse IMD, Institute for Multi-party Democracy, is gewerkt aan versterking van de capaciteit van politieke partijen en het politieke bestel in dertien ontwikkelingslanden. Het nog jonge IMD heeft belangrijke vooruitgang geboekt op het vlak van het programmamanagement en de ontwikkeling van strategie en werkwijze in het veld. In een aantal IMD-programmalanden zijn positieve ontwikkelingen in de relaties tussen politieke partijen en binnen partijorganisaties mede aan de IMD-activiteiten toe te schrijven.

Matraprogramma: begin 2003 werd Servië/Montenegro als zestiende land toegevoegd aan de landenlijst. Kenmerkend voor de Matra-samenwerking was de bevordering van partnerschap van Nederlandse niet-gouvernementele organisaties, decentrale bestuursorganisaties en politieke partijen met gelijkgerichte organisaties in de doellanden. In het Matra Opleidingen Programma werd op pilotbasis een institutionele component ingebracht. Matra/PIN en Matra/KAP werden voorzien van een betere procedurele basis. Begin 2003 werd een rapportage over de voortgang van Matra in de periode 1999–2001 aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Uit deze rapportage blijkt duidelijk hoe de in de beleidsbrief Matra van medio 2000 aangekondigde intensivering en differentiatie van Matra gestalte heeft gekregen.

Nederland behoorde tot de 95 landen die, na een intensief onderhandelingsproces, in december in Mexico het VN-verdrag tegen corruptie ondertekenden. Nederland was – naast Oostenrijk, Mexico en Colombia – één van de landen die in 2001 een complete ontwerptekst voor het verdrag indienden en is steeds actief betrokken geweest bij de onderhandelingen. Met het totstandkomen van het VN-verdrag tegen corruptie bestaat er nu voor het eerst een juridisch bindend instrument met een mondiale reikwijdte.

Daarnaast functioneert sinds 2002 in Utsteinverband een Virtual Resource Centre ter ondersteuning van de (ambassade)staf van vier donorlanden bij activiteiten ter voorkoming en bestrijding van corruptie. Hoewel de uitstraling van dit initiatief vooralsnog achterblijft bij de verwachtingen, is in 2003 een aantal praktische instrumenten ontwikkeld (onder andere een anti-corruptietraining en een helpdesk) die het Resource Centre naar verwachting een grotere meerwaarde zullen geven.

Contacten met relevante posten over corruptiebestrijding zijn geïntensiveerd en zijn zowel gericht op rapportage als op programmering. Een aantal posten is actief waar het gaat om capaciteitsversterking op dit terrein, zoals ondersteuning van studies naar corruptiebestrijding, van oprichting van anti-corruptiecommissies en van lokale activiteiten van Transparency International.

Aan de voorgenomen scan van een aantal PRSP's op anti-corruptie is als gevolg van de discussie over de nieuwe lijst van partnerlanden en door gebrek aan capaciteit geen uitvoering gegeven. Bekeken wordt op welke wijze dit punt in 2004 bij de verdere intensivering van contacten met posten over dit onderwerp kan worden meegenomen. Daarbij zal overigens in het achterhoofd gehouden worden dat Duitsland – één van de Utsteinpartners – eind 2003 een soortgelijke exercitie is gestart.

Inzake de ondersteuning van decentralisatieprocessen en de versterking van lokaal bestuur werd in 2003 in samenwerking met SNV een regionale workshop «versterking lokaal bestuur» gehouden voor posten in Azië. Tevens werd een European Centre for Development Policy Management (ECDPM) onderzoek afgerond naar SWAP's en decentralisatie. Daaruit is een aantal concrete aanbevelingen gedestilleerd.

Vredesopbouw

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Toegenomen stabiliteit in Soedan.

• Implementatie van DDR in Rwanda en Angola.

• Opstarten DDR in Burundi en DRC.

Nederland is actief betrokken bij het vredesproces in Soedan en heeft onder meer daaraan bijgedragen door financiering van waarnemers in het Nubagebergte. Daarnaast zijn informele vredesprocessen ondersteund via bijdragen aan maatschappelijke organisaties als IKV, War-torn Societies Project International en International Alert; het betrof uiteenlopende landen als Macedonië, Guatemala, Somalië en Rwanda. Voorts kwam een kader voor stabiliteitsanalyse tot stand, het Stability Assessment Framework, dat vervolgens werd toegepast in Kenya en Rwanda, ter ondersteuning van de post bij het aanscherpen van beleid op het gebied van conflictpreventie. Een grotere positieve rol van media bij conflicten werd gestimuleerd door bijdragen voor Press Now, Search for Common Ground en het Institute for War and Peace Reporting.

Tezamen met de Utsteinpartners werd het belang van transparantie van defensiebegrotingen bepleit bij de Wereldbank. Dit heeft geresulteerd in een bijeenkomst over dit onderwerp begin februari 2004. Mogelijke vormen van samenwerking ter zake zijn in kaart gebracht. Voorts werd in samenwerking met Instituut Clingendael een instrument ontwikkeld en gepubliceerd dat behulpzaam moet zijn bij het ontwerp van programma's voor hervorming van de veiligheidssector; dit zogenoemde SSR-instrument werd ook onder de aandacht gebracht bij de OESO.

Het Multi-country Demobilisation and Re-integration Programme voor de Grote Merenregio is actief begeleid en aangestuurd, in met name Rwanda, Burundi en de DRC. In augustus reisden de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken naar de regio, onder meer om kennis te nemen van voortgang en knelpunten in dit programma.

Stability Assessment Framework (SAF)

Het doel van SAF is om gezamenlijk met de ambassade, het maatschappelijk middenveld, de internationale gemeenschap en zo mogelijk ook met de lokale regering, tot een stabiliteitsanalyse te komen en de bevindingen te integreren in ons beleid en activiteiten. De SAF was eerst toegepast in Rwanda en Mozambique. In 2003 is daaropvolgend een analyse verricht in Kenia en een update gemaakt in Rwanda. Opmerkelijk was dat na deze exercitie zowel de OS- als politieke middelen gezamenlijk ingezet werden om stabiliteit te bevorderen. Zo kan OS de structurele en langetermijnproblemen aanpakken en politieke middelen kunnen voor de mogelijke conflict «triggers» ingezet worden, zoals mensenrechtenschendingen, of in de voorbereiding van verkiezingen.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen86 00291 84669 20961 80150 44011 361
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal42 39360 23974 92056 66881 827– 25 159
       
4.1 Centraal programma GMV in ontwikkelingslanden17 42026 16038 78824 52644 666– 20 140
4.2 Matra/goed bestuur21 79030 65432 42728 54433 757– 5 213
4.3 POBB/MR6878849361 102908194
4.4 Gemeente initiatieven2 4962 5412 7692 4962 4960
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 4 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement2 3992 6894 1324 434
Posten4 7134 9936 8407 340
Totaal7 1137 68210 97211 774

BELEIDSARTIKEL 5. EUROPESE INTEGRATIE

A. Algemene beleidsdoelstelling

De regering stelt zich wat betreft het Europese integratieproces ten doel de integratie te verdiepen, de EU uit te breiden en het externe beleid van de Unie te versterken.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Verdieping van de integratie

1a. Het toekomstdebat

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Succesvolle afronding van de werkzaamheden van de Europese Conventie.

• Voortgang ten aanzien van de thema's van democratische legitimiteit, transparantie en slagvaardigheid in de Conventie en daaropvolgende IGC (Intergouvernementele Conferentie) alsook daarbuiten.

• Succesvolle bilaterale samenwerkingsverbanden binnen het kader van de Conventie (bilaterale bijdragen met Spanje, Frankrijk, VK en Zweden).

• Succesvol gebleken gecoördineerde Benelux-positie in de Conventie en IGC betreffende het institutionele kader ter versterking van de communautaire methode.

• Verwezenlijken van Nederlandse wensen in de Conventie alsook aandacht voor resterende Nederlandse prioriteiten in de IGC.

• De publieke en maatschappelijke discussie is in 2003 goed op gang gekomen.

Er is een stevige inspanning geleverd om voldoende aandacht in de Conventie – en de daarop volgende IGC – te waarborgen voor democratische legitimiteit, transparantie, slagvaardigheid, constitutionalisering en een effectief extern beleid van de EU.

In januari 2003 ging de «fase van voorstellen» van de Conventie van start waarbij het presidium van de Conventie voorstellen voor een nieuwe verdrag voor Europa presenteerde. In de daaropvolgende maanden is uitvoerig gesproken over waarden en grondrechten, doelstellingen van de Unie, bevoegdheidsverdeling, subsidiariteit en rol van nationale parlementen, het institutionele kader, de financiën van de Unie, de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, sociaal-economisch beleid en het externe beleid. Nederland heeft daar actief een rol in gespeeld, zowel individueel als in voorkomend geval in passende samenwerkingsverbanden. Het parlement is steeds uitvoerig geïnformeerd en er heeft een intensieve dialoog met het parlement plaatsgevonden. Vanuit het parlement is ook een actieve inbreng geleverd aan de discussie en voortgang van de Conventie.

Met de Benelux, daarin gesteund door andere gelijkgezinde landen, leverde de regering een belangrijke bijdrage aan het debat over de instellingen. Deze bijdrage bleek beslissend voor het bereiken van overeenstemming over het institutionele kader in de eindfase van de onderhandelingen. Het door de Conventie opgestelde ontwerpverdrag is vervolgens op 18 juli 2003 aan het Italiaanse voorzitterschap aangeboden. Het Conventieresultaat gold als uitgangspunt in de daaropvolgende IGC die op 4 oktober 2003 van start ging. Daarin vroeg de regering aandacht voor een aantal voor Nederland essentiële wensen: schrappen van de Wetgevende Raad, eerlijke toegang tot het ambt voorzitter Europese Raad, grotere democratische betrokkenheid van het Europees Parlement bij verkiezing van de voorzitter van de Commissie, behoud van unanimiteit in de besluitvorming over de Financiële Perspectieven en versterking van de rol van het Hof bij de naleving van het Stabiliteits-en Groeipact. Het laatste punt werd gedurende de IGC toegevoegd – tijdens het zogenaamde «Conclaaf» te Napels op 28 november 2003 (met een interventie van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, zonder formeel tekstvoorstel) – naar aanleiding van de discussies omtrent de naleving van het Stabiliteits- en Groeipact, en met oog voor de motie daarover in het parlement.

De Europese Raad is er op 12–13 december 2003 niet in geslaagd de IGC af te ronden en overeenstemming te bereiken over een nieuw verdrag voor de Unie. Een compromis kon vooral niet bereikt worden omdat op het institutionele vlakde posities van landen nog te ver uit elkaar lagen, met name ten aanzien van de definitie van gekwalificeerde meerderheid. Het inkomende Ierse voorzitterschap heeft de taak gekregen een inventarisatie van de resterende openstaande kwesties te maken om daarover aan de in maart 2004 te houden Europese Raad te rapporteren. Eerst dan wordt bezien hoe de doorgaat.

Buiten het kader van de Conventie en de IGC is voortgang geboekt met het democratisch en transparant maken van de EU. Zo is er overeenstemming over het Statuut Europese Politieke Partijen en ligt ereen Interinstitutioneel Akkoord (IIA) over betere regelgeving. Nederland heeft zich in de onderhandelingen over dit IIA positief opgesteld. Streven was een helder en substantieel akkoord in Europa. Nederland heeft zich met succes ingezet voor het behoud van alternatieve vormen van implementatie, zoals coregulering en zelfregulering. Ook heeft Nederland gepleit voor een versnelde behandeling van codificatiewetgeving. Dit heeft geleid tot de afspraak dat de Raad en het Europees Parlement binnen zes maanden na inwerkingtreding van het akkoord hun werkmethoden ten aanzien van voorstellen voor vereenvoudigde besluiten zullen wijzigen.

De regering heeft zich ingezet voor het stimuleren van een brede discussie over de toekomst van de Europese Unie in eigen land, zowel met het parlement als met maatschappelijke organisaties. Rondom de Conventie en de IGC is actief het maatschappelijk en parlementair debat aangemoedigd. Bijvoorbeeld door een intensieve informatievoorziening en een uitgebreide dialoog met het parlement. Maar ook door het opzetten en ondersteunen van publieksvoorlichtingsbijeenkomsten, een actieve informatiecampagne, nauwe contacten met het maatschappelijk middenveld en bijdragen in verschillende media. Dit alles heeft geleid tot regelmatige aandacht in het parlement (debatten over de Conventie en de IGC – vooral vanaf juni) alsook in de media.

1b. Kenniseconomie

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De Nederlandse prioriteiten voor de Lissabon-strategie komen herkenbaar terug in de conclusies.

• Toenemende aandacht voor vergrijzing in de Lissabon-strategie.

De EU boekte goede resultaten tijdens de Europese Voorjaarsraad 2003 over de Lissabon-strategie. De Voorjaarsraad heeft vanwege het huidige economische klimaat vooral veel nadruk gelegd op het economische beleid. Niettemin is de balans tussen de economische, sociale en milieubelangen goed behouden gebleven. De Lissabon-strategie blijft richtinggevend voor het sociaal-economische beleid ondanks de huidige economische tegenwind.

De Commissie meet jaarlijks de voortgang van de individuele lidstaten op het terrein van de Lissabon-strategie in haar voorjaarsrapport. Dit doet zij aan de hand van een aantal structurele indicatoren voor economische hervormingen, werkgelegenheid, sociale cohesie en milieu. De prestaties van sommige individuele lidstaten laten nog te wensen over. De methode van de Commissie maakt dit ook duidelijk zichtbaar.

Belangrijk is ook de stroomlijning tussen de belangrijkste instrumenten voor beleidscoördinatie. De lidstaten zijn er meer en meer van doordrongen dat de Lissabon-strategie zich bevindt op de snede van Europees en nationaal beleid. Ondanks het vrijwillige karakter van het instrumentarium, bevordert deze wisselwerking, de convergentie van nationaal beleid van de lidstaten zoals toenadering op het gebied van pensioenen. De vergrijzing heeft de aandacht behouden, zo voerden de lidstaten de discussie over hun begrotingsbeleid en over sociale bescherming. Ook is de vergrijzing reden geweest om initiatieven te ontwikkelen op het gebied van gezondheidszorg en ouderenzorg. Voorts hebben de regeringsleiders het belang van implementatie, vooral op nationaal niveau, benadrukt.

De Nederlandse voorbereidingen voor de Europese Raad van voorjaar 2003 hebben daarmee resultaat gehad. De Nederlandse prioriteiten (vertrouwen, werk, en innovatie, kennis en ondernemerschap) zijn herkenbaar in de conclusies. Ook hebben de twee bilaterale initiatieven met respectievelijk Ierland en Polen effect gesorteerd. Met deze initiatieven is geïnvesteerd in de relatie met het Ierse Voorzitterschap en een belangrijke toekomstige lidstaat. Voorts hebben de sociale partners en de milieubeweging inbreng geleverd bij de voorbereidingen voor de Voorjaarsraad.

Nederland hecht aan nauwe betrokkenheid van de kandidaat-lidstaten bij de Lissabon-strategie. In dit kader hebben de premiers van Nederland en Polen in aanloop naar de Europese Voorjaarsraad een gezamenlijk artikel gepubliceerd over betrokkenheid van de kandidaat-lidstaten bij de Lissabon-strategie.

Voor de begrotingsdiscipline en schuldreductie was 2003 een moeilijk jaar. Nederland heeft zich ingezet voor naleving van de regels van het Stabiliteits- en Groeipact. Tijdens de Ecofin Raad van 25 november 2003 is Nederland door diverse lidstaten gesteund in zijn opstelling. Dit voorkwam niet dat Frankrijk en Duitsland van de regels afweken. Toch hebben Frankrijk en Duitsland, mede onder druk van Nederland, in de conclusies van de Raad opgenomen dat zij blijven hechten aan uitvoering van de regels van het Pact en het Verdrag. De doelstellingen van het Stabiliteits- en Groeipact zijn daarmee als zodanig gewaarborgd. De Commissie heeft zich, mede onder druk van Nederland, gebogen over de gang van zaken tijdens de Ecofin Raad van 25 november 2003. Zij heeft recent besloten om de Raad voor het Europese Hof te dagen om te toetsen of de procedure die de Raad destijds gevolgd heeft, rechtmatig was.

1c. Landbouw, voedselveiligheid en visserij

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Hervorming EU Gemeenschappelijk Landbouwbeleid : duurzamer, marktgerichter en minder handelsverstorend.

• Nieuwe richtlijn MKZ (Mond- en Klauwzeer) die noodvaccinatie mogelijk maakt.

• Meerjarig herstelplan voor kabeljauw, overeengekomen door de Landbouw- en Visserijraad in december 2003.

De Landbouw- en Visserijraad (LVR) heeft in juni onder Grieks voorzitterschap een politiek akkoord bereikt over de hervorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Daarin zijn de belangrijkste principes uit de oorspronkelijke voorstellen voor de mid-term review (MTR) grotendeels overeind gebleven. Als gevolg van de hervorming wordt het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid duurzamer, marktgerichter en minder handelsverstorend. De Nederlandse inzet was er op gericht de Commissie zoveel mogelijk te ondersteunen en daarmee te voorkomen dat het hervormingspakket zou verwateren. Die opzet is grotendeels geslaagd. Voor Nederland is met name van belang dat nu gekozen is voor het principe van volledige ontkoppeling van de directe inkomenssteun van de productie. Bovendien is de toekenning van betaling van inkomenspremies afhankelijk gemaakt van het voldoen aan standaarden op het gebied van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid (de zogenaamde cross compliance). De vergroening van het beleid wordt verder gestimuleerd door de overeengekomen versterking van het plattelandsbeleid. De uitkomsten van de mid-term review staan meer gedetailleerd omschreven in de Staat van de Europese Unie 2004 en in een brief van minister Veerman aan de Tweede Kamer (7 juli 2003).

De Raad bereikte in 2003 eveneens een akkoord over regelgeving inzake Mond- en Klauwzeer (MKZ). Nederland heeft zich sterk gemaakt voor dit akkoord, dat inhoudt dat binnen de EU noodvaccinatie mogelijk wordt als alternatief bestrijdingsmechanisme voor het doden van dieren in geval van een uitbraak van MKZ. Noodvaccinatie moet echter wel binnen de kaders van het non-vaccinatiebeleid vallen, waaraan de EU vooralsnog vasthoudt.

In december 2003 bereikte de Raad een politiek akkoord over een meerjarig herstelplan voor de kabeljauwstand. Nederland stemde in met dit akkoord. Een cruciaal onderdeel in het kabeljauwherstelplan wordt gevormd door de afspraken over de beperking van de visserij-inspanning, een systeem waar Nederland actief voor gepleit heeft. In combinatie met de vaststelling van de toegestane vangsthoeveelheden voor 2004 bieden de plannen een goede basis voor het herstel van kabeljauwstand binnen de beoogde termijnen van vijf tot tien jaar. Ten aanzien van het externe visserijbeleid is tijdens het Italiaanse voorzitterschap de discussie gevoerd over een mededeling inzake partnerschapsovereenkomsten met derde landen. Het Ierse voorzitterschap tracht in de eerste helft van 2004 af te ronden door aanname van Raadsconclusies. Nederland heeft bij de bespreking van dit onderwerp benadrukt dat de belangen van ontwikkelingslanden steeds moeten worden meegenomen. Evaluaties van bestaande overeenkomsten en wetenschappelijk advies dienen de basis te vormen voor toekomstige partnerschapsovereenkomsten.

1d. Veiligheid (ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid)

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De streefdata voor asiel- en immigratiewetgeving, zoals overeengekomen tijdens de Europese Raad van Sevilla, zijn deels gehaald: de Dublin-II-verordening en de richtlijnen «gezinshereniging» en «minimumnormen voor de opvang van asielzoekers» werden tijdig afgerond. Ook is er een politiek akkoord over de status van «langdurig verblijvende derdelanders» bereikt.

• Een betere samenwerking bij grensbewaking is bereikt, onder andere door de oprichting van een Europees agentschap terzake. Een aantal terug- en overnameovereenkomsten met derde landen werd afgerond (Hong Kong, Macao, Sri-Lanka). De onderhandelingen met onder andere Albanië (bijna afgerond), Marokko en Rusland zijn nog gaande.

• Het wetsvoorstel voor gemeenschappelijke onderzoeksteams is naar het Nederlandse parlement gestuurd. Afronding is voorzien voor voorjaar 2004.

• Er is overeenstemming over de definities van, en straffen op seksuele uitbuiting van kinderen, milieucriminaliteit en corruptie in de private sector. Ook is een akkoord bereikt over de bestrijding van illegale drugshandel. Voorts zijn afspraken gemaakt over de voorwaarden voor confiscatie van opbrengsten van misdrijven; en konden lidstaten zich vinden in de wederzijdse erkenning van geldsancties, waardoor boetes opgelegd in de ene lidstaat geïnd kunnen worden in de andere lidstaat.

De verordening die bepaalt welke Lidstaat verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van asielverzoeken (Dublin II) en de richtlijn waarin het recht op gezinshereniging wordt bepaald, zijn in 2003 afgerond. Ook de richtlijn over minimumnormen voor de opvang van asielzoekers is begin 2003 vastgesteld. In juni 2003 bereikte de Raad een politiek akkoord over de status van langdurig verblijvende derdelanders. Nederland is voorstander van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. De doelstelling van een gemeenschappelijk Europees asielsysteem is destijds ook op Nederlands initiatief opgenomen in de conclusies van de Europese Raad van Tampere (1999). De afronding van deze richtlijnen draagt hieraan bij. Er is geen overeenstemming bereikt over de richtlijn over de erkenning en status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen en de richtlijn over de procedures in de Lidstaten voor toekenning van de vluchtelingenstatus.

Betere samenwerking bij grensbewaking krijgt gestalte in een agentschap voor het beheer van de buitengrenzen. In november 2003 is hierover overeenstemming bereikt. In de strijd tegen illegale immigratie heeft de Unie terug- en overnameovereenkomsten (T&O's) gesloten. In 2003 zijn de eerste T&O's afgesloten met Hong Kong, Macao en Sri Lanka. Met andere landen is de Commissie begonnen met onderhandelingen c.q. heeft de Commissie een mandaat gekregen om dat te doen (Albanië, Algerije, China, Marokko, Oekraïne, Pakistan, Rusland en Turkije). Nederland onderschrijft het belang van het afsluiten van terug- en overnameovereenkomsten.

Op 1 januari 2003 is het kaderbesluit voor gemeenschappelijke onderzoeksteams ter bestrijding van drugshandel, mensenhandel en terrorisme in werking getreden. Deze teams moeten de lidstaten helpen bij een meer effectieve, gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit.

In 2003 is een kaderbesluit aangenomen over de bestrijding van kinderpornografie alsook mensenhandel. Overeenstemming is bereikt over de definities van en straffen op seksuele uitbuiting van kinderen. Eveneens is in 2003 overeenstemming bereikt over de definities van en straffen op milieucriminaliteit. Tijdens de Raad van november 2003 is overeenstemming bereikt over het kaderbesluit drugs. Het bewerkstelligt een gemeenschappelijke definitie van drugshandel en een zekere harmonisering van straffen. Het kaderbesluit is gericht op de bestrijding van grensoverschrijdende drugshandel. Het politiek akkoord maakt mogelijk dat Nederland het gedoogbeleid («coffeeshop beleid») kan handhaven.

Het kaderbesluit tot vaststelling van de definitie van terrorisme en de straffen voor terroristische misdaden had per 1 januari 2003 in werking moeten treden. Lidstaten zullen een aantal delicten als van terroristische aard aanduiden en de straffen voor terroristische daden harmoniseren. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, hebben echter de noodzakelijke wetswijzigingen nog niet doorgevoerd. In Nederland dient de Senaat zich nog over het voorstel uit te spreken. Ook wordt over de afspraken voor de wederzijdse erkenning van confiscatiebeslissingen nog onderhandeld.

1e. Milieu en transport

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Voortgang met de liberalisering van de energiemarkt, vaststelling van richtlijnen met betrekking tot energiebesparing en ter bevordering van biobrandstoffen in de transportsector en een politiek akkoord op de richtlijn voorzieningszekerheid gas.

• Ratificatie van het Bioveiligheidsprotocol door de EG, een politiek akkoord over de richtlijn milieuaansprakelijkheid en vaststelling van de richtlijn CO2-emissiehandel.

• Met de onderhandelingen over de richtlijn Eurovignet en het Tweede Spoorwegpakket werd goede voortgang gemaakt; het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid is vanaf 2004 operationeel.

Er is duidelijk vooruitgang geboekt in de liberalisering van de energiemarkt. Zo is er een richtlijn inzake energiebelastingen, een richtlijn inzake de aanpassing van de bestaande richtlijnen voor elektriciteit en gas en een verordening betreffende grensoverschrijdende handel in elektriciteit vastgesteld.

Ook wanneer het gaat om het zekerstellen van de toekomstige voorziening werden belangrijke resultaten geboekt. Zo werd in het kader van energiebesparing de richtlijn voor de bevordering van warmtekrachtkoppeling (WKK) vastgesteld. Wat betreft diversificatie van energiebronnen werd een richtlijn vastgesteld ter bevordering van biobrandstoffen in de transportsector. De EU ligt echter achter op schema wat betreft gebruik van renewables: het aandeel renewables in de energiemix blijft met 6 procent laag ten opzichte van de streefwaarde van 12 procent in 2010.

Met betrekking tot het zekerstellen van voldoende aanvoer van fossiele energie heeft de Raad een begin gemaakt met het formuleren van een extern beleid richting producerende en doorvoerlanden.

Conform de inzet van Nederland heeft de Raad een voorstel voor een richtlijn inzake de voorzieningszekerheid van gas (politiek akkoord) dusdanig gewijzigd overgenomen dat de nationale soevereiniteit over bodemschatten onder alle omstandigheden gehandhaafd blijft. De Europese Commissie krijgt daarover, in tegenstelling tot haar voorstel, geen zeggenschap.

Tenslotte kwam de Raad tot een politiek akkoord over het programma «Intelligente energie voor Europa» voor de jaren 2003–2006. Het gaat om (voortzetting van) ondersteuning van beleidsstudies op het gebied van duurzame energie (Altener), energiebesparing (SAVE), transport (STEER) en samenwerking met ontwikkelingslanden (Coopener). Het budget voor de jaren 2003–2006 bedraagt EUR 200 miljoen.

Voor wat betreft diverse beleidsvoornemens op het gebied van internationaal milieubeleid wordt tevens verwezen naar: «Bevordering van de ecologische ordening» (beleidsartikel 1), met name voor wat betreft klimaat, chemische stoffen en bioveiligheid. Het Bioveiligheidsprotocol is in 2003 door de EG geratificeerd. Daarnaast is het protocol op 11 september 2003 in werking getreden. Voorts werd in 2003 een drietal verordeningen inzake genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) van kracht: over traceerbaarheid en etikettering van ggo's, over ggo-levensmiddelen en diervoeders en om enkele resterende zaken te regelen ter implementatie van het Bioveiligheidsprotocol.

In juni 2003 werd in de Raad een politiek akkoord bereikt over de richtlijn inzake milieu-aansprakelijkheid. In januari 2004 is de conciliatie-procedure gestart, die ertoe moet leiden dat de richtlijn medio 2004 van kracht zal worden.

In 2003 werd tussen Raad en Europees Parlement overeenstemming bereikt over de richtlijn CO2-emissiehandel. Het Europese stelsel gaat op 1 januari 2005 van start. In het najaar van 2003 presenteerde de Commissie een voorstel over een aanvullende regeling die het gebruik van CDM- en JI-credits in het Europese stelsel mogelijk maakt.

Sinds oktober 2003 bespreekt de Raad de ontwerp-verordening inzake de toelating van chemische stoffen (REACH). De behandeling van dit gecompliceerde dossier zal nog geruime tijd duren. De Raad heeft zich tevens gebogen over de ontwerp-richtlijn inzake de kwaliteit van zwemwater. De behandeling daarvan wordt nog voortgezet.

De Raad heeft eveneens een begin gemaakt met de behandeling van de Vierde Dochterrichtlijn Luchtkwaliteit.

In 2003 zijn vorderingen gemaakt met de herziening van de Richtlijn Eurovignet. Doel hiervan is de lidstaten een communautair kader te bieden voor een afstandsgerelateerde gebruiksheffing voor het vrachtvervoer over de weg. Zo komt het principe «de gebruiker betaalt» meer tot zijn recht. Definitieve besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden.

Aanname van het Tweede Spoorwegpakket heeft plaatsgevonden. Dit behelst regelgeving om te komen tot liberalisering van het goederenvervoer en de oprichting van een Europees Spoorweg Agentschap. De openstelling van nationale markten en het toestaan van cabotage is een noodzakelijke voorwaarde om een verbetering van de concurrentiepositie van het spoor te bewerkstelligen.

Het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid (EMSA) is vanaf begin 2004 operationeel. Tot de oprichting van dit agentschap is besloten na het vergaan van olietanker Erika voor de Bretonse kust in 1999. De standplaats is Brussel. Het Europees Agentschap voor Luchtvaart Veiligheid (EASA) is in 2003 van start gegaan. De standplaats is Keulen.

Teneinde de toenemende congestie in het Europese luchtruim het hoofd te kunnen bieden zijn in 2003 stappen ondernomen die ertoe moeten leiden dat het Europese luchtruim eind 2004 is omgevormd tot een gemeenschappelijk luchtruim dat valt onder één EU-wetgevingsregime. Deze single European sky zal in eerste instantie alleen de hogere luchtlagen omvatten.

2. Uitbreiding van de EU

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het ratificatieproces van het toetredingsverdrag ligt op schema. In april 2003 werd het toetredingsverdrag inzake de tien kandidaatlidstaten (Polen, Hongarije, Slovenië, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus) getekend. In november heeft de Tweede Kamer de goedkeuringswet bij het toetredingsverdrag aangenomen.

• Via voldoende garanties van de Commissie voor toepassing van de in het acquis communautaire en het toetredingsverdrag vervatte vrijwaringsclausules is de zorgvuldigheid van het toetredingsproces gewaarborgd.

• Met Bulgarije en Roemenië zijn al in 2002 «partnerschappen» gesloten, waarbinnen, gericht op de toetreding, wordt samengewerkt vanuit alle bij het toetredingsproces betrokken ministeries. Dat proces is in 2003 geïntensiveerd en wordt in 2004 versterkt.

• Twinning (Kandidaat-lidstaten van de EU moeten bij toetreding het acquis communautaire hebben overgenomen en geïmplementeerd. Met het oog hierop worden de overheid en het rechtstelsel in deze landen versterkt («institution building»). Het belangrijkste, specifiek op dit doel gerichte EU-programma is twinning. Het wordt uitgevoerd door publieke instellingen in de lidstaten. Zij delen hun ervaring betreffende het overnemen en toepassen van het Acquis met zusterinstellingen in de kandidaat-lidstaten.): Nederland stijgt opnieuw in de noteringen qua hoeveelheid Twinning-projecten (en eindigt in de twinningronde 2003 als derde na Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Nederlandse deelnemers zijn voorbereid op komende Transitiefaciliteit voor Institution Building («post-accessiesteun») voor de tien toetreders. Deelgenomen aan technisch overleg van Commissie met lidstaten over twinning als instrument in kader «Wider Europe».

De regering heeft zich in 2003 ten doel gesteld de toetreding van tien kandidaat-lidstaten in 2004 verder voor te bereiden, de onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië te vervolgen en een nieuwe fase in relatie EU – Turkije vorm te geven. Dit door een actieve Nederlandse inbreng in EU-kader, gericht op het zorgvuldig verloop van het gehele uitbreidingsproces.

Terwijl het Matra pre-accessie-instrumentarium voor de toetredende landen wordt uitgefaseerd, wordt gewerkt aan een faciliteit voor partnerschappen na de toetreding. Die kan direct bij toetreding van start gaan tot 2007, net als de faciliteit voor institutionele versterking van de Europese Commissie.

De toetredingsonderhandelingen met Bulgarije en Roemenië vorderen in een verantwoord tempo dat recht doet aan de voortgang die beide landen in de praktijk maken. De onderhandelingskalender voor Bulgarije en Roemenië is nader gedefinieerd door de Europese Raad van Kopenhagen in december 2002. De Unie wenst Roemenië en Bulgarije in 2007 te verwelkomen, afhankelijk van de voortgang bij het voldoen aan de lidmaatschapscriteria. In de door de Raad onderschreven draaiboeken voor het toetredingsproces zijn duidelijke en passende einddoelen vastgelegd.

Ten aanzien van Turkije beloot de Europese Raad van Kopenhagen dat in december 2004 op basis van een rapport en een aanbeveling van de Commissie zal worden bezien of Turkije aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoet. Als dat zo is, dan zullen zonder verwijl toetredingsonderhandelingen worden geopend. In 2003 heeft de EU een dialoog onderhouden met Turkije over de voortgang bij het voldoen aan de politieke Kopenhagen-criteria.

3. Versterking van het externe EU-beleid

3a. Ontwikkeling van het extern optreden in het algemeen

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• In 2003 werd de eerste Europese veiligheidsstrategie afgerond. In de strategie wordt het brede EU-instrumentarium (handel, ontwikkelingssamenwerking, JBZ (Justitie- en Binnenlandse Zaken)) ingezet om de interne en externe veiligheid van de Unie te waarborgen.

• Afronding van een coherente EU-strategie ten aanzien van de dreiging van massavernietigingswapens.

• Inventarisatie en verduidelijking van bestaande Europese wet- en regelgeving op het gebied van sancties.

Het jaar 2003 was een roerig jaar voor wat betreft de externe betrekkingen van de EU. De kwestie Irak heeft laten zien dat eensgezind optreden op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid nog geen automatisme is.

Het instellen van een Europese minister van Buitenlandse Zaken, zoals voorzien in de IGC, moet bijdragen aan verandering op dit terrein. Deze minister zal de huidige activiteiten van de Europese commissaris voor externe betrekkingen en die van de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheids Beleid in zich verenigen. Met deze pijleroverstijgende formule zal de coherentie van het externe beleid van de Unie worden bevorderd.

Ten aanzien van de wens te komen tot een betere prioriteitstelling wordt langzaam enige voortgang geboekt. De prioriteiten van de EU zijn een verzameling van de prioriteiten van de lidstaten. Daarom is het moeilijk om posterioriteiten te stellen. Nederland kan dit niet in zijn eentje veranderen, maar vraagt hier, mede in het kader van de effectiviteit van het extern beleid, wel constant de aandacht voor.

3b. Relaties met de EU en derde landen

Westelijke Balkan

De relaties met de Westelijke Balkan krijgen vorm binnen het Stabilisatie en Associatie Proces (SAP). Europese Raad van Thessaloniki in juni 2003 gaf dit proces nieuwe impuls. Met Kroatië en Macedonië zijn al Stabilisatie- en Associatie-akkoorden gesloten. Kroatië diende in maart 2003 EU-lidmaatschapsaanvraag in. In 2003 zijn onderhandelingen over stabilisatie- en associatie-overeenkomst met Albanië begonnen. Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro zijn nog onderwerp van haalbaarheidsstudies. De EU leverde bovendien bijdrage aan stabilisatie op de Balkan door EU-politiemissies in Bosnië-Herzegovina en Macedonië, verdere afspraken over stapsgewijze introductie van de uitbreidingsinstrumenten (twinning, toegang tot programma's) en samenwerking bij de bestrijding van illegale immigratie en criminaliteit, zoals afgesproken tijdens de Zagreb-II-conferentie in Thessaloniki in juni 2003.

Noord-Afrika en Midden-Oosten

De ratificatie van associatie-akkoorden met Algerije en Libanon kon nog niet worden afgerond vanweg de lopende ratificatieprocedure (in de Tweede Kamer). Mede dankzij Nederlandse inzet, werd een non-proliferatieclausule in de associatie-onderhandelingen met Syrië ingebracht. Intensivering van de relatie tussen de EU en Libië werd afhankelijk gemaakt van vooruitgang op politieke onderwerpen. De landbouwonderhandelingen met Marokko en Israël zijn afgerond. Er is EU-consensus over versterking van de conditionaliteit op het gebied van mensenrechten, hervormingen en migratie in de relaties met Mediterrane partnerlanden. De Euromed Stichting voor Dialoog der Culturen is opgericht, en tijdens de Ministeriële Conferentie in Napels is het EIB-mandaat voor de regio uitgebreid via de Euro-Mediterrane Faciliteit voor Investeringen en Partnerschap (FEMIP).

Oost-Europa

De Gemeenschappelijke Economische Ruimte EU-Rusland kreeg vorm in een gemeenschappelijk document. Er werd voortgang geboekt in de energiedialoog met Rusland. Besprekingen over de politieke dossiers van partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (mensenrechten Tsjet-sjenië, Moldavië) verliepen echter stroef. De EU-Rusland-toppen kenden een onevenwichtige uitkomst (doordat Russische deliverables domineerden). De democratisering en bevordering van de rechtsstaat blijven zorgpunten voor Oost-Europa en Centraal-Azië.

Transatlantische betrekkingen

Tijdens de EU-VS-top in juni 2003 werden met de VS afspraken gemaakt over: versterkte samenwerking en dialoog in de strijd tegen terrorisme, non-proliferatie en de bestrijding van massavernietigingswapens, en de inzet voor de tijdige afronding van de WTO-Doha-Ronde. Een verdrag over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering werd ondertekend. Tevens werd een akkoord bereikt over controle van containertransport in de strijd tegen terrorisme (CSI). De Europese Raad van december 2003 sprak zich specifiek uit over het belang van versterking van de transatlantische betrekkingen. Als onderdeel van «public diplomacy» beleid van de EU gericht op de VS is er een begin gemaakt met informatievoorziening (fact sheets) over EU in de VS. Eind december kwam er een eind aan het staalconflict met de VS. Tenslotte vond uitwerking op hoofdlijnen plaats van de herziening van de EU-Canada-relatie in Raadsconclusies en werd voortgang geboekt bij het opstellen van een raamwerk voor het Trade and Investment Enhancement Agreement

Latijns-Amerika en het Caraïbisch Gebied

Het jaar 2003 kenmerkte zich door vlotte afronding van politieke en samenwerkingsakkoorden met de Andes Gemeenschap en Centraal Amerikaanse staten. De onderhandelingen met Mercosur vorderde echter langzaam (politiek- en samenwerkingsakkoord en handelsakkoord). In 2003 vond geen verdere uitwerking van de maritieme samenwerking in EU-kader plaats.

Azië

EU heeft het beleidskader ten aanzien van de relaties met Zuidoost-Azië en China aangescherpt, waarmee Nederlands beleid ook Europees tot uiting komt. De EU-India top en top met China verliepen succesvol: de dialoog met India en China werd geïntensiveerd en de praktische samenwerking geëffectueerd (toerisme-overeenkomst met China en Galileo-verdrag). China heeft de ban op Nederlandse producten van dierlijke oorsprong opgeheven. De stroomlijning van de diverse overlegstructuren werd nog niet afgerond door ontbreken van een ondersteunend secretariaat (ASEM); de ASEM-dialoog boekte weinig voortgang, mede door moeizame discussie over eventuele toelating van Birma tot ASEM.

ACS-landen

Nederland streefde naar afronding in 2003 van de Country Strategy Papers (CSPs), de beleidsdocumenten waarin de samenwerking tussen de EU en het ontvangende land wordt vastgelegd. Dit proces kon in 2003 niet worden afgerond, met name door diverse problemen in de ontvangende landen. Er is een start gemaakt met de eerste fase van de onderhandelingen over Economic Partnership Agreements. De Raad heeft de eerste onderhandelingen over de vredesfaciliteit voor Afrika afgerond. Nadere uitwerking zal in 2004 plaatsvinden.

3c. EU-ontwikkelingsbeleid

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Nederland heeft bijgedragen aan de bevordering van de implementatie van de Millennium Development Goals en de Monterrey commitments (in het bijzonder 0,7 procent BNP voor ODA) door consequente onderstreping van het belang ervan in diverse EU-fora en onderhandelingstrajecten.

• Op Nederlands initiatief is het EU Policy Coherence for Development Network opgericht. Dit netwerk heeft tot doel informatie-uitwisseling tussen de lidstaten over coherentiedossiers te bevorderen en bestaat inmiddels uit elf lidstaten en het focal point van de Commissie.

Beoordeling van het jaarverslag van de Commissie vormt één van de instrumenten om de kwaliteit en de effectiviteit van het werk van de Commissie te beoordelen. Nederland heeft het jaarverslag 2003 dan ook samen met andere gelijkgezinde donoren kritisch beoordeeld en bijgedragen aan Raadsconclusies ter verbetering ervan.

4. Raad van Europa

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het Nederlandse Voorzitterschap van de Raad van Europa, dat tot mei 2004 loopt, is voor 2003 met name op het gebied van gezondheid, integratie en grondrechten – conform inzet – goed verlopen.

• In december 2003 is door Nederlands voorzitterschap een doorbraak bewerkstelligd in de sinds 1998 slepende Loizidou-zaak. Als gevolg van Nederlandse druk als voorzitter van het Comité van Ministers heeft Turkije in december 2003 een schadeloosstelling betaald aan mevrouw Loizidou wegens het verlies van haar onroerend goed na de Turkse inval op Cyprus, conform het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens terzake in 1998.

• In mei 2003 is meegewerkt aan de formulering van een hervormingspakket (CDDH (2003) 026 add I final) voor het Hof dat in mei 2003 is aangenomen en in 2004, onder Nederlands Voorzitterschap moet resulteren in een herzien protocol voor het Hof.

Het jaar 2003 stond in het teken van de voorbereiding van het Nederlandse voorzitterschap van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (6 november 2003 – 12 mei 2004). Interdepartementale coördinatie leidde tot een Nederlands voorzitterschapsprogramma dat aan de Kamer is toegezonden. Met voorafgaande en opvolgende voorzitterschappen (respectievelijk Malta, Moldavië, Noorwegen en Polen) zijn contacten gelegd. Al in het najaar van 2003 zijn enkele voornemens uit het programma gerealiseerd.

Aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa zijn de resultaten van door het Voorzitterschap georganiseerde thematische bijeenkomsten aangeboden.

– Een strategisch document over het formuleren van de internationale agenda op het gebied van gezondheid (met inbegrip van de rechten van patiënten) naar aanleiding van een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van de Raad, de EU en de WHO.

– Resultaten van de bijeenkomst van de Europese Commissie voor Integratie (CDMG) gericht op «Focus on integration in the community and in the workplace» betreffende inburgeringcursussen, stedelijk beleid en arbeidsmarktparticipatie.

– Resultaten bijeenkomst experts Raad van Europa over fundamentele grondrechten en de pluralistische maatschappij. Dit leverde onder meer de aanbeveling op dat de Raad de uitwisseling van «best practices» moet faciliteren en dient te assisteren bij het gebruik van de «margin of appreciation» op gebieden als vrijheid van meningsuiting/religie versus andere rechten en verantwoordelijkheden, toegang tot rechten en faciliteiten in het publieke domein, religieuze manifestaties in het publieke domein en het voorkomen van geweld tegen vrouwen en homoseksuelen.

Een aantal Nederlandse prioriteiten komt pas in 2004 aan de orde: sport, integriteit, synergie tussen Raad van Europa en OVSE en implementatie mensenrechten.

In samenwerking met de Nederlandse Nationale Jeugdraad is een bijeenkomst georganiseerd van het Raad van Europa Comité van het Europees Jeugdforum in Den Haag (5–8 december 2003) en is een tekenwedstrijd over thema's van de Raad uitgeschreven voor lagere scholen in Den Haag. In samenwerking met de Europese Beweging is een aanvang gemaakt met een lezingencyclus over de Raad van Europa.

Nederland heeft zich met betrekking tot de meer reguliere werkzaamheden van de Raad (zoals blijvende aandacht voor handhaving en uitbreiding van het acquis) onder meer deelgenomen aan de monitoring van de toetredingscriteria van Armenië en Azerbeidzjan (met specifieke aandacht voor het vraagstuk van politieke gevangenen in Azerbeidzjan) en van het Russische optreden in Tsjetsjenië. Mede dankzij Nederland is verzekerd dat het Comité van Ministers eveneens toeziet op de naleving van de verplichtingen van de nieuwe lidstaat Servië-Montenegro.

Nederland nam in 2003 actief deel aan de discussies in het kader van de Raad van Europa over ondermeer een ontwerpconventie inzake de strijd tegen mensenhandel en een ontwerpconventie over de strijd tegen terrorisme.

In december 2003 zijn voorstellen ingediend (door Noorwegen ondersteund) over hervorming van de ministeriële bijeenkomsten van het Comité van Ministers van de Raad.

Een ander belangrijk Nederlands aandachtspunt was de verbetering van het functioneren van het EHRM door terugdringing van de huidige werklast. In 2003 werkte Nederland mee aan de formulering van een hervormingspakket (CDDH (2003) 026 add I final) voor het Hof dat in 2003 is aangenomen. Dit pakket zal in 2004 onder Nederlands Voorzitterschap moeten resulteren in een herzien protocol voor het Hof.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 5 Europese Integratie (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen1 812 5721 701 5085 132 2245 611 4175 886 089– 274 672
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal1 805 9651 699 4475 128 7515 609 4155 888 089– 278 674
       
5.1 Vierde eigen middel EU1 790 5981 681 4272 267 7012 680 9362 786 027– 105 091
5.2 BTW-afdrachten–-1 241 4031 195 6661 301 382– 105 716
5.3 Landbouwheffingen–-258 690327 596230 00097 596
5.4 Invoerrechten–-1 339 8611 382 0351 547 000– 164 965
5.5 Matra/pre accessie7 7209 94112 93314 46415 429– 965
5.6 Raad van Europa7 2177 3387 4127 9007 782118
5.7 Europese bewustwording431741751818469349
       
Ontvangsten0102637 732426 179444 250– 18 071
5.20 Restituties contributie RvE01028275pm75
5.21 Vergoeding voor inning landbouwheffingen–-97 67581 89957 50024 399
5.22 Vergoeding voor inning invoerrechten–-539 975344 205386 750– 42 545
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 5 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement8 1558 5909 94010 666
Posten28 99930 45722 84424 514
Totaal37 15439 04732 78435 180

BELEIDSARTIKEL 6. BILATERALE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

A. Algemene beleidsdoelstelling

In de bilaterale ontwikkelingssamenwerking streeft Nederland naar een zo effectief mogelijke armoedebestrijding. Leidraad daarbij zijn de acht Millenniumontwikkelingsdoelen (Millennium Development Goals of MDG's) die in internationaal verband zijn overeengekomen. De DAC Guidelines on Poverty waarin de economische, sociale en maatschappelijke dimensies van armoedebestrijding worden onderkend, zijn voorts een belangrijk analysekader voor het bilaterale ontwikkelingsbeleid. Bij de uitvoering van bilaterale ontwikkelingsprogramma's wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Poverty-Reduction-Strategy-proces van het partnerland.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Concentratie van de structurele bilaterale hulp op een beperkt aantal arme ontwikkelingslanden

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Besloten is het aantal partnerlanden terug te brengen van 49 naar 36 teneinde menskracht en middelen efficiënter te kunnen benutten.

• Besloten is het aantal sectoren per partnerland terug te brengen tot twee à drie teneinde menskracht en middelen efficiënter te kunnen benutten.

Track record en appreciatiekader PRSP (Poverty Reduction Strategy Paper) zijn gekoppeld aan de systematiek van landenscreening, alsmede aan de Piramidesystematiek van waardering.

Gender is geïntegreerd in het track record voor macrosteun en in de Public-Finance-Management-ondersteuning, met name gericht op gender budgeting.

Naar aanleiding van de notitie Aan Elkaar Verplicht (TK 29 234, nr. 1) werd de bilaterale ontwikkelingssamenwerking in 2003 beperkt tot 36 partnerlanden. Met deze landen wordt beleidsmatig in een langdurige structurele samenwerkingsrelatie gewerkt van overheid tot overheid. De samenwerking richt zich op een beperkt aantal (twee hooguit drie) sectoren per land in de vorm van sectorale benadering en daar waar mogelijk in de vorm van macrohulp. Zowel bij de beleidsvorming als de uitvoering van de bilaterale hulp is participatie van het maatschappelijk middenveld, inclusief de private sector, een belangrijk uitgangspunt. Partnerschappen zijn een belangrijk instrument van samenwerking.

De verdergaande concentratie van de bilaterale hulp kwam, naast een beperking van het aantal partnerlanden, ook tot uitdrukking in een verdere accentuering van sectorale benadering met daarin verhoogde aandacht voor de sectordoorsnijdende thema's milieu en gender, alsmede voor de onderwijssector.

In 2003 is het aantal landen met milieu en water als sector verkleind door toedoen van de beperking van het aantal landen waarmee Nederland bilateraal samenwerkt en het aantal sectoren waarin ambassades werken. Het (financieel en inhoudelijk) belang om milieu en water breed te mainstreamen werd daarom groter: in budget support, in sectoren en in programma's. Om de ambassades daarbij te ondersteunen is het instrument Environmental Screening ontwikkeld, dat zij bij het opstellen van hun jaarplan 2004 hebben toegepast. De vraag om ondersteuning vanuit de posten op het gebied van milieu is in 2003 veranderd: meer vraag naar kennis op brede milieuthema's in relatie tot governance, conflict, handel, openbare financiën en belastingen. Regionale samenwerking blijkt een belangrijke strategie om (vaak grensoverschrijdende) problemen op te lossen.

Een database voor de landenselectie is opgesteld die aansluit op de track-record-analyse en een landenvergelijkende naast landenspecifieke beoordeling mogelijk maakt. Het track record is verplicht gesteld voor alle partnerlanden per 2005, als basis voor de keuze tussen hulpmodaliteiten.

Basic Education

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het Fast Track Initiative (FTI) is geconsolideerd en het juridische kader voor het catalytic fonds, dat een onderdeel is van het FTI, is vastgesteld. Hiermee is dit fonds gestart. Vanuit de Nederlandse middelen is een bijdrage geleverd aan de onderwijssectorplannen van Niger, Mauretanië, Guyana en Kaapverdië.

• Op het gebied van donorharmonisatie is voortgang geboekt op verschillende niveaus: via het FTI en via de Europese Unie door middel van het opstellen van gezamenlijke indicatoren waarbij onderwijs als pilot is gekozen.

• In samenwerking met posten is een intensiveringsstrategie ontwikkeld met het doel de Education-for-All-doelstellingen (EFA) in 2015 te kunnen behalen.

• De Joint Evaluation of External Support to Basic Education in Developing Countries is afgerond en heeft belangrijke input geleverd voor de verdere beleidsbepaling inzake basic education.

Uitgangspunt van het beleid blijven de Millennium Development Goals en de Onderwijs-voor-Iedereen-doelstellingen (EFA), zoals overeengekomen in 2000 in Dakar. Om deze doelstellingen te kunnen behalen zet Nederland extra middelen in en zal er in lijn met de motie Hessing vijftien procent van het ontwikkelingsbudget worden besteed aan basic education in 2007. De reeds in 2002 ingezette strategie om deze vijftien procent te bereiken, is in 2003 verder geconcretiseerd. Dit heeft ertoe geleid dat na een daling van de uitgaven in 2003 er een stijging te verwachten is vanaf 2005. Bilateraal betekent dit dat in overleg met de ambassades1 gezocht is naar strategieën om de beoogde intensivering de komende jaren vorm te geven. Dit heeft geresulteerd in meer aandacht binnen het beleid voor de subsectoren van basic education, zoals lager beroepsonderwijs en alfabetisering (volwassenenonderwijs) en voor kwaliteit. Het aangaan van nieuwe silent partnerships als een alternatief in het kader van het ondersteunen van onderwijssectorplannen in die landen die goede onderwijsplannen hebben, maar te weinig financiële middelen om deze uit te voeren, is in 2003 verder onderzocht. Deze modaliteit is tevens een belangrijk onderdeel van de harmonisatieagenda.

Naast bovenstaande is Nederland nauw betrokken gebleven bij het Fast Track Initiative (FTI). Het FTI betreft een partnerschap tussen nationale overheden en donoren (multi- en bilateraal) om te komen tot het versnellen van de uitvoering van goede onderwijsplannen, met nadruk op het behalen van de onderwijs-millennium-doelstellingen. In 2003 is er overeenstemming bereikt door de internationale donorgemeenschap (inclusief een aantal VN-instellingen) over het gezamenlijk kader (het zogeheten FTI-framework) waarbij duidelijke richtlijnen zijn neergezet voor donorcoördinatie en harmonisatie. Ook is extra geld beschikbaar gekomen voor de uitvoering van de plannen in de eerste tien landen. Daarnaast heeft een aantal donoren (Nederland, België, Noorwegen en Italië) ingestemd met het opzetten van een speciaal FTI-fonds voor het financieren van plannen in die landen waar het financieringstekort in de onderwijssector niet op lokaal niveau kan worden gedicht. Het gaat hierbij vooral om landen waar weinig donoren actief zijn.

Nederland heeft een belangrijke rol gespeeld in de Joint Evaluation of External Support to Basic Education in Developing Countries, als voorzitter van de steering committee die deze evaluatie begeleidde. Aan deze evaluatie deden dertien internationale donoren (CIDA, DfID, Ierland, EC, BMZ, JICA, DANIDA, NORAD, Nederland, SIDA, UNESCO, UNICEF, WB) mee en vier partnerlanden (Bolivia, Burkina Faso, Uganda en Zambia). De evaluatie dekt de periode 1990–2002. De evaluatie is uitgevoerd door een onafhankelijk team van nationale en internationale consultants.

Realisatie landenallocatie structurele hulp partnerlanden in 2003, inclusief macrosteun (in EUR)
Aghanistan 
Wederopbouw39 000 000
Totaal39 000 000
  
Albanië 
Milieu791 000
GMV5 152 000
Exit1 000
Totaal5 944 000
  
Armenië 
GMV376 000
Macrosteun4 660 000
Totaal5 036 000
  
Bangladesh 
Gezondheid9 477 000
Onderwijs4 664 000
Rurale Elektrificatie9 260 000
Water/beheer8 470 000
Sector doorsnijdende progr.3 142 000
Totaal35 013 000
  
Benin 
Nog geen sectorkeuze1 160 000
Macrosteun3 354 000
Totaal4 514 000
  
Bolivia 
Productieve Rurale Ontwikkeling2 496 000
Onderwijs9 216 000
Decentralisatie en Institutionele Ontwikkeling4 911 000
Sector doorsnijdende progr.733 000
Exit2 420 000
Macrosteun12 835 000
Totaal32 611 000
Bosnië Herzegovina 
GMV17 515 000
Exit168 000
Totaal17 683 000
  
Burkina Faso 
Rurale Ontwikkeling7 040 000
Onderwijs5 596 000
Gezondheid en AIDS bestrijding6 158 000
Sector doorsnijdende progr.438 000
Macrosteun10 346 000
Totaal29 578 000
  
Colombia 
Milieu6 425 000
GMV2 096 000
Totaal8 521 000
  
Egypte 
Watermanagement4 229 000
Drinkwater/sanitatie2 086 000
Sector doorsnijdende progr.699 000
Exit3 397 000
Totaal10 411 000
  
Eritrea 
nog geen sectorkeuze548 000
Totaal548 000
  
Ethiopië 
Gezondheidszorg10 685 000
Onderwijs4 539 000
Voedselzekerheid2 830 000
Sector doorsnijdende progr.1 986 000
Totaal20 040 000
  
Georgië 
GMV1 804 000
Exit107 000
Totaal1 911 000
  
Ghana 
Milieu4 064 000
Gezondheidszorg11 883 000
Sector doorsnijdende progr.935 000
Macrosteun7 153 000
Totaal24 035 000
  
Guatemala 
Milieu4 203 000
GMV4 788 000
Exit1 642 000
Totaal10 633 000
  
Indonesië 
Community Recovery21 912 000
Goed Bestuur6 972 000
Onderwijs765 000
Water5 569 000
Exit2 064 000
Totaal37 282 000
Jemen 
Landbouw623 000
Onderwijs9 206 000
Gezondheid2 176 000
Water1 086 000
Sector doorsnijdende progr.9 828 000
Totaal22 919 000
  
Kaapverdië 
Milieu7 081 000
Totaal7 081 000
  
Kenia 
GMV1 904 000
Exit177 000
Totaal2 081 000
  
Macedonië 
Rurale Ontwikkeling803 000
Onderwijs522 000
Openbare Financiën1 273 000
Sector doorsnijdende progr.4 430 000
Macrosteun17 000 000
Totaal24 028 000
  
Mali 
Gezondheidszorg14 000
Onderwijs10 382 000
Plattelandsontwikkeling4 071 000
Sector doorsnijdende progr.1 943 000
Macrosteun8 092 000
Totaal24 502 000
  
Moldavië 
GMV787 000
Exit1 180 000
Totaal1 967 000
  
Mongolië 
Milieu2 049 000
Exit1 022 000
Totaal3 071 000
  
Mozambique 
Onderwijs2 855 000
Gezondheidszorg3 034 000
Water en sanitatie3 763 000
Milieu3 234 000
Sector doorsnijdende progr.2 421 000
Exit255 000
Macrosteun20 000 000
Totaal35 562 000
  
Nicaragua 
Productieve Rurale Ontwikkeling644 000
Micro- en Kleinbedrijf1 299 000
Gezondheidszorg2 721 000
Sector doorsnijdende progr.3 081 000
Macrosteun6 650 000
Totaal14 395 000
Pakistan 
Milieu1 735 000
GMV1 140 000
Exit1 811 000
Totaal4 686 000
  
Palestijnse Autoriteit 
GMV6 535 000
Exit3 263 000
Totaal9 798 000
  
Rwanda 
Juridische sector2 321 000
Lokaal Bestuur5 401 000
Economische Ontwikkeling2 332 000
Rurale Ontwikkeling4 975 000
Sector doorsnijdende progr.678 000
Exit799 000
Totaal16 506 000
  
Senegal 
Milieu8 674 000
Exit225 000
Totaal8 899 000
  
Sri Lanka 
Plattelandsontwikkeling1 773 000
Milieu3 212 000
Relief/Rehabilitation & Reconcilation3 302 000
Sector doorsnijdende progr.999 000
Totaal9 286 000
  
Suriname 
Rurale Ontwikkeling590 000
Community Recovery424 000
Gezondheidszorg6 688 000
Onderwijs873 000
Milieu711 000
Lokaal Bestuur546 000
Sector doorsnijdende progr.6 560 000
Exit2 188 000
Totaal18 580 000
  
Tanzania 
Particuliere sector ihb MKB1 709 000
Onderwijs11 634 000
Lokaal Bestuur5 785 000
Gezondheid/drinkwater9 801 000
Sector doorsnijdende progr.688 000
Exit696 000
Macrosteun25 324 000
Totaal55 637 000
  
Uganda 
Juridische Sector521 000
Onderwijs11 093 000
Plattelandsontwikkeling/Lokaal Bestuur9 131 000
Sector doorsnijdende progr.2 274 000
Exit371 000
Macrosteun10 000 000
Totaal33 390 000
Vietnam 
Gezondheid3 138 000
Milieu/bossen & biodiversiteit3 824 000
Waterbeheer en -transport3 158 000
Sector doorsnijdende progr.3 603 000
Macrosteun8 000 000
Totaal21 723 000
  
Zambia 
Onderwijs6 426 000
Gezondheidszorg13 967 000
Economische Ontwikkeling2 764 000
Sector doorsnijdende progr.1 327 000
Totaal24 484 000
  
Zuid-Afrika 
Onderwijs5 584 000
Jeugd3 405 000
Lokaal Bestuur2 497 000
Justitie150 000
Sector doorsnijdende progr.1 866 000
Totaal13 502 000

De Joint Evaluation laat zien dat donoren en partnerlanden zich in toenemende mate inzetten om te komen tot betekenisvolle partnerschappen voor een effectieve ondersteuning van basic education in ontwikkelingslanden. De conclusies en aanbevelingen vormen een belangrijke leidraad voor het verder invullen van het beleid op het gebied van basic education op zowel internationaal als lokaal niveau. Zo zal er meer gebruik gemaakt dienen te worden van nationaal en lokaal ontwikkelde benaderingen, zal het belang van projecten bij innovaties binnen het sectorale onderwijshervormingsbeleid ondersteund dienen te worden, zal de nadruk niet alleen dienen te liggen op toegang tot formeel lager onderwijs maar ook op alfabetisering, beroepsonderwijs en kwaliteit van onderwijs, zal de noodzaak van donorharmonisatie en -coördinatie verder benadrukt dienen te worden om de administratieve last voor partnerlanden steeds kleiner te maken en zal de financiële duurzaamheid verder gewaarborgd moeten worden, zowel waar het gaat om meerjarige committeringen als om de hoeveelheid steun.

2. Versterking institutionele capaciteit van de ontvangende landen

Belangrijkte behaalde resultaten in 2003

• Posten zijn in staat het begrotingssysteem van ontvangende overheden te doorgronden, alsmede diagnoses en actieplannen op te stellen ter verbetering van de interne besluitvorming over in te zetten hulpmodaliteiten.

• Er is intensief geïnvesteerd in het vergroten van de kennis op de ambassades en het departement inzake gender, armoede en capaciteitsversterking. Dit gebeurde onder andere door ondersteuningsmissies naar Ghana, Burkina Faso, Benin, Mali, Mozambique, Zambia, Rwanda, Ethiopië, Nepal en Bangladesh.

• Het gebruik van en de ervaring met institutionele analyses is in kaart gebracht. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe trainingsmodule Institutionele Analyses.

• Het waterprogramma is geëvalueerd mede op de institutionele aspecten en een institutioneel ondersteuningsprogramma is in voorbereiding.

• Kennis van het instrumentarium van macro- en sectorbeleid op het departement en de ambassades is verbeterd door middel van trainingen en coördinatie.

De kwaliteit en capaciteit van de instituties van de partnerlanden zijn essentieel voor succesvolle armoedebestrijding. Het personeel op het departement en de ambassades is daarom de afgelopen jaren opgeleid om institutionele sector- en organisatieanalyses te kunnen verrichten.

Er hebben vier ondersteuningsmissies plaatsgevonden ten behoeve van gendermainstreaming in Burkina Faso, Benin, Mali en Mozambique. Deze missies hebben geleid tot een actieplan per ambassade over hoe gender te integreren in het beleid. Tevens zijn er richtlijnen opgesteld om in de gekozen sectoren gender te integreren en te monitoren. Ook zijn tips en suggesties gegeven aan de posten om kwaliteit van armoedebestrijding en gender te verbeteren in decentralisatieprocessen en PRSP's.

In 2003 is begonnen met een pilot meerjarige strategische planning voor de ambassades. Naast de verzoeken van ambassades voor ondersteuning bij het uitwerken van sectorprogramma's blijkt ook hieruit een toegenomen aandacht voor institutionele- en capaciteitsfactoren bij de uitvoering van bilaterale ontwikkelingsprogramma's.

Disseminatie van beleidsinzichten en beleidsontwikkelingen heeft plaatsgevonden via de organisatie van de «macro-terugkom-week» en een Public-Finance-Management-seminar in Washington (beide voor «19+»-posten).

3. Bevordering van donorcoördinatie en harmonisatie van procedures

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De OESO/DAC draagt effectiever en efficiënter bij aan de donorcoördinatie.

• Donorcoördinatie in het veld is verbeterd.

• Intensief overleg en gemeenschappelijk landenbezoek hebben geleid tot intensivering van de samenwerking met «like-minded» donoren in de sector gezondheid.

• In DAC-verband heeft een evaluatie plaatsgevonden over gender in evaluaties en zijn er vorderingen bij de beleidsharmonisatie met name op het gebied van gender in PRSP, MDG's en conflict. Een eerste aanzet is gegeven aan de uitwerking van beleidsimplicaties van gender en HIV/AIDS.

De in de begroting 2003 genoemde resultaatgebieden zijn gerealiseerd, met uitzondering van het voornemen om middelen te poolen voor technische assistentie, met name op het gebied van financieel management en capaciteit ten aanzien van monitoring en evaluatie. Wel is dit onderwerp opgenomen als één van de actiepunten in het gemeenschappelijk Harmonisatie Actieplan van de Nordic+-donoren1 (zie hierna). Omdat harmonisatie in 2003 nog hoger op de (internationale) agenda stond dan was voorzien, is in het onderstaande een aantal resultaten nader toegelicht.

De internationale politieke en beleidsinhoudelijke afstemming ten aanzien van harmonisatie is vastgelegd in de Rome Declaration on Harmonisation. In totaal 28 OS-landen en 49 donoren en donororganisaties, waaronder Nederland, hebben de Declaration aangenomen tijdens het High Level Forum, dat eind februari plaatsvond en werd voorgezeten door de president van de Wereldbank. Voor de beheersmatige afstemming heeft de OESO/DAC een good practice paper afgeleverd met de titel Harmonising Donor Practices for Effective Aid Delivery. In dit paper is ruime aandacht voor de door Nederland nagestreefde samenwerking bij de ex-ante-toetsing van de beheers- en implementatiecapaciteit van ontvangende landen en het harmoniseren van eisen en instrumentarium voor (financiële) verantwoording. Deze resultaten hebben geleid tot een eenduidiger taal van donoren op het gebied van harmonisatie.

Voor de implementatie van voornoemde harmonisatieafspraken, die vooral in de OS-landen zelf zijn beslag moet krijgen, is binnen de OESO/DAC de Working Party on Aid Effectiveness and Donor Practices opgericht. Deze werkgroep, die een mandaat heeft voor vier jaar, richt zich op vijf onderwerpen: ontbinding van de hulp, procurement, harmonisatie en alignment, Public Finance Management en resultaatgericht management van OS. De werkgroep zoekt nadrukkelijk de aansluiting met de praktijk in het veld, onder meer door participatie van een aantal OS-landen. Met genoemde aandachtsvelden is de door Nederland nagestreefde aandacht voor het harmoniseren van donorprocedures met die van de ontvangende landen (alignment) en het volgen van beleid in begrotingsuitvoering (Public Finance Management) op adequate wijze ingevuld.

In het kleinere verband van de gelijkgezinde donoren (Nordic+) heeft Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het gemeenschappelijke Harmonisatie Actieplan. Hierin zijn ruim twintig concrete activiteiten benoemd die harmonisatie tussen deze donoren een stap verder zal brengen. De Nordic+-groep is overigens geen exclusieve groep en werkt ook nauw samen met andere donoren, zowel internationaal als op landenniveau (o.a. Canada, Zwitserland en soms de Wereldbank, Europese Commissie en Duitsland).

In de landen waar een PRSP is geformuleerd zijn stappen gezet van gemeenschappelijke beleidsformulering (strategische en beleidscoördinatie) richting geharmoniseerde beleidsuitvoering («operationele harmonisatie»). Onder operationele harmonisatie wordt verstaan dat donoren en OS-landen hun overeenstemming over strategie en beleid expliciet vastleggen in gemeenschappelijke overeenkomsten/contracten. Hierin worden ook afspraken gemaakt over de financieringsmodaliteiten. In Nordic+-verband is de ontwikkeling van een standaard voor deze gemeenschappelijke overeenkomst/contracten (Joint Financing Arrangements) in een vergevorderd stadium. Dit instrument zal de vertaalslag van strategische coördinatie naar operationele harmonisatie in de OS-landen aanzienlijk vergemakkelijken, zo blijkt in de praktijk.

Nederland heeft samen met Zweden het initiatief Harmonisation in Practice in Zambia aangevoerd. In een gezamenlijke missie van de Nordic+-donoren is een concreet harmonisatie-actieplan overeengekomen met de Zambiaanse overheid. Ook in andere landen hebben de Nederlandse vertegenwoordigingen een trekkersrol vervult op het terrein van harmonisatie.

Joint Financing Arrangement begrotingssteun Mozambique

In Mozambique zijn maar liefst vijftien donoren, waarvan zes Nordic+-landen, met de regering van Mozambique in de afrondende fase beland van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Joint Financing Arrangement (ook wel Memorandum of Understanding of – afgekort – MoU genoemd) voor begrotingssteun. De harmonisatie van begrotingssteun in Mozambique is gestart met negen bilaterale donoren in 2000. Binnen deze groep speelt Nederland een voortrekkersrol. Sinds 2000 zijn zes nieuwe donoren toegetreden, waaronder de Wereldbank, een belangrijke verstrekker van begrotingssteun. De donoren en de regering hebben overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk systeem waarbinnen de begrotingssteun zal worden verstrekt en dit vastgelegd in harde afspraken in het MoU. Het betreft onder meer afspraken over de volgende onderwerpen: prestatie-indicatoren, dialoog tussen donoren en overheid, rapportages, monitoring en de wijze waarop de donorbijdragen getrancheerd zijn. Uitgangspunt hierbij is om steeds zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande begrotingsen verantwoordingssystemen van de overheid (alignment). Met de gemeenschappelijke aanpak wordt de voorspelbaarheid en transparantie van de donorbijdragen vergroot en zal de administratieve belasting voor de overheid verminderen. Het gebruik van het Nordic+-model voor gemeenschappelijke MoU's heeft de totstandkoming van dit MoU vereenvoudigd en bespoedigd.

Op het departement heeft de coördinatiefunctie voor harmonisatie een plaats gekregen. Via interne netwerken en trainingsprogramma's is harmonisatie opgepakt door diverse onderdelen op het departement. Een belangrijke boodschap die herhaaldelijk is uitgedragen is dat de (financiële en juridische) regelgeving en procedures geen belemmering mogen vormen voor harmonisatie. Het bleek niet nodig fundamentele wijzigingen door te voeren in de regelgeving en procedures, zodat gesteld kan worden dat deze voldoende flexibel zijn.

Nederland coördineert sinds 2003 het debat rond ODAbility-vraagstukken en heeft de DAC-coördinatiefunctie vervuld. Ook was Nederland mede-organisator van zes Partnership-for-Poverty-Reduction-trainingen over PRSP's in ontvangende landen. Deze trainingen hebben bijgedragen aan een verbetering van de donorcoördinatie in de betrokken landen.

In DAC-verband heeft het EvaluatieNetwerk samen met het GenderNetwerk een studie uitgevoerd naar gender in de evaluaties van de afgelopen jaren. De studie geeft veel kritische aanbevelingen over hoe te handelen in programma's en sectoren om gendergelijkheid te bereiken. Het GenderNetwerk zal op grond van de uitkomsten van dit onderzoek een advieslijst uitgeven met de belangrijkste conclusies.

Gender en MDG's wordt in DAC-verband samen met UNDP en de Wereldbank uitgewerkt, met name wat betreft nationale monitoring en heldere dwarsverbanden tussen de MDGs.

HIV/AIDS/Gender in de gezondheid-SWAP zijn besproken met delegaties uit Tanzania, Mozambique en Zambia. Concrete voorstellen om de integratie van gender en HIV/AIDS in de SWAP te bereiken zijn geformuleerd.

Over donorcoördinatie verscheen in 2003 de IOB-evaluatie Co-ordination and Sector Support – An Evaluation of the Netherlands Support to Local Governance in Uganda, 1991–2001. Conclusie hiervan was dat de wijze waarop coördinatie – in eerste instantie op initiatief van Nederland en later via Ugandees ownership in de local governance sector – is toegenomen conform de internationale consensus en het Nederlandse beleid is. De delegatie van autoriteit naar lagere niveaus van Ugandees bestuur en het lokale ownership zijn beide toegenomen.

4. Verhoging van het aandeel programmahulp in de bilaterale hulp

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het aandeel programmahulp, en met name het aandeel macrosteun, is vergroot ten opzichte van voorgaande jaren.

• De voorspelbaarheid van hulpstromen via de begroting van ontvangende overheden is vergroot door het sluiten van MoU's met andere donoren en ontvangende landen, alsmede analyses van de schuldhoudbaarheid van landen.

• Kennis van het instrumentarium van macro- en sectorbeleid bij DGRC en posten is verbeterd.

Het aandeel programmahulp is toegenomen. Zo steeg de macrosteun in 2003 met drie procent van EUR 131 miljoen tot EUR 134,8 miljoen. Het aandeel van de macrohulp in het totale bilaterale budget steeg van ongeveer 14,5 procent naar 17,5 procent.

De voorspelbaarheid van hulpstromen via de begroting is toegenomen door delegatie van bevoegdheden ten aanzien van macrosteun naar de posten. Voorts hebben de zogenaamde Harmonisation-in-Practice-donoren aanzetten gemaakt voor gezamenlijke MoU's voor begrotingssteun met zeven donoren. Nederland sloot met Ghana en Mozambique een MoU, voor Ghana met eenjarige financiering. De opname van een gevoeligheidsanalyse voor exogene schokken in de Debt Sustainability Analysis (DSA) van IMF en WB maakt bilaterale toetsing overbodig.

Kennis van het instrumentarium is vergroot, doordat medewerkers voorrang hebben gekregen bij deelname aan de door elf gelijkgezinde donoren ontwikkelde en gegeven Joint Donor Training Partnership for Poverty Reduction en omdat binnen het Ministerie coördinatie heeft plaatsgevonden in het kader van het Coördinatie Overleg PRSP's en de Poverty Expert Group.

Het HIPC-vijfpuntenplan werd door Nederland in september 2002 gelanceerd. Dit plan beoogt HIPC effectiever te maken door het schuldenvraagstuk in een bredere OS-context te plaatsen. Voor deze verbreding bestond slechts beperkte belangstelling. Inmiddels bestaat wel internationale belangstelling voor twee van deze punten, namelijk debt sustainability en debt management. Hiervoor heeft Nederland ook meer capaciteit vrijgemaakt. Vanuit WB/IMF-hoek wordt er steeds meer en beter nagedacht over hoe de noodzaak voor een nieuw HIPC eventueel voorkomen kan worden. Nederland heeft hieraan bijgedragen.

HIV/Aids en reproductieve gezondheid

HIV/Aids wordt steeds meer bekend als één van de grootste bedreigingen voor ontwikkeling. In 2003 is een voortvarende start gemaakt met de aanscherping en intensivering van het Aids-beleid om beter aan te sluiten op deze realiteit. Een regionale themadeskundige Aids voor zuidelijk Afrika is gestart met zijn werkzaamheden en door alle ambassades in Afrika is een zogenaamde Aidsscan uitgevoerd. Met het mainstreamen van Aids is goede voortgang gemaakt. Zo zijn er concrete plannen ontwikkeld voor de integratie van Aids binnen de onderwijsprogramma's en wordt in toenemende mate gekeken naar samenwerking met het bedrijfsleven. Ook de samenwerkingsovereenkomst met de Verenigde Staten richt zich op de rol van het bedrijfsleven in HIV/Aids-bestrijding. In Ghana zijn in dit kader succesvolle activiteiten gestart om de betrokkenheid van lokaal en internationaal bedrijfsleven in de Aids-bestrijding te vergroten; soortgelijke plannen worden ontwikkeld voor Rwanda en Zambia.

Een HIV/Aids-trainingsprogramma is gestart om de capaciteit van BZ verder te versterken. Ook is in 2003 een start gemaakt met de uitvoering van het Aids-personeelsbeleid op negentien posten in Afrika.

Het beleidsterrein reproductieve gezondheid werd in 2003 gedomineerd door een aantal internationale bijeenkomsten ter voorbereiding van de tiende verjaardag van de Cairo-conferentie over bevolking en ontwikkeling. De gezamenlijke inspanning van een grote groep ontwikkelings- en donorlanden heeft er voor gezorgd dat de in Caïro bereikte overeenstemming staande is gebleven ondanks aanvallen vanuit conservatieve kringen. Eind 2003 is voorts een goede start gemaakt met de verdere intensivering van beleid op het gebied van reproductieve gezondheid, dat in 2004 verder geconcretiseerd en uitgewerkt zal worden.

Medewerkers van de 19+-ambassades kregen uitleg over de laatste beleidsontwikkelingen, kritische reflectie werd gepleegd op de mogelijkheden voor begrotingssteun en kennis werd gedeeld over Public Finance Management (PFM), PRSP en armoedebeleid, politieke aspecten van armoede, goed bestuur, corruptie en schuldenbeleid. Dankzij deze kennisvergroting zijn deze medewerkers beter in staat geweest een beleidsdialoog op deze gebieden in de ontvangende landen te voeren. Het PFM post-ondersteuningsprogramma heeft bijgedragen aan interne capaciteitsopbouw op het gebied van begrotingsbeleid en -beheer, inclusief financiële allocatieprocessen.

De effectiviteit van macrosteun bij armoedebestrijding kan vergroot worden door de best mogelijke (per situatie verschillende) modaliteit te gebruiken. In het geval van macrosteun is door aanscherping, breder en kwalitatiever gebruik van de track records en mede door het verband te leggen met het PRSP en de PFM-appreciaties, nu een beter beeld over wanneer macro-/on-budget-steun de meest geschikte modaliteit is.

In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de EKI-toerekening verhoogd wordt met EUR 300 miljoen op jaarbasis. In 2003 is deze verhoging van de EKI-toerekening niet gerealiseerd omdat de verwachte schuldkwijtschelding van een aantal landen zich niet heeft voorgedaan.

IOB heeft eind 2002 / begin 2003 een evaluatie afgerond over het Nederlands schuldverlichtingsbeleid en de resultaten van internationale schuldverlichting 1990–1999. Hierin wordt onder meer geconstateerd dat er sprake is van een proces van verschuldiging, kwijtschelding en nieuwe leningen. Deze constatering heeft een belangrijke invloed op de Nederlandse beleidsbepaling ten aanzien van schuldverlichting en schuldhoudbaarheid. Ook wordt ingegaan op de wijze van toerekening van kwijtschelding van herverzekerde exportkredieten aan het ODA-budget. Om helderheid te krijgen over de juistheid van deze toerekening heeft de regering eind 2003 een brief gestuurd aan het secretariaat van het Development Assistance Committee.

5. Bevordering van beleidscoherentie

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De aanpak van coherentiedossiers binnen BZ is geïntensiveerd.

• Nederland droeg bij aan het internationaal agenderen van de handelsverstorende katoensubsidies.

• De eerste resultaten op het coherentiedossier «productnormen» zijn bereikt.

In 2003 werden activiteiten ondernomen op een reeks van OS-coherentiethema's, waaronder katoensubsidies, non-tarifaire marktbelemmeringen, landbouwhervorming (waaronder suiker), visserijakkoorden, alsmede TRIPs en medicijnen. Het operationeel worden van de DGIS Coherentie Eenheid gaf een impuls aan een meer intensieve en gecoördineerde aanpak van deze dossiers binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken en aan de samenwerking met andere departementen (zie ook Beleidsartikel 5).

Cultuur en Ontwikkeling

Het programma Cultuur en Ontwikkeling beoogt de culturele identiteit in ontwikkelingslanden te versterken en het onderling begrip tussen culturen te bevorderen. Cultuur en Ontwikkeling was in 2003 het thema van een conferentie in Rotterdam. Een tiental Nederlandse ambassades beschikt over decentrale C&O-budgetten om ter plaatse projecten te kunnen honoreren. Nederland is niet de enige donor die actief is op het vlak van Cultuur en Ontwikkeling. Met Zweden is overleg gevoerd over een conferentie over C&O, die begin 2004 zal plaatsvinden. In Nederland vindt overleg plaats met nationale actoren met als doel de discussie en beleidsvorming op dit beleidsterrein te intensiveren. Ook kan als voorbeeld worden genoemd de samenwerking met het Prins Claus Fonds, HIVOS en het KIT bij het gezamenlijk onderhoud van de website Kracht van Cultuur.

Eén van de belangrijkste coherentiedossiers betreft katoen: miljarden aan katoensubsidies in de VS, China en de EU schaden de niet-gesubsidieerde katoenteelt in veel ontwikkelingslanden, waaronder in West- en Centraal-Afrika. Dit ondermijnt de Nederlandse hulpinspanning in Burkina Faso, Mali en Benin, landen waarmee Nederland een nauwe ontwikkelingsrelatie heeft en waar miljoenen mensen sterk afhankelijk zijn van katoenopbrengsten.

In overleg met de getroffen landen droeg Nederland actief bij aan het internationaal agenderen van deze problematiek, zowel binnen de EU als in breder internationaal verband. Benin, Burkina Faso, Mali en Tsjaad namen vervolgens zelf het initiatief door in mei 2003 een onderhandelingsvoorstel bij de WTO in te dienen waarin zij afschaffing van de handelsverstorende katoensubsidies eisten. Tevens sloot Benin zich in het voorjaar aan bij het WTO-panel van Brazilië inzake VS-katoensubsidies.

Samen met OS-departementen van Frankrijk, Duitsland, het VK, Zweden, Denemarken en Zwitserland werd steun gegeven aan de versterking van de onderhandelingscapaciteit van deze MOLs binnen de WTO. Rond de ministeriële Conferentie van de WTO in Cancún groeide dit onderwerp uit tot een mogelijke «toetssteen» voor het ontwikkelingsgehalte van de Doha Ronde. Mede als gevolg van de mislukking van «Cancún» kon deze zaak niet in 2003 worden afgerond en zijn een langduriger committering en inzet nodig. De regeringsbrede coherente inzet op dit dossier kwam ook tot uitdrukking in de kamerbrief van minister Veerman ten aanzien van de hervorming van het EU-katoenbeleid: om marktverstoring te minimaliseren is het kabinet voorstander van volledige ontkoppeling van steun en katoenproductie bij de komende hervorming van de EU-katoensector.

Bijzondere aandacht ging in 2003 uit naar Europese regelgeving op het gebied van productnormen, omdat dergelijke regels als non-tarifaire belemmeringen kunnen gaan fungeren ten aanzien van invoer uit ontwikkelingslanden. Zo zag Nederland toe op de volledige en correctie implementatie van een WTO-uitspraak inzake handelsbelemmerende eisen aan de etikettering van sardines uit Peru. Bij de uitbreiding van het Europese inspectieregime voor snijbloemen werd een verlaging van de inspectietarieven gerealiseerd, hetgeen met name van belang is voor de bloementeelt in Oost- en Zuidelijk Afrika.

De andere kant van dit coherentiedossier, de ondersteuning van de handelscapaciteit van ontwikkelingslanden en producenten daarbinnen door middel van technische assistentie en capaciteitsopbouw, kreeg eveneens veel aandacht in 2003. Ten aanzien van voedsel- en diervoedercontroles in een ketenbenadering heeft Nederland in Brussel bepleit om effectieve hulp aan ontwikkelingslanden tot een voorwaarde te maken voor het toepassen van de nieuwe verordening op importen uit deze landen. Het WSSD-partnership Market Access is opgestart voor zeven geselecteerde landen. Dit steunt onder meer de opbouw van phyto-sanitaire capaciteit in deze landen, in samenwerking met het Nederlandse en lokale bedrijfsleven. Met LNV en het CBL (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel) is extern onderzoek geïnitieerd naar de mogelijkheden voor kleine boeren om te voldoen aan de steeds hogere eisen die Europese supermarkten stellen ten aanzien van bijvoorbeeld sperzieboontjes.

Met UNCTAD wordt in het kader van de Consultative Task Force on Environmental Requirements and International Trade samengewerkt bij het ontwikkelen van «best practices» voor nationale en internationale standaardontwikkeling en capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden.

Nederland heeft erop aangedrongen dat het handels- en landbouwbeleid expliciet geïntegreerd wordt in PRSP's en heeft daartoe onder andere ondersteuning gegeven aan het Integrated Framework programma, een initiatief van zes multilaterale organisaties (Wereldbank, IMF, UNDP, ITC, WTO en UNCTAD) en aan het rurale programma binnen het Bank Netherlands Partnership Programme (BNPP) van de Wereldbank. Deze programma's zijn gericht op versterking van de handelscapaciteit en op verbetering van analyse en planning in ontwikkelingslanden, die zich op langere termijn vertalen in verbeterde PRSP's. Bilateraal heeft Nederland, op basis van hetgeen in de PRSP was opgenomen, bijgedragen aan de opstelling van een nationale strategie voor rurale transformatie en landbouwontwikkeling in onder meer Rwanda en Ethiopië.

6. Versterking van de prestatiemeting en intensieve monitoring

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het waarderingssysteem voor activiteiten en sectoren is ingevoerd.

• Er bestaat een kwalitatief betere onderbouwing van allocatiebeslissingen.

• (Het inzicht in) de effectiviteit van macrofinanciering is verbeterd.

• Institutionele- en gendercomponenten en -indicatoren voor gezondheidgerelateerde MDG's zijn opgenomen in de instructie voor resultaatmeting.

• De voor resultaatmetingen essentiële baseline op het gebied van HIV/AIDS en reproductieve gezondheid is gerealiseerd. Daartoe is een «quick scan» ontwikkeld en vervolgens uitgevoerd in alle partnerlanden.

• Doelstellingen en na te streven resultaten met betrekking tot HIV/AIDS en reproductieve gezondheid zijn meerjarig uitgewerkt.

Nadat het waarderingssysteem voor activiteiten en sectoren in 2002 op de zogenaamde 19+3-posten was ingevoerd, is dit systeem in 2003 op de overige OS-posten en directies in werking gesteld. Het ministerie zet daarbij in op de verankering van het systeem in de dagelijkse werkzaamheden en op de kwaliteit van de gegevensinvoer.

Met het oog op de toezegging van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Tweede Kamer om te rapporteren over de resultaten en effecten van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is in 2003 een start gemaakt met de ontwikkeling van een instrumentarium om resultaten systematisch te kunnen rapporteren.

De notitie Aan Elkaar Verplicht kondigt aan dat alle posten met een aanzienlijke OS-portefeuille in 2006 zullen werken met een meerjarig strategisch plan (MJSP). In 2003 is de ontwikkeling van dit nieuwe instrument, dat een link legt tussen de begroting aan het jaarplan, ter hand genomen. Zes posten zijn betrokken geweest bij een ontwikkeltraject.

In 2003 is voor het eerst een volledig overzicht gemaakt van alle afgeronde evaluaties in 2002 en geplande evaluaties in 2003 en verdere jaren. Op basis hiervan is de DGIS-bijdrage aan de BZ-evaluatieprogrammering opgesteld. Deze voorziet in de dekking van de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (RPER). Vervolgens is veel aandacht uitgegaan naar de evaluatieprogrammering om het gebruik te stimuleren van evaluaties tijdens beleidsformulering en het (bij)sturen van de beleidsuitvoering. Inmiddels zijn met de directies afspraken gemaakt om te komen tot het opstellen van evaluatienotities om met name een betere koppeling tot stand te brengen tussen de evaluaties die worden uitgevoerd door de posten en de themavoering door de directies.

De resultaten op het gebied van allocatiebeslissingen en macrofinanciering zijn behaald door middel van verbetering en verplichtstelling van het track record voor alle partnerlanden, het vaststellen van de appreciatiekaders PRSP en PFM alsmede het opstellen van een beoordelingskader voor jaarplannen van de posten ten behoeve van beleidsartikel 6. Inzicht in de effectiviteit is mede vergroot door middel van deelname aan de BritseDepartment-for-International-Development-evaluatie (DfID) van begrotingssteun.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen:1 560 1341 685 8031 687 213410 5161 005 873– 595 357
       
waarvan garanties4 2453 8121 947 00
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal1 341 5931 471 1561 209 306994 8441 079 790– 84 946
       
6.1 Landenspecifieke sectorale samenwerking721 913693 599771 806635 556703 087– 67 531
6.2 Thematische samenwerking76 539185 24581 72252 66192 845– 40 184
6.3 Macro-georiënteerde programmahulp374 783455 819242 919202 384197 3325 052
6.4 Deskundigenprogramma23 56824 78114 2186 9111 7155 196
6.5 Garanties Internationale samenwerking23 20021 30911 35611 41415 882– 4 468
6.6 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO76 43865 28156 25731 69360 012– 28 319
6.7 Tijdelijke Middelenvoorziening NIO45 15320 06623 04049 525049 525
6.8 Macro-steun niet DAC-landen05 0567 9884 7008 917– 4 217
       
Ontvangsten88 665107 69192 35964 44834 23330 215
6.20 Inkomsten uit leningen OS en garantiebet. NIO19 42047 74625 52315 59013 0572 533
6.21 Tijdelijke financiering van de NIO54 95545 15320 06623 039023 039
6.22 Diverse ontvangsten OS14 29114 79246 77025 81921 1764 643
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 6 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement10 36315 62219 58921 021
Posten96 528104 54577 76783 450
Totaal106 890120 16797 356104 471

BELEIDSARTIKEL 7. PROGRAMMA'S EN FONDSEN VAN DE EUROPESE UNIE

A. Algemene doelstelling

Nederland draagt ook via de EU bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking: de duurzame vermindering van armoede. Het gaat hierbij om de bevordering van duurzame integratie van ontvangende landen in de wereldeconomie en het bevorderen van rechtstaat en democratie.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Het streven naar verbetering van de Europese externe hulp is ook in 2003 een belangrijk aandachtspunt van de regering geweest. Nederland richt zich daarbij op zowel de inhoud van het beleid als op de werkwijze van de Commissie.

1. Verbetering van de inhoud van het EU-hulpbeleid

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• In 2003 was de Nederlandse inzet vooral gericht op het vergroten van coherentie bij de Europese beleidsinspanningen op extern terrein. Mede door deze inzet is op diverse dossiers een OS-vriendelijker beleid tot stand gekomen te weten: landbouw (Mid Term Review, MTR juni 2003), vrede en veiligheid (instelling van vredesfaciliteit) en vergroting van de bewustwording van EU-lidstaten op een aantal andere coherentiedossiers zoals wapenexportbeleid, productnormen, landbouw (katoen en suiker) en public/private partnership.

• Nederland is tevreden met het aparte hoofdstuk over ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp in de huidige Conventietekst1. De nadruk op armoedebestrijding als overkoepelende doelstelling van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie is voor Nederland van belang, evenals de «coherentieparagaraaf» (Art. III-218). Hierin is expliciet opgenomen dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking. Ook de paragraaf over complementariteit van het optreden van de lidstaten en de Unie en coördinatie van beleid beschouwt Nederland als een belangrijk onderdeel van de tekst.

• Op Nederlands initiatief is het EU Policy Coherence for Development Network opgericht. Dit netwerk heeft tot doel informatie-uitwisseling tussen de lidstaten over coherentiedossiers te bevorderen en bestaat inmiddels uit veertien lidstaten en het focal point van de Commissie.

• Binnen de Unie zijn afspraken gemaakt over ontbinding van de hulp in het kader van de regionale programma's. Deze ontbinding geldt voor alle landen uit de betreffende regio en gaat daarmee verder dan aanbevolen door de DAC-richtlijn die slechts spreekt van ontbinding ten aanzien van de minst ontwikkelde landen.

Nederland streefde tevens naar afronding van de Country Strategy Papers (CSP) in 2003, de beleidsdocumenten waarin de samenwerking tussen de EU en het ontvangende land wordt vastgelegd. Dit proces kon niet worden afgerond in 2003, met name omdat de Commissie, die terzake voorstellen moet doen, meer tijd nodig had voor haar voorbereidende werkzaamheden.

2. Verbetering van de werkwijze ten aanzien van het EU-hulpbeleid

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Na de kritische beoordeling van het jaarverslag van de Commissie 2003 door Nederland samen met gelijkgezinde landen zijn afspraken gemaakt over verdere verbetering van het jaarverslag. De Commissie dient voor juli 2004 te rapporteren over het hervormingsproces en de consequenties hiervan voor de kwaliteit van de hulp. De verwachting is dat het deconcentratieproces (het delegeren van bevoegdheden van «Brussel» naar de commissiedelegaties in het veld) verder vorm zal krijgen, waardoor administratieve afhandeling van activiteiten sneller kan plaatsvinden en de uitputting van externe fondsen spoediger zal verlopen.

• Hogere uitgavenpercentages en kortere «behandeltijden» bij de regionale programma's waaronder het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Dit heeft onder meer te maken met het veranderende karakter van de EU-hulp (minder projecten, meer macrosteun zoals bijvoorbeeld het waterinitiatief) en nieuwe instrumenten met omvangrijke budgetten, zoals de Vredesfaciliteit.

De in het jaar 2000 door de Commissie ingezette hervormingen van het management van de hulp hebben in 2003 verder hun beslag gekregen. In een aantal programma's (met name het op het Mediterrane gebied gerichte MEDA, het financiële instrument van de EU voor de implementatie van het Euro-mediterreane partnerschap) wordt het effect van de deconcentratie zichtbaar, onder meer door hogere uitgavenpercentages en kortere «behandeltijden». Met de hervorming in de ACS-landen is later begonnen. Desalniettemin valt ook een versnelling van de EOF-uitgaven waar te nemen. De verwachting is dat in de loop van 2004 ook hier betere resultaten zichtbaar worden. Zoals aangegeven in de kamerbrief over het EOF van 4 december 2003 (TK 21 501-02, nr. 509) blijft verbetering van de uitvoering van het EOF door de Commissie een aandachtspunt voor Nederland. Voortzetting van het hervormingsproces blijft echter noodzakelijk. Nederland zal daarop blijven aandringen.

De Europese Rekenkamer heeft in haar jaarverslag over het begrotingsjaar 2001 ondanks de geconstateerde verbeteringen een onaanvaardbaar hoog aantal fouten geconstateerd. In de betrouwbaarheidsverklaring wordt daarom, evenals voorgaande jaren, een voorbehoud gemaakt voor de gevolgen van de in een aantal punten geschetste problemen. Nederland betreurt dat. Daarnaast heeft Nederland ervoor gepleit dat de Europese Rekenkamer naast haar kwalitatieve bevinden ook kwantitatieve foutenpercentages zou moeten presenteren.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen0720 3580000
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal101 22843 39181 554114 841100 07114 770
       
7.1 Europees Ontwikkelingsfonds101 22843 39181 554114 841100 07114 770
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 7 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement1 6842 1491 7591 888
Posten820878638685
Totaal2 5043 0272 3972 572

BELEIDSARTIKEL 8. INSTELLINGEN VAN DE VERENIGDE NATIES

A. Algemene doelstelling

Via de instellingen van de Verenigde Naties draagt Nederland bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede. Als instrumenten worden zowel het leveren van financiële bijdragen als beleidsbeïnvloeding van de betreffende organisaties gehanteerd. Richtinggevend daarbij zijn de Millennium Development Goals (MDG's).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Bevordering van de effectiviteit van instellingen door gerichte financiering en een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen, met name de VN-instellingen en de Wereldbank

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Vooruitgang geboekt op effectiviteit van de ontwikkelingsorganisaties van de Verenigde Naties.

• Betere monitoring en evaluatie van de multilaterale organisaties totstandgekomen met behulp van MOPAN (Multilateral Organisations Performance Network).

De belangrijkste operationele ontwikkelingsorganisaties van de Verenigde Naties hebben goede vooruitgang geboekt in het harmoniseren, stroomlijnen en vereenvoudigen van regels en procedures, mede door gerichte financiering en actieve beleidsinzet van Nederland. Daarmee zijn de formele obstakels om te komen tot een slagvaardigere en effectievere VN op landenniveau weggenomen en kan het vizier nu uitdrukkelijk worden gericht op resultaat op landenniveau. Motor van dit proces is de United Nations Development Group. Met gerichte financiering heeft Nederland die UN Development Group ondersteund. Op het intergouvernementele niveau zijn de resultaten van de hervormingsinspanningen teleurstellend. ECOSOC en de Tweede Commissie van de Verenigde Naties zijn er niet in geslaagd hun agenda's en werkwijze te stroomlijnen, waardoor de meerwaarde van deze fora betrekkelijk gering blijft.

In 2003 is ook een slag gemaakt om het instrumentarium voor de monitoring en evaluatie van multilaterale organisaties te verbeteren. Nederland heeft in een netwerkverband met een aantal gelijkgezinde donoren (Multi-lateral Organisations Performance Network: MOPAN) deelgenomen aan een proefproject om een methodologie te ontwikkelen voor het beoordelen van het functioneren van multilaterale organisaties op landenniveau. Belangrijkste resultaat van het proefproject is dat de methodologie op basis van de opgedane ervaring wordt verbeterd en dat in 2004 een nieuw onderzoek wordt uitgevoerd, dit keer naar het functioneren van multilaterale organisaties waar het gaat om coördinatie op landenniveau. Het MOPAN-onderzoek blijkt een nuttige aanvulling op de eigen evaluaties van de organisaties. De samenwerking met andere donoren heeft bovendien geleid tot betere afstemming van beleid ten aanzien van monitoring en evaluatie van multilaterale organisaties.

Het is niet gelukt hogere bijdragen te leveren aan goed functionerende multilaterale instellingen. Dit resultaat is niet behaald vanwege budgettaire krapte op de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. Wel werden de bijdragen aan UNFPA en UNAIDS (incidenteel) verhoogd.

De resultaten van Monterrey tot dusverre zijn besproken tijdens een bijeenkomst op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in oktober 2003 en tijdens diverse OESO- en EU-bijeenkomsten. Positief is de verhoging van de ODA-inspanning door een aantal EU-lidstaten en toegenomen aandacht voor het vraagstuk van de schuldhoudbaarheid. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat waar het gaat om de Monterrey-agenda in zijn samenhang, deze bijeenkomst weinig nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd.

2. Beïnvloeding van het beleid van VN-instellingen in het licht van de Millennium Development Goals; bevordering van ownership en hulpcoördinatie

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Partnershipprogramma's met UNEP en HABITAT geoperationaliseerd.

• Verbeterde afstemming van beleid inzake de VN en de IFI's.

De partnershipprogramma's met UNEP en UNHABITAT zijn in 2003 operationeel geworden. De partnershipprogramma's met ILO en WHO zijn in lijn gebracht met de doelstellingen van de nota Aan Elkaar Verplicht. Het partnershipprogramma met de FAO is eind 2003 onderworpen aan een externe evaluatie. Hoofdbevinding daarvan is dat de doelstellingen van het programma in belangrijke mate worden bereikt. De partnershipprogramma's met UNDP en UNICEF zijn als instrument gehandhaafd, maar moesten vanwege budgettaire krapte worden gereduceerd tot EUR 1 miljoen per jaar.

De resultaten van het partnershipprogramma met het VN-coördinatiebureau UNDGO worden positief beoordeeld. Het voornemen is om het partnershipprogramma voort te zetten. Omwille van administratieve vereenvoudiging zal de bijdrage aan UNDGO worden ondergebracht bij het partnershipprogramma met UNDP, waar UNDGO organisatorisch deel van uitmaakt.

Nederland is met gelijkgezinde donoren een discussie gestart om te komen tot een betere afbakening van mandaten en taken tussen de VN-ontwikkelingsorganisaties en de Wereldbank en daaraan gekoppelde financiering. In deze groep is nog geen consensus bereikt. Gestreefd wordt om in 2004 met deze gelijkgezinde partners tot gezamenlijke standpunten te komen als inzet in de discussie over hervorming en financiering van de multilaterale ontwikkelingsarchitectuur in ECOSOC en in het kader van IDA-14. Het EU-kader is voor deze discussie tot dusverre minder effectief, door de grote verschillen in beleid en financieringsgedrag ten aanzien van de VN tussen een aantal EU-lidstaten en Nederland.

MDG-8

MDG-8 geeft een aantal doelstellingen weer waar met name de ontwikkelde landen verantwoordelijk voor zijn: schuldkwijtschelding, een open en eerlijk handelssysteem en markttoegang voor ontwikkelingslanden, het verhogen van de ODA en het beter afstemmen van ODA op de hulpbehoefte, onder meer door de hulp verder te ontbinden. De voortgang op deze terreinen is wisselend, ondanks dat de internationale gemeenschap het eens is over het belang van de doelstellingen en – in grote lijnen – over de manier waarop ze bereikt zouden kunnen worden.

In 2002 werd voor het eerst sinds lange tijd de dalende ODA-trend omgebogen met een stijging van in totaal circa US $ 52 miljard in 2001 naar US $ 58 miljard in 2002. Deze stij-ging zal volgens de DAC-prognoses doorzetten; in 2006 zal de ODA in totaal met US $ 19 miljard zijn gestegen ten opzichte van 2001. Deze prognoses blijven echter achter bij de toegezegde committeringen door donoren in Monterrey (US $ 25 miljard). De achterblijvende projecties zijn te wijten aan de tegenvallende economische groei en begrotingskrapte in veel donorlanden.

Op het terrein van ontbinding van de hulp worden weliswaar voorbereidende stappen gezet, maar de daadwerkelijke ontbinding verloopt traag. Door het mislukken van de onderhandelingen in Cancún in 2003 is er nog weinig verbeterd in de markttoegang voor ontwikkelingslanden. De voortgang in schuldkwijtschelding is daarentegen aanzienlijk; eerste indicaties laten zien dat de schulden van de 27 HIPC-landen hetzij reeds substantieel zijn verminderd hetzij in de nabije toekomst substantieel zullen afnemen. Dit neemt niet weg dat hun schuldensituatie nog immer een punt van zorg is.

Nederland heeft onder de donorlanden het voortouw genomen om een format te ontwikkelen voor regelmatige MDG-8-rapportages, in samenwerking met enkele gelijkgezinde landen. Nederland vindt het belangrijk dat donorlanden hun verantwoordelijkheid nemen voor de MDG-8-doelstellingen en in hun rapportages laten zien wat zij gepresteerd hebben.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 8 VN-instellingen (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen430 695576 092401 217382 718408 319– 25 601
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal361 123443 827372 375386 830374 09812 732
       
8.1 UNDP72 60583 95095 02587 10093 025– 5 925
8.2 UNICEF25 53343 50246 93735 06044 700– 9 640
8.3 UNFPA102 28278 05160 53861 03861 0380
8.4 UNIFEM/Instraw3 4263 8573 7892 7893 789– 1 000
8.5 UNAIDS17 24423 37017 92435 84817 92417 924
8.6 UNCDF6 8077 2617 2617 2607 2600
8.7 UNEP2 7234 9927 3924 6338 268– 3 635
8.8 GEF/Montreal Protocol14 18917 89719 22833 27720 27812 999
8.9 Verwoestijningsverdrag147178225241259– 18
8.10 IFAD6 39014 97510 73810 4869 4001 086
8.11 Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds15825545142340815
8.12 Speciale multilaterale activiteiten80 816145 81779 22587 66987 749– 80
8.13 Multilateraal deskundigenprogramma28 80419 72223 64221 00620 0001 006
       
Ontvangsten8608608600860– 860
       
8.20 Doorberekening UNEP aan andere ministeries8608608600860– 860
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 8 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement2 4983 5025 4475 845
Posten14 14614 9297 9778 560
Totaal16 64418 43113 42414 405

BELEIDSARTIKEL 9. INTERNATIONALE FINANCIELE INSTELLINGEN

A. Algemene Doelstelling

Nederland draagt via de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking: de duurzame vermindering van armoede. Richtinggevend daarbij zijn de Millennium Development Goals (MDG's).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Beïnvloeding van het beleid van de Internationale Financiële Instellingen in het licht van de Millenium Development Goals; bevordering van ownership en hulpcoördinatie

1a. Het Poverty Reduction Strategy (PRS) proces

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Basis gelegd voor een meer systematisch PSIA beleid.

• Sectorbeleid beter geïntegreerd in PRSP's.

• PRSP-ontwikkeling ondersteund.

• Meer aandacht voor begrotingsbeheer door Wereldbank en IMF.

• Meer aandacht voor harmonisatie.

PSIA

De Wereldbank en het IMF hebben meer aandacht besteed aan Poverty and Social Impact Analysis (PSIA), aan de hand waarvan leningen kunnen worden getoetst op de gevolgen voor de armoedesituatie van het land. De Wereldbank heeft ook meer middelen voor PSIA beschikbaar gesteld. De methodologie voor het uitvoeren van PSIA werd ontwikkeld en afspraken zijn gemaakt met bilaterale donoren over de gewenste aanpak om PSIA's uit te breiden. Nederland speelde hierbij een grote rol, onder meer door het organiseren van een internationale workshop. Dit legt de basis voor een meer systematisch PSIA-beleid.

Integratie sectorbeleid

In 2003 werd de beleidsdialoog met de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) over PRSP voortgezet. Aandachtspunten, vooral ten aanzien van het IMF en de Wereldbank, waren de integratie van het sectorbeleid en verbeterd begrotingsbeheer in PRSP's. In het kader van de «Scaling Up for Poverty Reduction», waarbij de Wereldbank sectorplannen lanceerde voor onderwijs, gezondheid, HIV/AIDS, drinkwater en sanitatie werd consistent aangedrongen op betere aansluiting met de nationale beleidskaders (PRSP's) en coördinatiefora in het kader van de PRSP's. Voor wat betreft de onderwijssectorplannen is de boodschap duidelijk overgekomen, mede doordat Nederland ook een grote financier is van het Education-for-All-inititatief.

Ondersteuning van PRSP-ontwikkeling

Het PRSP-fonds bij de African Development Bank kwam in 2003 op gang. Tegen het eind van 2003 waren de beschikbare middelen vrijwel volledig gecommitteerd en voor een groot deel reeds besteed. De evaluatie van het fonds is evenwel uitgesteld naar 2004. Op basis van deze evaluatie zal Nederland een besluit nemen over het al dan niet leveren van een nieuwe bijdrage aan dit fonds.

Het PRSP-fonds bij de Asian Development Bank kende ook een verbeterde voortgang in 2003, met name ten aanzien van de goedkeuring van nieuwe voorstellen. Vanwege de lange doorlooptijd tussen de goedkeuring van een projectvoorstel en de uiteindelijke start van de implementatie, loopt de implementatie van activiteiten achter bij de oorspronkelijke planning. Nu de implementatie op gang komt zal de komende periode aandacht worden geschonken aan de monitoring van reeds goedgekeurde activiteiten.

Begrotingsbeheer en -beleid

De relatie tussen verbeterd begrotingsbeheer/beleid en PRSP's heeft mede dankzij de actieve Nederlandse bijdrage aan dit onderwerp een belangrijke stimulans gekregen. De bewindvoerders, hun medewerkers en verschillende Hoofden Ontwikkelingssamenwerking van Nederlandse ambassades voerden in het voorjaar 2003 overleg met Wereldbank- en IMF-staf om ervaringen en kennis uit te wisselen. Hierbij was ruimschoots de gelegenheid om de Nederlandse visie ten aanzien van PRSP, de rol van Wereldbank respectievelijk IMF en de relatie met de begroting uit te dragen. De aandacht van WB/IMF voor armoedegerichte uitgaven binnen de nationale begrotingen, die gebaseerd zijn op de PRSP-priortiteiten, is thans dieper geworteld binnen deze instellingen.

Harmonisatie

De Nederlandse inzet bij de IFI's inzake de harmonisatie van donorprocedures werd veelvuldig uitgedragen. Niet alleen op ministerieel niveau in het Development Committee maar ook in vele bijeenkomsten van de Raden van Bewindvoerders. Harmonisatie is voor Nederland inmiddels een vast thema, dat bij vele agenda-onderwerpen in de verschillende IFI's wordt ingebracht. Ook bij de bovengenoemde bijeenkomst over begrotingsbeheer werden met het IMF en de Wereldbank onder andere de mogelijkheden onderzocht om de onderlinge beoordelingskaders voor begrotingsbeheer te harmoniseren.

1b. De Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) van het IMF

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• PRGF meer pro-poor growth en beter afgestemd op PRSP.

• Voorzichtige vooruitgang inzake realistische groeiscenario's in PRGF.

• PRGF effectiever en met grotere amoedefocus.

• Verbeterde samenwerking met de Wereldbank.

• Verbeterde dialoog met de donoren.

Pro-poor growth en afstemming op PRSP

De Nederlandse inzet voor pro-poor growth houdt in dat de PRGF-economische programma's van het IMF beter moeten worden afgestemd op de PRSP-prioriteiten. Nederland vraagt het IMF derhalve om beleid voor groei en macro-economische stabiliteit te helpen formuleren dat bijdraagt aan duurzame armoedebestrijding. Tijdens diverse discussies en bijeenkomsten met het IMF-management en de IMF-staf werd dit standpunt uitgedragen en vond een willig gehoor. Het IMF heeft echter nog moeite met de daadwerkelijke invulling van pro-poor growth beleid, onder meer omdat de PRSP's onvoldoende operationele prioriteiten bieden; ze zijn te algemeen om voor het IMF een duidelijk richtlijn te vormen op basis waarvan armoedegericht economisch beleid kan worden opgesteld. Een andere factor waardoor de invulling van pro-poor growth achter blijft bij de verwachtingen van Nederland is dat het – thans nog beperkte – onderzoek door de IFI's naar pro poor growth nog onvoldoende lessen heeft opgeleverd die voor beleidsmakers bruikbaar zijn.

Realistische groeiscenario's

Nederland heeft in zijn algemeenheid en bij specifieke bijeenkomsten van de Raad van Bewindvoerders over ontwikkelingslanden aangedrongen op realisme in het opstellen van groeiprognoses. Het IMF deelde onze zorg maar het heeft lange tijd geduurd voordat IMF-staf op werkvloerniveau doordrongen was van de noodzaak om niet te optimistisch te zijn in het macro-economische beleidsraamwerk voor PRGF-landen. Eind 2003 werden echter de eerste signalen merkbaar dat de groeiprognoses voorzichtiger worden.

Samenwerking met de Wereldbank

In 2003 werd de verbeterde samenwerking tussen IMF en Wereldbank merkbaar voor wat betreft de afstemming van de conditionaliteiten. Het IMF concentreert zich meer op die conditionaliteiten die gerelateerd zijn aan het eigen mandaat; van overlap met de Wereldbank is nu minder, of nauwelijks sprake meer. Op het gebied van begrotingsbeheer heeft het IMF samenwerkingsafspraken opgesteld. In het algemeen heeft Nederland, waar en wanneer er aanleiding toe bestond, aangedrongen op betere samenwerking en afstemming met de Wereldbank (bijvoorbeeld op schuldhoudbaarheid). Het vormt thans echter geen hoofdpunt meer in de inzet richting IMF omdat het op meerdere terreinen zichtbaar is verbeterd.

Dialoog met donoren

Nederland heeft tijdens verschillende bijeenkomsten bij het IMF aangedrongen op meer openheid richting bilaterale donoren. Op hoofdkwartier (management)niveau is er zeker een willig oor voor dit verzoek omdat het IMF ook belang heeft bij intensievere informatie-uitwisseling en discussie met de donoren. In de praktijk, op werkvloerniveau, is er minder dialoog. Dit blijft een punt van aandacht in de relatie met het IMF.

1c. Partnerschapprogramma's met de Wereldbankgroep

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Evaluatie BNPP uitgevoerd.

• MKB bevorderd in het partnerschap-programma met de IFC.

BNPP

Medio 2003 is de evaluatie van het «Bank Netherlands Partnership Programma» (BNPP) afgerond. De voornaamste conclusies van deze evaluatie zijn:

– het BNPP beantwoordt aan de prioriteiten van de deelnemers;

– het BNPP heeft bijgedragen aan de transparantie en consolidatie van niet-landenspecifieke bijdragen aan de Wereldbank;

– er zijn aanwijzingen dat het BNPP van invloed is op het beleid en de prioriteitstelling van de Wereldbank zonder dat het rapport ingaat op de vraag om welk beleid en welke prioriteiten het gaat;

– het merendeel van de ontwikkelde activiteiten kan als relevant bestempeld worden en heeft een toegevoegde waarde;

– de bulk van de activiteiten is effectief geweest, maar er bestaan twijfels over de kosten effectiviteit van een klein aantal activiteiten, ook al is hier verbetering waarneembaar.

Deze conclusies hebben aanleiding gegeven tot de volgende aanbevelingen:

– procedures en allocatiemechanisme dienen voor alle onderdelen van het programma te worden geharmoniseerd;

– zowel de Wereldbank als Buitenlandse Zaken dienen kritischer naar financieringsvoorstellen te kijken;

– het BNPP dient zowel bij de Wereldbank als bij Buitenlandse Zaken institutioneel beter ingebed te worden.

Deze aanbevelingen zijn voor een deel opgevolgd en hebben, tezamen met een reductie van het budget voor het BNPP-kernprogramma vanaf 2005, geleid tot een nieuwe opzet van het kernprogramma:

– de begroting voor het kernprogramma is verdeeld over vier netwerken die verantwoordelijk zijn voor de selectie van te financieren voorstellen;

– alle voorstellen dienen bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Aan Elkaar Verplicht op basis van een set nog met de Wereldbank af te stemmen criteria;

– er komen afzonderlijke richtlijnen voor het beleid ten aanzien van en het beheer van de bijdragen aan multidonortrustfunds die eveneens onder het BNPP zijn opgenomen.

Op grond van lopende afspraken met de Wereldbank kunnen deze wijzigingen pas in 2005 doorgevoerd worden. Wel is afgesproken dat de te hanteren criteria ook al in 2004 op nieuwe voorstellen zullen worden toegepast.

IFC en MKB

In het partnerschapprogramma met de International Finance Corporation (IFC) wordt een aantal faciliteiten van IFC ondersteund die in diverse regio's innovatieve manieren ontplooien om het Midden- en Kleinbedrijf te helpen ontwikkelen. In 2003 is IFC begonnen met het creëren van een netwerk om de in de praktijk opgedane lessen beter te verspreiden binnen de organisatie. Op deze wijze heeft het partnerschapprogramma een bredere invloed op het beleid van de organisatie. Na opstartproblemen in 2002 bij een aantal onderdelen van het partnerschapprogramma, heeft IFC in 2003 goede voortgang geboekt. Dit betreft activiteiten op het gebied van de verbetering van het ondernemingsklimaat (een belangrijk thema in de notitie Aan Elkaar Verplicht), verbetering van dienstverlening aan het MKB en het stimuleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden.

1d. diversen

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Verbeterd inzicht in het presteren van de IFI's op landenniveau.

• Meer invloed op de beleidsagenda van het IMF in lage inkomens landen.

• Gedeeltelijk succesvolle Nederlandse inzet bij de middelenaanvulling van het Aziatische Ontwikkelingsfonds.

• De basis is gelegd voor schuldhoudbaarheid als criterium bij leningverstrekking door IDA en IMF.

• Meer aandacht van de IFI's voor ecologische duurzaamheid in armoedestrategieën en bij leningen.

• Detacheringen voortgezet.

De communicatie met de Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden is geïntensiveerd. Daardoor zijn de bewindvoerders bij de IFI's pro-actiever en meer structureel gevoed met informatie over de prestaties van de IFI's op landenniveau bij het bereiken van de Millennium Development Goals, over de aansluiting van hun programma's op de door de landen zelf opgestelde armoedestrategieën en over de samenwerking met andere actoren. De (Nederlandse) interventies in de Raden van Bewindvoerders zijn hierdoor effectiever geworden.

Er is meer samenwerking ontstaan tussen de Wereldbank, het IMF, Nederland en DfID (Verenigd Koninkrijk) ten aanzien van de beleidsagenda van het IMF in lage inkomenslanden. Daartoe is onder andere een gezamenlijk Trust Fund voor macro-economisch onderzoek in ontwikkelingslanden ingesteld, dat in 2004 operationeel wordt.

In de eerste twee rondes van de middelenaanvulling van het Aziatisch Ontwikkelingsfonds is de Nederlandse inzet voor een deel verwezenlijkt. Voorbeelden zijn een betere aansluiting van de landenstrategieën van de Bank op de armoedestrategieën van de ontvangende landen, een actieplan voor de implementatie van results based management, alsmede verfijning van het systeem om financiële allocaties aan landen te bepalen. Een goede onderbouwing van de bestemming van schenkingen en een acceptabele kostencompensatie van inkomstenderving door schenkingen moeten nog worden uitonderhandeld.

In de Mid Term Review (MTR) van het zachte fonds van de Wereldbank (IDA-13) werden de Nederlandse zorgen over de compensatie van het gemis aan terugbetaling als gevolg van het verlenen van schenkingen in plaats van leningen onder IDA ten dele overgenomen door het management van de Bank. Dit resulteerde in een aangepast voorstel, waarover in 2004 zal worden besloten.

De «terugbetalingen» slaan op de «reflows»/afbetalingen door ontwikkelingslanden van hun leningen die door IDA werden verstrekt. Doordat IDA-middelen als schenking worden verstrekt in plaats van als lening derft de Wereldbank een aanzienlijk deel van haar inkomsten. Dit moet worden «gecompenseerd» oftewel gedekt door extra donorbijdragen.

De Nederlandse inzet ten aanzien van de schuldhoudbaarheid in HIPC-landen wierp in 2003 vruchten af. Tijdens de MTR van IDA-13 stelde de Wereldbank, geheel conform de Nederlandse lijn, voor om in samenwerking met het IMF meer aandacht te besteden aan beter schuldbeheer door ontwikkelingslanden en om zorgvuldiger de schuldensituatie van ontwikkelingslanden te analyseren.

Intensief overleg en samenwerking, al dan niet in partnerships, met de Wereldbank en de Aziatische, Inter-merikaanse en Afrikaanse Ontwikkelingsbanken heeft bijgedragen aan een verdere integratie van ecologische duurzaamheid in de armoedestrategieën van die instellingen. Daarnaast is bijgedragen aan het «vergroenen» van specifieke leningenportefeuilles, met name betreffende energie en water.

De vijf gedetacheerden bij de Wereldbank hebben vrijwel allen een belangrijke rol binnen de Bank op hun taakgebied en hebben de ruimte om de Nederlandse visie in te brengen. Andersom heeft het departement de kans om van hen te leren.

2. Bevordering van een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met name de Wereldbank en VN-instellingen

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het Philadelphia-overleg niet verbreed.

• Hulpcoördinatie licht verbeterd.

• Verbeterde informatie-uitwisseling tussen IFI's en VN.

• Verbeterde samenwerking op landenniveau tussen kantoren van de IFI's en de VN.

• Meer aandacht voor coördinatie tussen IFI's, VN en andere donoren door MOPAN.

Philadelphia

Verbreding van het Philadelphia-overleg van een aantal gelijkgezinde donorlanden ter afstemming van standpunten die worden ingenomen bij WB en IMF in Washington en de VN in New York, naar andere VN-hoofdsteden heeft niet plaats gevonden. Dit bleek niet meer nodig omdat in de hoofdsteden van de Philadelphia-groep een intensieve discussie is gestart over de internationale ontwikkelingsarchitectuur.

Hulpcoördinatie

Nederland heeft geen inzicht in de concrete afspraken die gemaakt zijn over het delen van elkaars analyses en evaluaties. Wel is sprake van meer «cross references» in beleidsdocumenten van IFI's, dat wil zeggen verwijzingen naar elkaars werk. Dit is een indicator voor hulpcoördinatie en afstemming.

Hulpcoördinatie in diverse partnerlanden

Het is niet mogelijk om aan te tonen dat het verbeterd is of niet. Het beeld wisselt sterk per land. Zo is het in Ethiopië absoluut verbeterd dankzij een actieve Wereldbank-directeur die harmonisatie en coördinatie een prioriteit vindt. In de meeste andere landen is nog geen duidelijke verbetering waar te nemen.

Informatie-uitwisseling

Op centraal niveau is meer samenwerking en een betere informatie-uitwisseling ontstaan tussen UNDP en de Wereldbank, bijvoorbeeld over de monitoring van (het proces naar) het bereiken van de MDG's. Mede op aandringen van Nederland betrekt de Wereldbank de VN-instellingen nu beter bij het monitoren van de MDG's. Bij door de Wereldbank geïnitieerde workshops en beleidsdocumenten op dit terrein speelt de VN, vooral UNDP, een duidelijke rol. Op het terrein van het beleid ten aanzien van postconflictlanden is nog geen verbetering in de samenwerking waar te nemen.

Samenwerking op landenniveau

Over het algemeen wordt door de landenkantoren van de IFI's en de VN de noodzaak tot samenwerking beter ingezien. Dat bevordert de coherentie en voorkomt overlap en «mission creep». Nederland en andere donoren hebben hier steeds op aangedrongen. Overigens blijft de mate van overleg tussen de IFI's onderling en tussen IFI's en VN-instellingen van land tot land variëren.

MOPAN

Het Multilateral Organisations Performance Assessment Network (MOPAN), waaraan Nederland actief deelneemt, bracht ook rapport uit over de coördinatie tussen VN, IFI's en bilaterale donoren. Dit rapport heeft dankzij de inbreng van Nederlandse ambassades bijgedragen aan een groter bewustzijn over de mogelijkheden van en noodzaak tot coördinatie.

Internationale PSIA-workshop

Op 13 en 14 oktober organiseerde het Ministerie samen met DfID (Verenigd Koninkrijk) een internationale workshop over Poverty & Social Impact Analysis (PSIA) in Den Haag. PSIA's zijn belangrijk omdat zij de effecten van beleidsmaatregelen op armoede in kaart brengen. De doelstelling van de workshop, een bilateraal actieplan, werd gehaald. Het actieplan, genaamd PSIA North Sea Manifesto, werd onderschreven door de volgende donoren: USAID (VS), NORAD (Noorwegen), SIDA (Zweden), Ierland, DfID, GTZ (Duitsland), de Europese Commissie, Finland en Nederland. Daarnaast stemden de Wereldbank en het IMF, vertegenwoordigers van overheden en academici uit het Zuiden en NGO's in met het manifest. Het manifest richt zich op: versterking van bewustzijn van de noodzaak tot PSIA's op landenniveau, een collectieve donorlobby en inzet bij besprekingen in de Raden van Bewindvoerders van de Wereldbank en het IMF, technische ondersteuning door donoren van PSIA's op landenniveau en een brede verspreiding van bevindingen via een «e-PSIA Group».

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen69 405106 915448 0893 16964 999– 61 830
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal54 33585 07692 373105 881127 865– 21 984
       
9.1 WB-partnership Programma31 64170 33177 39995 524105 854– 10 330
9.2 IMF/PRGF10 21010 21110 21110 21110 2101
9.3 Speciale Multilaterale Activiteiten IFI's12 4834 5344 76314611 801– 11 655
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 9 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement2 0542 3353 4223 672
Posten2 3122 4301 5271 639
Totaal4 3664 7654 9495 311

BELEIDSARTIKEL 10. SAMENWERKING MET MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland wil het maatschappelijk middenveld (civil society) in ontwikkelingslanden versterken met het oog op duurzame armoedevermindering. Het doet dit via autonome maatschappelijke organisaties.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Faciliteren van Nederlandse en internationale maatschappelijke organisaties om een effectievere bijdrage te leveren aan structurele armoedevermindering

De aanwezigheid van een krachtig maatschappelijk middenveld in OS-landen is een voorwaarde voor duurzame armoedevermindering. Noordelijke maatschappelijke organisaties kunnen een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen en versterken van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden. Het is dus van belang de noordelijke maatschappelijke organisaties in staat te stellen om hun ondersteunende rol naar het maatschappelijk middenveld in het Zuiden goed in te vullen.

1a. Werking transparante regeling voor particulier kanaal op basis waarvan subsidies worden toegewezen

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Aanbevelingen Adviescommissie MFP-breed en de Stuurgroep Evaluatie MFP-breed opgevolgd.

• Aangescherpt Thematische Medefinancieringsprogramma (TMF).

• Voor laagdrempelige particuliere initiatieven is een Front Office opgericht.

Per 1 januari is een nieuw subsidiesysteem in werking getreden. Dit bestaat uit drie onderdelen:

1. het Medefinancieringsprogramma Breed (MFP-breed) voor de Nederlandse NGO's met een brede alomvattende benadering;

2. de Thematische Medefinanciering (TMF) voor de meer thematisch gerichte organisaties;

3. de mogelijkheid voor particulier geïnitieerde kleine projecten.

De Commissie Box (Adviescommissie MFP-breed) formuleerde een aantal aanbevelingen voor de ronde 2006. Deze zijn opgevolgd. De belangrijkste aanbevelingen waren de «ontschotting» tussen TMF en MFP en het loslaten van de ondergrens van het percentage ODA voor TMF en MFP tezamen. Er is een akkoord bereikt in de Tweede Kamer over het principe van ontschotting, alsmede over het loslaten van de ondergrens vanaf 1 januari 2007.

De Stuurgroep Evaluatie MFP-breed bracht in 2002 haar eindrapport uit, met daarin een aantal aanbevelingen, zowel voor de overheid als ook voor de MFO's. De meeste de aanbevelingen waren door het ministerie al opgevolgd met het nieuwe, aangescherpte beleidskader MFP. Aan de laatste aanbeveling, meer aansluiting tot stand te brengen tussen het bilaterale en het particuliere kanaal, is met de pilot Werkafspraken opvolging gegeven. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Stuurgroep aan de MFO's hebben deze – waar dit van toepassing was – een stappenplannen ingediend. Deze zijn beoordeeld en goedgekeurd; hiervan is verslag gedaan aan de Tweede Kamer.

Het beleidskader Thematische Medefinancieringsprogramma (TMF) is aangescherpt, evenals de subsidieregeling en het beoordelingskader. De TMF ronde 2003–2006 is extern geëvalueerd en de bevindingen zijn in het nieuwe beleidskader geïncorporeerd. Er is een begin gemaakt met de vormgeving kwaliteitssysteem in overleg met TMF. Tenslotte is de Tweede Kamer akkoord gegaan met de ontschotting TMF / MFP.

De vijf MFO's en de NCDO hebben in 2003 ieder hun eigen loket voor laagdrempelige particuliere initiatieven (Front Office) geopend, waar de aanvragen van particulieren en particuliere organisaties worden afgehandeld.

1b. Ondersteuning organisaties op terrein van technische assistentie

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Bedrijfsplan PSO goedgekeurd voor de jaren 2003–2006.

• SNV is geheel verzelfstandigd.

Naar aanleiding van het IBO «Technische Assistentie» is PSO bezig met de omslag van uitzendende organisatie voor technische deskundigen naar een organisatie die is gericht op capaciteitsopbouw en kennisoverdracht. PSO heeft haar bedrijfsplan 2003–2006 ingediend. Dit plan is goedgekeurd. Ook haar eerste jaarplan, waarin de organisatorische uitwerking van deze omslag voor een belangrijk deel staat uitgewerkt, is beoordeeld en goedgekeurd.

SNV is geheel losgekoppeld van het ministerie, ook voor wat betreft de laatste (personele) aangelegenheden. Jaarverslag en jaarplan zijn beoordeeld en goedgekeurd.

1c. Toename aantal maatschappelijke organisaties dat resultaatgericht rapporteert

Belangrijk behaald resultaat in 2003

• Toename van resultaatgerichte rapportage van maatschappelijke organisaties.

De jaarplannen van de MFO's en andere maatschappelijke organisaties (vakbondsmedefinancieringsprogramma VMP, SNV, PSO, NCDO) zijn beoordeeld op resultaatgerichtheid. In enkele gevallen is om aanvullende informatie of om herformulering gevraagd. Tijdens beleidsgesprekken zijn afspraken gemaakt over verbeteringen op dit vlak.

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) is begonnen met het doorlichten van het monitoring- en evaluatiesysteem van de MFO's.

TMF-organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun kwaliteitssysteem; met hen vindt een (nog lopende) dialoog plaats hierover met het oog op uitwisselen van kennis en ervaring en verbetering van de kwaliteitsystemen.

Een notitie «Evaluatie TMF» is afgerond. Daarmee is het begin gemaakt met het opzetten van een evaluatiesysteem TMF, dat halverwege 2004 in werking zal treden.

2. Versterken van de inhoudelijke beleidsdialoog

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Duidelijkheid omtrent het aantal en frequentie van periodieke overleggen per thema, sector of specialisatie tussen Civil Society Organisaties (CSO) en het desbetreffende onderdeel van het Ministerie.

• Toenemende aansluiting tussen het bilaterale en particuliere kanaal en toenemende aandacht bij themadirecties voor de rol van het particuliere kanaal en vice versa.

• Versterkte dialoog met maatschappelijke organisaties.

• Aanhoudende druk van ambassades op partnerlanden om CSO's en in sommige gevallen parlementen bij de totstandkoming van PRSP's te betrekken.

• Versterking vraaggerichte onderzoekscapaciteit in OS-landen.

• Versterking van de onafhankelijke media, met name in Afrika.

Door middel van een inventarisatie is duidelijkheid geschapen over het grote scala van onderwerpen, thema's en specialisaties waarover periodiek overleg plaatsvindt met maatschappelijke organisaties.

Het beleidsdoel «toenemende aandacht voor maatschappelijke organisaties in sectorale en thematische beleidsnota's» is ingezet door enerzijds aansluiting tot stand te brengen tussen het bilaterale en het particuliere kanaal (zie beleidsartikel 6), en anderzijds door de versterking van de beleidsdialoog met maatschappelijke organisaties hier (zie geoperationaliseerde doelstelling 2). De versterking van de beleidsdialoog met maatschappelijke organisaties leidt onder meer tot toenemende aandacht voor (de rol van) maatschappelijke organisaties in beleidsnota's.

Gestreefd wordt naar grotere participatie van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden bij processen van beleidsvorming, in het bijzonder voor wat betreft het opstellen van de PRSP's. Belangrijk principe van de PRSP's is dat deze een breed maatschappelijk draagvlak hebben. Hiertoe wordt als onderdeel van de formulering van de PRSP's overleg gevoerd met belangrijke maatschappelijke groeperingen. De kwaliteit en breedte van de gevoerde consultatie verschilt van land tot land en is sterk afhankelijk van de lokale sociaal-culturele en politieke context en de organisatiegraad van maatschappelijke organisaties. Met name de gemarginaliseerde, arme groeperingen waarvoor het PRSP proces in eerste instantie is bedoeld zijn vaak moeilijk bereikbaar door communicatieproblemen of geringe organisatiegraad. Nederland blijft in het kader van de nationale politieke dialoog wijzen op de noodzaak van deelname van de belangrijkste actoren alsook de nationale parlementen aan dit proces en heeft in sommige landen hiervoor fondsen ter beschikking gesteld. Ook via een speciaal fonds bij de Wereld Bank waaraan Nederland bijdraagt wordt dit proces op landenniveau ondersteund.

Bij de beoordeling van het proces wordt gerapporteerd over deelname van het maatschappelijke middenveld bij totstandkoming, uitvoering en monitoring van het PRSP. Het Ministerie wijst in internationale fora voortdurend op de noodzaak van een breed maatschappelijk draagvlak voor PRSP. In het reguliere overleg met de MFO's in het kader van de werkafspraken is voortgang van PRSP een regelmatig terugkerend thema. Ook zijn de MFO's gevraagd te rapporteren over betrokkenheid van hun partnerorganisaties bij PRSP. Gezien het belang van partnerschappen voor het bereiken van resultaten op het terrein van armoedereductie en de MDG's wordt met de posten en de MFO's bezien hoe de betrokkenheid van alle actoren verder kan worden geïntensiveerd.

Zoals al is opgemerkt in de Memorie van Toelichting 2004 bleek het beoordelen van de effectieve bijdrage van Nederlandse CSO's en partners aan internationale lobby voor beleidscoherentie niet realistisch en is niet verder opgevolgd. Binnen het MFP-breed en TMF is het alle organisaties toegestaan ook een rol op het gebied van beleidsbeïnvloeding te spelen. Bereikte resultaten zijn vaak het gevolg van een complex samenspel van vele activiteiten door zeer diverse actoren en worden beïnvloed door sociaal-politieke contexten; sommige resultaten worden pas na zeer lange tijd bereikt. Daarom is het uitermate moeilijk om aan te geven welke factoren precies leiden tot het gewenste resultaat.

Het onderzoeksprogramma ondersteunt de ontplooiing en versterking van een relevante, eigen onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden. Het beoogt het gebruik van onderzoek te stimuleren. Nederland wil tevens bevorderen dat internationale financieringsmechanismen voor ontwikkelingsrelevant onderzoek zich meer laten sturen door de vraag vanuit ontwikkelingslanden zelf. Door subsidiëring van programma's voor onderzoeksfinanciering en capaciteitsopbouw is een bijdrage geleverd aan de versterking van vraaggerichte onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden. In 2003 is tevens aandacht besteed aan toename van vraagsturing en programmatische samenhang binnen de Consultative Group for Agricultural Research (CGIAR). De beleidsdialoog heeft een impuls gekregen door een nieuw mandaat en een vernieuwde samenstelling van de RAWOO. Een intensivering van de contacten met het Nederlandse onderzoeksveld is in gang gezet.

Het communicatieprogramma bevordert de pluriformiteit van de nieuwsgaring en de toegang tot moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT) in ontwikkelingslanden. In 2003 is aandacht besteed aan de versterking van onafhankelijke media, met name in Afrika, middels programma's gericht op capaciteitsopbouw en institutionele ontwikkeling. Om de dialoog aangaande de rol van ICT binnen ontwikkelingssamenwerking te versterken werd in november 2003 een workshop gehouden. Een van de resultaten daarvan was de instelling van een klankbordgroep over ICT en ontwikkeling bestaande uit deelnemers van het maatschappelijke middenveld en het bedrijfsleven. Doel van deze groep is onder andere om te komen tot een verdere strategiebepaling.

In het kader van de TMF-subsidieregeling werd in 2003 subsidie verstrekt aan een viertal organisaties, opererend op de terreinen van journalistieke capaciteitsopbouw, fotojournalistiek, ICT en community radio.

3. Ondersteuning en versterking maatschappelijk draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking

Belangrijk behaald resultaat in 2003

• Mogelijkheden voor burgers om directe betrokkenheid met OS vorm te geven zijn verruimd.

De NCDO is een belangrijke partij voor het creëren en behouden van draagvlak. Daarnaast hebben de MFO's de mogelijkheid om draagvlakactiviteiten te ondersteunen, bijvoorbeeld via het Front Office. Door het instellen van de Front Offices en het verruimen van het NCDO-budget voor onder meer het Programma Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA), zijn de mogelijkheden voor burgers om directe betrokkenheid met OS vorm te geven, verruimd. Uit het jaarverslag 2004 zal moet blijken in hoeverre gebruik is gemaakt van de Front Offices ten behoeve van laagdrempelige particuliere initiatieven.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen1 009 958571 8652 350 87376 828182 357– 105 529
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal511 942547 734627 216749 349680 99468 355
       
10.1 Medefinanciering particuliere organisaties366 762383 871394 434445 559409 15136 408
10.2 SNV57 83560 68079 13184 27776 5387 739
10.3 Kleine Plaatselijke Activiteiten3 6304 5384 5386 7503 6303 120
10.4 Speciale activiteiten42 19750 914100 426159 092146 23012 862
10.5 Voorlichting op het terrein van OS13 40614 63414 73020 19913 3866 813
10.6 Communicatieprogramma6 5448 9708 6507 9378 487– 550
10.7 Onderzoeksprogramma21 56824 12725 30725 53523 5721 963
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 10 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement5 3927 2995 7956 219
Posten2 0502 1809921 064
Totaal7 4429 4796 7867 282

BELEIDSARTIKEL 11. INTERNATIONAAL ONDERWIJS

A. Algemene doelstelling

Nederland richt zich in zijn internationaal onderwijsbeleid op duurzame capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling ten behoeve van armoedevermindering. In het bijzonder wil Nederland hoger onderwijs en scholing van professioneel middenkader in ontwikkelingslanden versterken.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen

1. Institutionele versterking van hoger-onderwijs- en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden

2. Vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden

3. Bevordering van kennisontwikkeling en kennisuitwisseling

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De selectie van vijftien landen voor het NPT is afgerond.

• De door Nuffic uitgevoerde nieuwe NFP-beurzenprogramma's hebben in 2003 voor het eerst de volledige procedure doorlopen (van aanvragen tot toewijzing).

• Binnen het door Nuffic uitgevoerde NPT-programma zijn in 2003 de eerste negentien projecten aanbesteed. Voor twaalf projecten in vijf landen (Ethiopië, Guatemala, Jemen, Mozambique en Vietnam) zijn inmiddels subsidiebeschikkingen afgegeven.

• Voor het KIT is een nieuwe vierjarige subsidiebeschikking tot stand gekomen.

Programma's voor beursverlening (NFP) en institutionele versterking (NPT)

2003 was het eerste volle jaar van uitvoering van de nieuwe internationaal-onderwijsprogramma's. De Nuffic is als intermediaire organisatie belast met het beheer en de uitvoering van de programma's. Nederland heeft in deze eerste fase intensief contact met de Nuffic onderhouden over de ontwikkeling van enkele uitvoeringsinstrumenten zoals de aanbestedingsdocumenten en de NFP-procedures. Ook zijn de eerste ervaringen van de Nuffic op het gebied van vraagsturing, vraag- en aanbodkoppeling alsmede de selectie van bursalen nauwlettend gemonitord. In 2003 is besloten dat voor het meten van de effectiviteit van de NFP-programma's in de toekomst gebruik wordt gemaakt van tracer studies. Hierbij wordt bij oud-studenten een aantal jaren na afloop van de opleiding nagegaan wat het effect van de opleiding is geweest voor henzelf en in breder verband voor de instelling waar zij werken.

Nadat eind 2002 de eerste zes landen voor het NPT waren geselecteerd heeft Nederland eerst drie en later nog zeven landen uitgekozen. Aangezien Peru van de landenlijst voor bilaterale ontwikkelingssamenwerking is geschrapt is dit land ook voor het NPT afgevallen, zodat hiermee het beoogde totaal van vijftien landen voor het NPT is bereikt.

De afbouw van de oude zeven programma's, die in 2004 voltooid moet zijn, loopt volgens schema. De hieruit vrijvallende middelen zijn aangewend voor de nieuwe internationaal-onderwijsprogramma's.

Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII)

Het Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII) richt zich op samenwerking met internationale organisaties en instituten, met als centrale doelstelling de opbouw en versterking van de onderwijssector in ontwikkelingslanden. Het SII steunt landenoverstijgende projecten. Een aantal nieuwe aanvragen en verzoeken om verlenging is gehonoreerd.

Radio Nederland Training Centre (RNTC)

Het RNTC geeft cursussen, zowel in Hilversum als in ontwikkelingslanden, ten behoeve van de media in ontwikkelingslanden. De cursussen in Nederland bieden plaats voor circa vijftig cursisten.

In 2003 zijn afspraken met het RNTC gemaakt over de doelstellingen van de basissubsidie en over te behalen resultaten. Deze afspraken moeten in 2004 verder worden uitgewerkt. Naar aanleiding van de evaluatie over de periode 1997–2001 zijn de gesprekken over een nieuwe financieringsrelatie met het RNTC voortgezet.

Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT)

In 2003 is het inhoudelijk overleg over het productplan van het Koninklijk Instituut voor de Tropen afgerond. Tevens heeft een benchmarkonderzoek naar een aantal afdelingen van het KIT plaatsgevonden. Op basis hiervan en van de eerder gemaakte «nulmeting» is in december 2003 een nieuwe subsidiebeschikking voor de periode 2004–2007 tot stand gekomen waarin duidelijke afspraken zijn gemaakt over producten en diensten die het KIT zal leveren.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen120 61124 049115 025160 52168 24892 273
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal82 54681 55286 54885 05186 469– 1 418
       
11.1 Internationaal Onderwijs Programma82 54681 55286 54885 05186 469– 1 418
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 11 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement1 2311 5501 7951 926
Posten3 7883 9852 2652 431
Totaal5 0195 5354 0594 356

BELEIDSARTIKEL 12. SAMENWERKING MET HET BEDRIJFSLEVEN

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het stimuleren van de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Samenwerking met de particuliere sector is hierbij van groot belang. Ondersteuning bij het verbeteren van het ondernemings- en investeringsklimaat vindt plaats door:

• vergroting van markttoegang, schuldverlichting en handelsgerelateerde capaciteitsopbouw;

• bevordering van een voorwaardenscheppend en flankerend beleid ten gunste van de particuliere sector in ontwikkelingslanden;

• investeringsbevordering.

Deze beleidsterreinen zijn nader uitgewerkt in de notitie Ondernemen tegen Armoede (TK 27 467, nr. 1), in de aanvulling op deze notitie (TK 27 467, nr. 6), en in de notitie Aan Elkaar Verplicht (TK 29 234, nr. 1).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. Vergroten van de ondernemerscapaciteit bij bedrijven in ontwikkelingslanden op het gebied van bedrijfsvoering en marktontwikkeling

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Uitbreiding van het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) naar meer landen. In 2003 is PSOM in twaalf landen daadwerkelijk van start gegaan.

• Capaciteit voor de uitzending van managers in het kader van het Programma Uitzending Managers (PUM) is uitgebreid; het programma zal zich meer op Afrika en partnerlanden concenteren.

Het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) richt zich op het bevorderen van investeringen in zeventien ontwikkelingslanden. PSOM medefinanciert proefinvesteringen van Nederlandse ondernemingen en lokale entrepreneurs. Op basis van het positieve tussentijdse evaluatierapport uit 2002, en mede gelet op de grote belangstelling van het bedrijfsleven (zowel in Nederland als in de ontwikkelingslanden), is besloten om PSOM om te zetten in een structureel programma met een jaarlijkse committeringsruimte van EUR 30 miljoen. Deze uitbreiding is in 2003 van start gegaan. Het jaar 2003 was in vele opzichten een overgangsjaar waarin het accent lag op het afsluiten van nieuwe Memoranda of Understanding met alle betrokken landen. In twaalf landen is het programma in 2003 daadwerkelijk van start gegaan. Voorlopige cijfers geven aan dat eind 2003 circa 70 projecten in beheer waren en 132 voorstellen in 2003 werden ontvangen, waarvan dertien tot nieuwe committeringen leidden. Met het uitvoerende agentschap Senter zijn afspraken gemaakt over een meer resultaatgerichte rapportage over de verschillende projecten. Het betreft hierbij onder meer gegevens over de werkgelegenheidscreatie, maar ook over het lokale ondernemingsklimaat (zie ook beleidsartikel 6). In het jaarverslag 2004 wordt hierover gerapporteerd.

Het doel van PUM is de duurzame ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden te stimuleren. Ook in 2003 heeft de stichting PUM het midden- en kleinbedrijf in circa 70 ontwikkelingslanden geadviseerd en zo bijgedragen aan de kansen van de betrokken bedrijven. Het ging hierbij om circa 1200 projecten in ongeveer 1100 bedrijven; 2003 was hiermee een bovengemiddeld jaar. Mede op basis van de evaluatie in 2002, waarbij naar voren kwam dat het PUM een relevant programma is voor de duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, is PUM geïntensiveerd. Ook is de professionaliteit van de PUM-organisatie verbeterd, onder meer door versterking van de lokale begeleiding van PUM-missies. Tevens zijn met Stichting PUM afspraken gemaakt om meer te focussen op Afrika en de partnerlanden.

Het FMO-programma IBTA (investeringsbevordering en technische assistentie) biedt ondersteuning aan banken en bedrijven in ontwikkelingslanden door financiering van voorstudies en technische assistentie om zo investeringen duurzaam te bevorderen. Op basis van voorlopige informatie vonden in 2003 circa 150 uitbetalingen plaats (ter waarde van ruim EUR 7 miljoen), waarvan ongeveer de helft in Afrika. Bijdragen zijn verleend aan onder meer lokale financieringsinstellingen, lokale bedrijven en joint ventures tussen Nederlandse en lokale bedrijven in diverse sectoren (agrarisch, delfstoffen, industriële productie, energie/water, infrastructuur, telecom, toerisme en diensten). In 2003 zijn, doordat enerzijds bovengenoemde uitbetalingen plaatsvonden en anderzijds sprake was van budgettaire krapte, geen nieuwe voorstellen in behandeling genomen. Om knelpunten en verbetermogelijkheden voor IBTA vast te stellen heeft FMO een kritische interne doorlichting uitgevoerd; over de follow-up wordt in 2004 besloten.

2. Opbouw van handelscapaciteit bij ondernemers in ontwikkelingslanden teneinde toegang tot internationale markten te vergroten

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Samenwerking met bedrijfsleven:

– Aan 896 bedrijven die actief zijn in negentien verschillende marktsectoren is in het kader van langjarige export-coachingsprogramma's ondersteuning gegeven.

– Met vijftien bedrijfsondersteunende organisaties in ontwikkelingslanden zijn institutionele ontwikkelingsprogramma's uitgevoerd en/of voorbereid.

– In totaal zijn 115 000 marktinformatie-eenheden (marktstudies, handboeken, etc.) over de EU-markten verspreid onder de doelgroep.

– Voor 400 bedrijven is bemiddeld bij het leggen van zakelijke contacten met bedrijven uit de Europese Unie.

– Ruim 1300 medewerkers van bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties namen deel aan thematische en sectorale trainingen over de EU-markten.

• Het in gang gezette proces van samenwerking met relevante andere spelers, waaronder PUM, Senter, UNCTAD, ITC, USAID, NORAD en SIPPO, is voorgezet. Er vond regelmatig overleg plaats en ook werden bedrijven – die in een eerder stadium door PUM of Senter waren ondersteund – begeleid bij het betreden van de Europese markt.

Het Centrum tot Bevordering van de Importen uit ontwikkelingslanden (CBI), een agentschap van het ministerie van Buitenlandse Zaken, ondersteunt bedrijven uit ontwikkelingslanden bij hun handelsactiviteiten op de Europese markten. In 2003 ontving het CBI in dit kader een kasbijdrage van EUR 13,8 miljoen.

Bedrijven die deel hebben genomen aan de langjarige export-coachingsprogramma's blijken zeer succesvol te zijn op de Europese markten. Zo bleek uit een evaluatie onder een groep van 45 bedrijven van het programma interieurdecoratie en cadeau-artikelen dat de groep een exportomzet van EUR 16,1 miljoen over een periode van twee jaar hadden weten te realiseren. De CBI investering voor dit specifieke programma bedroegen EUR 1,3 miljoen. Het aantal bedrijfsondersteunde organisaties waarmee het CBI samenwerkte nam in 2003 toe. Activiteiten in Cuba in dit kader werden, vanwege politieke besluitvorming door de Cubaanse autoriteiten, bevroren. Het aantal bezoekers aan de CBI-website steeg sterk, hetgeen een belangrijke impuls gaf aan de verspreiding van marktinformatie via het internet. Een aantal factoren belemmerden de snelle start van de CBI bedrijfsbemiddelingsfaciliteit. Uiteindelijk konden slechts vierhonderd bedrijven door het CBI worden geholpen bij hun zoektocht naar een zakelijk contact met een bedrijf binnen de Europese Unie. De belangstelling voor de trainingen van het CBI is groot. Een voorbeeld daarvan was de training over de effecten van de afloop van het Multivezel Akkoord inzake de handel in textiel.

Voor een meer uitgebreide terugblik op 2003 wordt verwezen naar de baten-lastenparagraaf in dit jaarverslag.

3. Vergroten van investeringscapaciteit

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het MOL Infrastructuur Fonds («MOL-Fonds») is volledig operationeel met ruim EUR 37 miljoen aan goedgekeurde projecten.

• Binnen ORET/MILIEV werden twintig committeringen met een transactiewaarde van EUR 304,7 miljoen en een schenkingswaarde van EUR 113,0 miljoen aangegaan.

De Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) speelt ook in 2003 een belangrijke rol bij het vergroten van de investeringscapaciteit in ontwikkelingslanden. Zo beheert de FMO een aantal instrumenten die gericht zijn op (1) het vergroten van de investeringscapaciteit van het MKB (Kleinbedrijffonds, Seed Capital Fonds, Balkan Fonds), (2) het vergroten van investeringscapaciteit in de infrastructuur in MOL-landen (het MOL-Fonds) en (3) het bevorderen van buitenlandse investeringen in armere DAC-I-landen (Nederlands Investerings Matching Fonds; NIMF). Ook de ORET/MILIEV-regeling wordt onder mandaat door FMO/NIO uitgevoerd.

De netto winst van FMO over 2002 bedroeg EUR 5 miljoen. Dit is een verbetering ten opzichte van 2001. Het doel dat FMO zich gesteld heeft, is een rendement van circa vijf procent. Dat is in 2002 niet gehaald, vooral als gevolg van de wereldwijde economische teruggang. In 2003 verhoogde de FMO de informatiewaarde omtrent de prestaties en effecten van door de Staat gesubsidieerde activiteiten aanmerkelijk, onder meer door aanscherping van de jaarlijkse portefeuilleanalyse op aspecten als de ontwikkelingswaarde en de bijdrage van de verschillende programma's aan armoedevermindering. Ook zullen de financieringsbeslissingen die vijf jaar lopen jaarlijks worden geëvalueerd. In de loop van 2003 zijn intensieve besprekingen met FMO gevoerd over de herziening van de relatie Staat-FMO. Herziening is nodig vanwege het feit dat de overeengekomen bijdragen vanuit ontwikkelingssamenwerking aan het Ontwikkelingsfonds in 2005 zullen stoppen. Deze besprekingen hebben onder meer betrekking op inhoud en reikwijdte van de in 2004 uit te voeren externe evaluatie van deze overeenkomst.

Over de prestaties van de speciale programma's van FMO kan op basis van voorlopige informatie het volgende worden geconstateerd. In 2003 zijn bij het Kleinbedrijffonds nieuwe meerjarige projecten ter waarde van EUR 32,7 miljoen gefinancierd. Het Seed Capital Fonds concentreert zich op deelname door middel van participaties en achtergestelde leningen in (door-)startende financiële instellingen. Het fonds werkt overwegend in Afrika. In 2003 zijn projecten ter waarde van EUR 9,6 miljoen goedgekeurd. Uitgaven in het kader van het Balkanfonds bedroegen in 2003 circa EUR 7 miljoen. Projecten hebben bijgedragen aan bedrijvigheid en werkgelegenheid in de betrokken landen. Mede naar aanleiding van de in 2003 afgeronde evaluatie van het Kleinbedrijffonds is een begin gemaakt met het tot stand brengen van meer synergie tussen bovenstaande instrumenten en andere bij FMO neergezette instrumenten (onder meer NIMF, het Nederlands Investerings Matching Fonds). Het streven is om in 2004 het Kleinbedrijffonds, het Seed Capital Fonds en het Balkanfonds samen te voegen tot één Financial Sector Development Fund.

Het MOL-fonds is in 2003 op stoom gekomen. Op termijn moet het MOL-fonds een belangrijke bijdrage leveren aan de betrokkenheid van de private sector in infrastructuurinvesteringen en -beheer, met name in Afrika. Infrastructuur is vaak een knelpunt bij private sector ontwikkeling. Een tussentijdse review van FMO laat zien dat een portefeuille is opgebouwd met ruim EUR 37 miljoen aan gecontracteerde projecten, waarop eind 2003 EUR 22 miljoen was uitgekeerd. In twee jaar tijd zijn 93 voorstellen door FMO bestudeerd. Hiervan zijn er zeven gecontracteerd, negen intern goedgekeurd en 41 afgewezen. Twee grote transacties met een totale waarde van ruim EUR 19 miljoen, waar veel tijd en energie in waren gestopt zijn afgesteld respectievelijk voor lange tijd uitgesteld. Mede hierdoor is het uitbetalingsniveau lager gebleven dan lange tijd werd verwacht. De totale begrotingsbelasting voor dit fonds is nu, inclusief 2002, EUR 45 miljoen. Verwacht wordt dat in maart 2004 dit gehele bedrag door FMO zal zijn uitgekeerd. Het NIMF streeft ernaar de drempel te verlagen voor investeringsplannen van buitenlandse ondernemers in armere DAC-I-landen. Dit door participaties van buitenlandse ondernemers in lokale investeringen in deze landen te matchen. Voorlopige cijfers geven aan dat NIMF in 2003 aanvragen heeft goedgekeurd voor een waarde van circa EUR 10,5 miljoen.

Het programma Ontwikkelingsrelevante Export Transacties (ORET) en Milieu en Economische Verzelfstandiging (MILIEV) richt zich op versterking van de investeringscapaciteit ter verbetering van sociale en fysieke infrastructuur. Projecten dragen bij aan de sociaal-economische ontwikkeling en hebben doorgaans positieve werkgelegenheidseffecten. De uitputting van ORET/Miliev bleef in 2003 weer beneden de verwachting vanwege vertraging bij de uitvoering van lopende ORET-projecten en de totstandkoming van nieuwe ORET-projecten. Dit hangt samen met de wereldwijde economische teruggang, SARS en de oorlog in Irak. Uiteindelijk werd circa EUR 79 miljoen uitbetaald, inclusief uitvoeringskosten. Een tussentijdse review laat zien dat in 2003 in totaal 36 aanvragen werden ingediend, twintig aanvragen werden goedgekeurd, 21 aanvragen werden gecontracteerd en 24 aanvragen zijn vervallen. Ten opzichte van 2002 is de uitvoering verbeterd. Zo is sprake van een nauwkeuriger uitgavenplanning doordat projecten strikter worden gemonitord.

4. Intensiveren samenwerking met de particuliere sector zelf

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Oprichting Nederlands microfinancieringsplatform.

• Convenant ten behoeve van agrarische sector en ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden.

• Verdere operationalisering van publiek-private samenwerking door het uitbrengen van een «call for ideas».

Mede in het licht van de notitie Aan Elkaar Verplicht is de dialoog met het (Nederlandse) bedrijfsleven verder versterkt. Het gaat hierbij onder meer om samenwerking met de financiële sector in ontwikkelingslanden (zie ook beleidsartikel 6). Ook is in 2003 het Nederlandse microfinancieringsplatform opgericht om tot een efficiënter en meer afgestemd beleid voor microfinanciering te komen. Deelnemers zijn onder meer de MFO's, Oikocredit, FMO, stichting Doen, stichting Rabobank en Triodos. Daarnaast is met Agriterra en LTO een convenant afgesloten inzake de opbouw van een sterke agrarische sector en ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden. Ook is in 2003 nieuw instrumentarium op het gebied van publiek-private samenwerking ontwikkeld. Het doel is om hiermee bij te dragen aan de afspraken van de WSSD in Johannesburg. De meerwaarde ligt in het betrekken van het (internationale) bedrijfsleven bij de follow-up van Johannesburg en het genereren van additionele fondsen (aan ODA) en resultaten. Het gaat hierbij om samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, overheden en zo mogelijk niet-gouvernementele organisaties (ngo's). Internationale activiteiten ter versterking van de particuliere sector zijn gesteund vanuit de partnerschapprogramma's met de International Finance Corporation (IFC) en de ILO.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen137 648362 902437 860187 51946 519141 000
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal153 121154 180186 006214 648252 757– 38 109
       
12.1 Bedrijfslevenprogramma95 12293 05598 463117 908136  381– 18 473
12.2 FMO47 22250 59171 04782 964102 600– 19 636
12.3 CBI10 77810 53416 49613 77613 7760
       
Ontvangsten54500000
12.20 Eenmalige uitkering aan moederdepartement54500000
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 12 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement8351 6571 2941 389
Posten6 3176 6305 0775 448
Totaal7 1528 2876 3716 837

BELEIDSARTIKEL 13. POLITIEKE EN ECONOMISCHE BELANGENBEHARTIGING

A. Algemene beleidsdoelstelling

De politieke en economische belangenbehartiging hebben tot doel bij te dragen aan de verwezenlijking van Nederlandse doelstellingen in relatie tot andere landen. Dit betreft niet alleen het onderhouden van de bilaterale betrekkingen, maar richt zich ook onder meer op het behalen van doelstellingen in multilateraal kader. De samenwerking met landen kan slechts inzichtelijk worden gemaakt wanneer alle onderdelen van het buitenlandbeleid in nauwe samenhang bezien worden. In dit artikel wordt met name ingegaan op de bilaterale betrekkingen en economische facetten van het buitenlandbeleid.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Coördinerende rol van Buitenlandse Zaken

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Samenhang in het buitenlandbeleid is gewaarborgd op een groot aantal belangrijke dossiers.

• Nederlandse inspanningen hebben elkaar – waar mogelijk – versterkt.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ook in 2003 invulling gegeven aan coördinatie ten behoeve van een geïntegreerd buitenlands beleid. De Coördinatiecommissie voor Internationale Aangelegenheden (CoRIA) is in 2003 acht keer bijeen geweest en heeft onder meer besluitvorming voorbereid over de volgende onderwerpen: financing for development (Monterrey), WSSD, notitie Aan Elkaar Verplicht, Afrika-notitie: Sterke Mensen, Zwakke Staten, notitie Terug- en Overname, HGIS-besluitvorming, internationale paragrafen begrotingen andere departementen en een groot aantal verdragen. Dit heeft ertoe geleid dat Nederland een breed gedragen en samenhangend standpunt kon innemen op deze gebieden.

De coördinatietaak van het ministerie van Buitenlandse Zaken kwam tevens tot uiting in de nauwe samenwerking met het ministerie van Economische Zaken. Deze samenwerking heeft ertoe geleid dat de Nederlandse economische belangenbehartiging in het buitenland, in lijn met het buitenlandbeleid wordt vorm gegeven. Met het ministerie van Economische zaken heeft daartoe op verschillende ambtelijke niveaus periodiek overleg plaatsgevonden en zijn verschillende activiteiten ontplooid die zowel in artikel 12 als 13 tot uiting komen.

Inzet van de instrumenten

Bij de invulling van de bilaterale betrekkingen en het behalen van de doelstelling op verschillende fronten staat de regering een aantal instrumenten ter beschikking. Hoe deze instrumenten in een geïntegreerd verband zijn ingezet, is weergegeven in de tekst onder de inzet van het bilaterale beleid. Samengevat, kan het volgende worden aangegeven:

• In 2003 zijn staatsbezoeken gebracht aan Chili en Brazilië en hebben de presidenten van Mexico en Italië officiële bezoeken aan Nederland gebracht.

• Het postennet is in 2003 uitgebreid met twee nieuwe ambassades met een beperkte omvang, in Valletta en in Nicosia. Met deze opening is het streven voltooid om in alle (toetredende) EU-landen vertegenwoordigd te zijn. Met het oog op de invulling van de bezuinigingen zijn in 2003 echter de ambassade in Kingston evenals het ambassadekantoor in Bonn gesloten en zijn voorbereidingen getroffen voor de sluiting van de consulaten-generaal in Houston, Djedda, Lagos en Karachi.

• In het kader van het versterken van bilaterale partnerschappen zijn vele activiteiten georganiseerd. Zo heeft de Prins van Oranje de festiviteiten bijgewoond ter ere van het 300-jarig bestaan van de stad St. Petersburg. Nederland heeft de stad voor deze gelegenheid tevens een nationaal geschenk aangeboden. Tevens hebben festiviteiten plaatsgevonden in het kader van 350 jaar betrekkingen met Zuid-Korea (Hameljaar).

• Uit het Programma Kleine Projecten (PKP) is ook in 2003 weer een gevarieerd scala aan activiteiten op de posten gefinancierd, met name op het gebied van «Public Diplomacy» en kleinschalige culturele evenementen.

• Met het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) heeft de regering in 2003 onder meer een bijdrage geleverd aan het Nationaal geschenk aan St. Petersburg, de EBRD NDEP Nuclear Activities, de opleiding van Soedanese diplomaten aan Instituut Clingendael, het Afghanistan National Democratic Institute, het Iraqi Bureau of Missing persons, de speciale gezant OVSE Athisaari, de verkiezingen in de Russische Federatie en het IPA seminar over Terrorisme.

Het postennetwerk is een belangrijk instrument om invulling te geven aan de algemene beleidsdoelstelling van het buitenlandse economische beleid, te weten: «Het scheppen van gunstige voorwaarden voor en het geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven zodat zij bijdragen aan de duurzame groei van de Nederlandse economie.» Ter versterking van de economische functie op posten heeft een groot aantal activiteiten plaatsgevonden, gefinancierd uit de extra EUR 4,5 miljoen HGIS-middelen die hiervoor in 2000 ter beschikking zijn gesteld. Zo is gestart met het invullen van de economische dienstverlening van posten aan de hand van de categorisering van economische dienstverlening op posten, het zogenaamde sterrensysteem. Daarnaast is in 2003 een gemeenschappelijk extranet in gebruik genomen tussen de ministeries van Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en de EVD met de naam «Hermes». Dit extranet ondersteunt het gemeenschappelijke kennis- en informatiebeheer alsmede versterking van de samenwerking op het gebied van exportbeleidsontwikkeling en handelsbevordering. In het kader van de professionalisering van de economische functie op posten is in 2003 tevens veel aandacht besteed aan de werving, selectie en opleiding van medewerkers. Ook is door middel van tijdelijke personele versterking van de economische afdeling van posten een mogelijkheid gecreëerd extra impulsen aan het economische werk te geven en flexibel in te spelen op ontwikkelingen. Zo zijn onder meer tijdelijke Technisch Wetenschappelijk Attachés geplaatst in Londen, Parijs en San Mateo. Tevens is gestart met de oprichting van centra voor kennis en technologieoverdracht in Rusland en de Oekraïne ter bevordering van de Nederlandse agribusiness. Aan de hand van de evaluatie van het netwerk van Netherlands Business Support Offices (NBSO's) dat in 2003 is uitgevoerd, zal in 2004 worden bezien of aanpassingen in het netwerk nodig zijn.

Inzet van het bilaterale beleid

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Verdieping van de samenwerking met Frankrijk op buitenlandspolitiek terrein door de oprichting Nederlands-Franse samenwerkingsraad en bekrachtiging op ministerieel niveau van gemeenschappelijke initiatieven op het gebied van Afrika, OVSE, EVDB, non-proliferatie en mensenrechten.

• Faciliteren VN-bijeenkomst te Den Haag onder leiding van SGVN Annan met de betrokken partijen, VK, Griekenland en Turkije in maart 2003 waarin gepoogd werd tot een oplossing te komen van de kwestie-Cyprus.

• Een nieuw, geactualiseerd, Gezamenlijk Actieprogramma Nederland-Rusland 2004–2005.

• Meer arrestaties door de geïntensiveerde samenwerking met de VS op het terrein van drugscriminaliteit.

• Een «Joint Declaration» en een «Understanding on Youth Exchanges» met Canada.

• Nederland heeft met het Verenigd Koninkrijk een «Policy Paper» opgesteld om een kader te bieden voor een grotere betrokkenheid van de EU bij Indonesië.

• Nederland heeft op de donorconferentie in Tokio succesvol gepleit voor een koppeling tussen uitbreiding van de fondsen en de voortgang in het vredesproces in Sri Lanka.

• Het Regionale verdrag voor Maritieme Samenwerking inzake bestrijding van drugstransporten werd in april getekend in Costa Rica.

• De vertrouwensrelatie die Nederland met Soedan en Burundi heeft opgebouwd, bracht de verzoening tussen rivaliserende partijen in deze landen dichterbij.

West-Europa

Ook 2003 is weer een jaar geweest waarin de betrekkingen met de West-Europese landen op vele terreinen zijn verdiept. Daartoe is door de bewindslieden een groot aantal landen bezocht en is er ook tijdens EU-vergaderingen in Brussel veelvuldig politiek overleg geweest. De aandacht ging in 2003 echter in eerste instantie uit naar België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Met België en Luxemburg is in het kader van de Benelux tijdens de Europese Conventie en de IGC nauw en met succes samengewerkt. Voorwaarde voor een dergelijke samenwerking is dat de bilaterale verhoudingen goed zijn. In dit kader is in 2003 gewerkt aan het naderbij brengen van een oplossing in de controversiële dossiers in onze relatie met België, zoals de Westerschelde en de IJzeren Rijn. Bovendien is een nieuwe structuur gegeven aan de Belgisch-Nederlandse-Conferentie teneinde het activiteitenprogramma te verbeteren en heeft ter kennismaking een ontmoeting plaatsgevonden tussen een groot deel van de nieuwe Belgische en Nederlandse regering.

Ook is in 2003 veel geïnvesteerd in de verdieping van de betrekkingen met Frankrijk. Een aantal politieke terreinen is geïdentificeerd waarop gezamenlijke initiatieven zijn overeengekomen o.a. OVSE, Afrika, EVDB, mensenrechten en non-proliferatie, en er is een Nederlands-Franse Samenwerkingsraad in het leven geroepen die de samenwerking ook op cultureel/maatschappelijk terrein moet versterken.

Met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zijn in 2003 conferenties georganiseerd over respectievelijk de maatschappelijke onderwerpen «vergrijzing», «de kloof tussen burger en overheid» en «de relaties tussen overheid, maatschappij en burger». Voorts zijn de voorbereidingen gestart voor een Jongerenconferentie met de Britten in 2004. Wat Duitsland betreft is in 2003 een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om de samenwerking te verbreden met de deelstaat Noord-Rijn-Westfalen.

In 2003 zijn de mogelijkheden verkend om de samenwerking met Italië en Spanje een impuls te geven.

Midden-Europa

Een belangrijk deel van de werkzaamheden richtte zich in 2003 op de optimale inzet van de bilaterale relaties voor de afronding van de laatste fase van het toetredingsproces van de Laken-10. In Nederland lag de nadruk op de behandeling van het toetredingsverdrag in het parlement. Bij de veelvuldige inkomende en uitgaande bezoeken van bewindslieden en delegaties werd ruime aandacht gegeven aan de Nederlandse zorgen over overname en implementatie van het acquis communautaire. De assistentie bij overname en implementatie van het «acquis», bijvoorbeeld in de vorm van de partnerschapsprojecten, werd voortgezet.

Tevens werd een begin gemaakt bij het omvormen van de bilaterale relaties van op toetredingsaspecten gerichte relaties naar relaties die gericht zijn op gezamenlijk optreden als EU-partners ten aanzien van de belangrijke EU-dossiers. Dit kwam bijvoorbeeld duidelijk tot uiting bij de Utrechtconferentie met Polen, die zich vrijwel geheel op de grote EU-thema's (IGC, Lissabon, etc.) richtte. Aan beide aspecten werd aandacht gegeven tijdens de succesvol verlopen bezoeken van de minister-president aan Polen en Hongarije in oktober 2003.

Voor Bulgarije en Roemenië lag het accent op de voortgang van de toetredingsonderhandelingen. De minister-president bracht aan beide landen in november 2003 een bezoek. Hierbij werd met succes de Nederlandse positie t.a.v. de onderhandelingen («kritisch maar constructief») gepresenteerd. De partnerschapsrelatie met beide landen werd verder voorbereid. Aan Bulgarije en Roemenië werd in het kader van de kiesgroeprelatie EUR 2,2 miljoen respectievelijk EUR 2,5 miljoen non-ODA macrosteun gegeven t.b.v. apparatuur voor de Bulgaarse douane en een project voor de infrastructuur van de gemeente Boekarest.

Turkije en Cyprus

Nederland heeft in 2003 het hervormingsproces bilateraal ondersteund, mede met het oog op het toetredingsproces van dat land tot de EU. In verband daarmee is de bilaterale dialoog met Turkije over de mensenrechten voortgezet. Zo is tijdens het bezoek van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken aan Turkije vorig jaar ondermeer het belang van vrijheid van religie benadrukt. Beide bewindslieden hebben vorig jaar tevens een bezoek aan Cyprus gebracht. Dit bezoek was er onder meer op gericht inzicht te verwerven in de kwestie Cyprus en de partijen op te roepen zich in te spannen voor hervatting van de vredesbesprekingen, die eerder dat jaar in Den Haag mislukt waren. In maart 2003 had Nederland immers een VN-bijeenkomst gefaciliteerd onder leiding van SGVN Annan met de betrokken partijen, Verenigd Koninkrijk, Griekenland en Turkije waarin gepoogd werd tot een oplossing te komen van de kwestie-Cyprus. Om de Nederlandse betrokkenheid bij de Cyprus-kwestie te onderstrepen heeft Nederland in 2003 besloten tot deelname van Nederlandse politiemensen aan UNCIVPOL (politiecomponent van VN-vredesmacht UNFICYP), die het toegenomen personenverkeer tussen Noord- en Zuid-Cyprus (vanwege het openstellen van de groene lijn in april 2003) in goede banen moet leiden, en hiermee bijdraagt aan de contacten tussen de Turks- en Grieks-Cypriotische bevolking en het scheppen van een gunstig klimaat ter plaatse.

Westelijke Balkan

Wat de Westelijke Balkan betreft werd het op stabilisatie van de regio en associatie met EU en de NAVO gerichte beleid voortgezet. Het stabilisatie- en associatieproces werd ondersteund met de gebruikelijke bilaterale instrumenten (OS, Matra, PSO). In de notitie Aan Elkaar Verplicht is gekozen voor het plaatsen van drie landen van de Westelijke Balkan, namelijk Albanië, Bosnië en Macedonië, op de lijst van partnerlanden. In dezelfde notitie is bepaalde dat de Westelijke Balkan één van de drie regio's is waar het OS-instrumentarium zal worden ingezet vanuit regionaal perspectief.

Russische Federatie

In het kader van de versterking van de bilaterale betrekkingen met de Russische Federatie is een nieuw, geactualiseerd, Gezamenlijk Actieprogramma Nederland-Rusland 2004–2005 opgesteld dat en marge van de Gemengde Commissie in december 2003 door de minister-president en Russische vice-minister-president is ondertekend. Daarnaast heeft een groot aantal wederzijdse bezoeken op politiek en hoog ambtelijk niveau bijgedragen aan een intensivering van de politieke dialoog op zowel multilateraal (OVSE) als bilateraal niveau. Ook de bijdrage aan de organisatie van het Nederlandse aandeel in de festiviteiten in St. Petersburg rond het 300-jarig bestaan van de stad droeg bij aan de versterking van de bilaterale band. In dit kader past ook de bijdrage aan het nationaal geschenk dat door de Prins van Oranje is aangeboden aan de stad St. Petersburg.

Zuidelijke Kaukasus en Centraal-Azië

De Nederlandse betrokkenheid met de Zuidelijke Kaukasus en Centraal-Azië werd nader ingevuld door intensivering van de relaties met de landen in deze subregio's, die in het kader van het OVSE-voorzitterschap door de minister van Buitenlandse Zaken intensief werden bereisd. Georgië ontving na de «rozenrevolutie» een financiële bijdrage aan de verkiezingen en marge van OVSE-ministeriële in Maastricht. Ter bevordering van een oplossing van het conflict rond Transdnjiestrië werden (OVSE-)mogelijkheden ontwikkeld, die echter uiteindelijk zijn gestuit op Russisch verzet. Bilaterale politieke consultaties met Kazachstan en Kyrgyzstan vonden plaats terwijl deze landen werden bezocht door een interdepartementaal gecoördineerde handelsmissie. Ook bezocht de Kyrgyzische vice-premier Nederland.

Verenigde Staten en Canada

Veiligheid was de rode draad in de relaties met de VS. Dit onderwerp bepaalde eveneens de Amerikaanse binnenlandse beleidsagenda hetgeen zich vertaalde in vele Amerikaanse initiatieven op buitenlands terrein. Kenmerkend hierbij was het geringe geduld met minder sterke dreigingperceptie bij buitenlandse partners. De relaties van Washington met Europa hebben onder spanning gestaan. Het meest duidelijk werd dat bij de kwestie Irak. In multilateraal, transatlantisch (NAVO, EU) en bilateraal verband klonk de Amerikaanse drang naar controle en bescherming door. De samenwerking met de VS op het terrein van drugscriminaliteit is in 2003 verder geïntensiveerd met regelmatige consultaties tussen Amerikaanse en Nederlandse diensten. De versterkte samenwerking heeft inmiddels geleid tot meer arrestaties. Ons land werd ook dit jaar niet genoemd op de Majors List van belangrijkste drugsproducerende en -exporterende landen, echter wel in de begeleidende brief van de president van de Verenigde Staten in verband met productie van XTC.

In het afgelopen jaar bezochten de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en andere bewindslieden de Verenigde Staten. De minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken werden op het hoogste politieke niveau ontvangen. Het prinselijk paar bracht in mei een bezoek aan de Verenigde Staten in het kader van de economische samenwerking. Met het oog op de invulling van het systeem van «public diplomacy» heeft de ambassade te Washington in dit kader onder andere een nieuwe website opgezet en een groot «Meet the Dutch» evenement voor beleidsmakers en opinievormers georganiseerd. Mede in dit kader is tevens te ambassade Washington een nieuw Stafbureau Communicatie en Cultuur in gebruik genomen. De voorziene interdepartementale conferentie tussen de Verenigde Staten en Nederland is niet van de grond gekomen, met name door Irak en spanningen tussen de EU en de Verenigde Staten die de eerste helft van 2003 de transatlantische agenda domineerden.

De gelijkgezindheid met Canada werd onderstreept in een «Joint Declaration» en een «Understanding on Youth Exchanges». Het aangekondigde bezoek van «Team Canada» ging niet door vanwege de oorlog in Irak, maar de bilaterale veiligheidsconsultaties konden succesvol worden afgesloten. Een aanvang werd gemaakt met een beleidsnotitie Canada.

Midden Oosten en Golfregio

Mede ten gevolge van de Irak-crisis, die tijdens een groot deel van 2003 zeer veel aandacht vroeg, heeft de consolidatie van de bilaterale contacten met landen in het Midden-Oosten en de Golf-regio minder gestalte kunnen krijgen dan voorzien. Het beoogde bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan de regio geen doorgang kon vinden vanwege zijn vertrek als minister. Desondanks konden dankzij ontmoetingen en marge van de economische topontmoeting in Amman en de AVVN de contacten met belangrijke spelers in de regio, waaronder Israël en Egypte, worden verdiept. De voorziene bezoeken van zowel de Iraanse als de Saoedische ministers van Buitenlandse Zaken hebben tegen de achtergrond van onder meer de ontwikkelingen rond Irak niet plaatsgevonden.

Marokko

Nederland heeft de relatie met Marokko vormgegeven via bilaterale contacten en intensieve contacten in EU-verband via het Barcelona-proces. En marge van de AVVN vond voor het eerst in lange tijd een bilaterale ontmoeting plaats tussen de minister van Buitenlandse Zaken en zijn Marokkaanse ambtgenoot. Op ambtelijk niveau werd het interdepartementale overleg met Marokko voortgezet.

Afghanistan

In 2003 werd veel aandacht besteed aan Afghanistan. Zo heeft de minister van Buitenlandse Zaken een bezoek gebracht aan Afghanistan en is het profiel van Nederland in het internationale overleg verhoogd door de aanstelling van een speciaal vertegenwoordiger.

Nederland heeft een bijdrage geleverd aan het streven de veiligheidssituatie te verbeteren. Via het Vredesfonds is de opbouw van het leger en de politie gesteund. In samenwerking met Duitsland heeft Nederland in de eerste helft van 2003 leiding gegeven aan de ISAF-vredesmacht in Kaboel (tot 10 augustus 2003). Nederland leverde voorts een substantiële financiële bijdrage aan de wederopbouw van Afghanistan via de Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF). Voor 2003 werd de Nederlandse bijdrage opgehoogd voor de ondersteuning van het ARTF, de Constitutionele Loya Jirga en registratie rond de verkiezingen. De humanitaire hulp aan Afghanistan wordt sinds 2003 geleidelijk afgebouwd. De pogingen om de Afghaanse diaspora in te schakelen bij de wederopbouw van hun land hadden weinig resultaat. Ten slotte is er gedurende het jaar veel aandacht uitgegaan naar de uitrusting en veiligheid van de nieuwe Nederlandse vertegenwoordiging in Kaboel.

Indonesië

Indonesië was in 2003 een ander belangrijk aandachtspunt voor Nederland, met name op het gebied van terrorismebestrijding, conflictpreventie en versterking van de rechtstaat. Bilateraal bleef Nederland zich inzetten voor een optimale relatie en was daarmee zichtbaar aanwezig in Indonesië. Zo bracht de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in juli 2003 een bezoek aan Jakarta (in de marge van de ASEM FMM). De EU isnog geen belangrijke actor in dit land, ondanks inspanningen van Nederland daartoe. Nederland heeft daarom met het Verenigd Koninkrijk een «Policy Paper» opgesteld om een kader te bieden voor de betrokkenheid van de EU bij Indonesië. Voor de Nederlandse wens een ministeriële EU-troïka naar Jakarta te sturen bleek echter nog onvoldoende steun. Nederland heeft in het kader van terrorismebestrijding en conflictpreventie een bijdrage geleverd voor het anti-terrorismeprogramma van de EU voor Indonesië. Nederland leverde een expert voor het leiden van een anti-terrorismemissie naar Indonesië, Filippijnen, Cambodja, Singapore, Maleisië en Thailand, waarbij nadere samenwerking tussen de Europese Commissie en betrokken landen op dit punt werd onderzocht. Verder is de aandacht voor terrorismebestrijding naar een hoger plan getild, door initiatieven in diverse fora. Er is een aanzet gemaakt met versterking van de rechterlijke capaciteit. Met Indonesië is overeengekomen dat Nederlandse politie met de Indonesische zal samenwerken. De Nederlandse bijdrage aan de monitoring van de staakt-het-vuren overeenkomst Atjeh is beperkt gebleven door hervatting in Atjeh van interne strijd. Bilateraal is de zaak-Thoenes diverse malen opgebracht om er zeker van te zijn dat deze zaak niet aan de aandacht van de Indonesische regering ontsnapt en het onderzoek wordt voortgezet.

China

Ook China stond prominent op de agenda, zowel politiek als economisch. De minister van Buitenlandse Zaken bracht voor het eerst in acht jaar een bezoek aan China. Het handelsconflict naar aanleiding van het Chinees invoerverbod op Nederlandse producten van dierlijke oorsprong is de facto opgelost. Dit heeft in 2003 echter nog niet geleid tot een formele opheffing van het invoerverbod.

Nederland heeft zich het afgelopen jaar actief ingezet voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie in de regio. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur bracht in het afgelopen jaar voor het eerst een bezoek aan China om de mensenrechtensituatie te bespreken. Daarnaast is mede door Nederlandse inzet de aandacht voor de mensenrechtensituatie in Birma op de politieke agenda gebleven.

Ten aanzien van conflicten in de regio heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor India/Pakistan, Sri Lanka, het Koreaanse schiereiland en China/Taiwan. Met name Sri Lanka heeft in het jaar 2003 veel aandacht gevergd. Nederland heeft op de donorconferentie in Tokio succesvol gepleit voor een koppeling tussen uitbreiding van de fondsen en de voortgang in het vredesproces.

Latijns Amerika en de Caraïben

Veiligheidsvraagstukken en regionale integratie stonden hoog op de agenda van de landen in het westelijk halfrond. In de behartiging van de buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk stonden de bestrijding van de handel in drugs, andere vormen van grensoverschrijdende drugscriminaliteit en de bestrijding van terrorisme in het Caraïbisch gebied, centraal. Daarnaast vroeg de relatie tussen de EU en de Nederlandse Antillen en Aruba, de evaluatie van de behartiging van de belangen van beide landen van het Koninkrijk en de verdere intensivering van de samenwerking met de beide Directies Buitenlandse Betrekkingen (DBB's) in Willemstad en Oranjestad de nodige aandacht. Over de evaluatie van de behartiging van de belangen ontving de Tweede Kamer een studie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede een beleidsreactie daarop.

Het Regionale verdrag voor Maritieme Samenwerking inzake bestrijding van drugstransporten werd in april getekend in Costa Rica. Aan de implementatie wordt samen met co-voorzitters Caricom en Costa Rica gewerkt. In Colombia wordt bilateraal en in EU-verband aandacht besteed aan de structurele oorzaken van het binnenlands conflict en de daarmee verband houdende drugsproblematiek.

Ondanks een aantal positieve ontwikkelingen blijven in het algemeen de rechtsstaat en democratie in Latijns-Amerika zwak; versterking hiervan is onveranderd een speerpunt van het Nederlands beleid. Er is een begin gemaakt met de actualisering van de Latijns-Amerika beleidsnotitie. De beleidsverschuivingen als het gevolg van de notitie Aan Elkaar Verplicht hebben ertoe geleid dat ontwikkelingssamenwerking uit de bilaterale dialoog met een vijftal Zuid- en Midden-Amerikaanse landen zal verdwijnen. De economische belangen van Nederland in de grotere Latijns-Amerikaanse landen werden behartigd door een actief economisch netwerk en door een aantal bezoeken met een hoog profiel. In de relatie met de EU werden in december politieke samenwerkingsakkoorden gesloten met zowel de Andesgemeenschap, Midden-Amerika en de Caraïben. De relatie van de EU met Cuba bevindt zich echter, als gevolg van schendingen door Cuba van de mensenrechten, op een historisch dieptepunt, hetgeen een nadelige invloed heeft op de mogelijkheden om Nederlandse belangen te behartigen.

In maart is een succesvol staatsbezoek afgelegd aan Chili en Brazilië. Bij haar bezoeken aan Colombia, Nicaragua en Guatemala in september stelde de minister voor Ontwikkelingssamenwerking goed bestuur en mensenrechten voorop, alsmede de bijdrage van NGO's en de private sector aan ontwikkeling. In Colombia vroeg de minister vooral aandacht voor de «London Declaration», een platform voor internationale samenwerking ten aanzien van Colombia, met name tussen de EU en de Verenigde Staten. Tijdens haar bezoek aan Suriname begin oktober stelde de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de beleidscontext centraal waarbinnen de besteding van de verdragsmiddelen plaatsvindt. De president van Mexico bracht in januari een geslaagd bezoek aan Nederland.

Het postennetwerk op het westelijk halfrond onderging enkele wijzigingen. De ambassade te Kingston werd eind 2003 gesloten en de sluiting van het Consulaat-Generaal in Houston voorbereid, zodat dat in de eerste helft van 2004 de deuren kan sluiten. In alle gevallen stond een soepele overdracht van de Nederlandse belangenbehartiging voorop.

Sub-Sahara Afrika

De landenkeuze resulteerde in Sub-Sahara Afrika in de vijftien partnerlanden waarmee een structurele bilatereale ontwikkelingsrelatie wordt onderhouden: Benin, Burkina Faso, Ethiopië, Eritrea, Ghana, Kaapverdië, Kenia, Mali, Mozambique, Rwanda, Senegal, Tanzania, Uganda, Zambia en Zuid-Afrika. De programma's in Guinee Bissau, Namibië en Zimbabwe zullen worden afgebouwd. Belangrijke vooruitgang is geboekt bij de vredesprocessen in Soedan en Burundi. De vertrouwensrelatie die Nederland met deze landen heeft opgebouwd, bracht de verzoening tussen rivaliserende partijen in deze landen dichterbij.

In de notities Aan elkaar verplicht en Sterke Mensen, Zwakke Staten is het beleid over Afrika vastgelegd. De regionale benadering van de activiteiten gericht op conflictpreventie en conflictbeheersing zijn vastgelegd in notities over de voor Nederland prioritaire regio's van de Grote Meren en de Hoorn van Afrika. Bij de totstandkoming van deze notities is het maatschappelijk middenveld betrokken. Een geïntegreerde aanpak voor een Nederlandse bijdrage aan de oplossing van de crisis in Liberia resulteerde in het uitzenden van Hr Ms de Rotterdam naar Liberia.

Mede met steun van Nederland kon de Economic Community for West African States (ECOWAS) haar rol bij vredeshandhaving in de West-Afrikaanse regio uitoefenen. Teneinde de eigen rol van de landen in de regio te bevorderen ondersteunt Nederland het Peer Review Mechanism van NEPAD. Nederland ondersteunde de Zuid-Afrikaanse vredesmacht van de Afrikaanse Unie in Burundi.

Samenwerking met regionale organisaties was gericht op capaciteitsversterking van de Afrikaanse Unie (AU) en ECOWAS. De steun aan de Intergouvernmental Authority on Development (IGAD) resulteerde in structurele hervormingen en uitwerken van strategisch beleid met als doel verhoogde inzet van IGAD in vredesprocessen in de Hoorn van Afrika.

De uitkomst van de inzet bij African Capacity Building Foundation (ACBF), een organisatie die zich richt op capaciteitsvraagstukken, is de afronding van de voorbereiding voor een in Nederland te houden seminar in 2004. In afwachting van de nieuwe lijn die de Global Coalition for Africa (GCA) wil gaan volgen is Nederland geen nieuwe verplichtingen aangegaan. Teneinde op te kunnen treden voor belangenbehartiging in WTO onderhandelingen zijn de onderhandelingscapaciteiten van katoen producerende landen in West-Afrika versterkt. Daarnaast heeft het postennetwerk zich actief gericht op de belangenbehartiging van het Nederlandse bedrijfsleven, zoals bijvoorbeeld bij de voorbereiding voor en tijdens de landbouw handelsmissie naar Ethiopië.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 13 Politieke en Economische belangenbehartiging (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen19 46919 87217 89929 03224 2154 817
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal16 05717 71314 84925 93024 2151 715
       
13.1 Programma kleine projecten6 2006 9088 3178 6668 849– 183
13.2 POBB/Algemeen5 3417 2274 2008 4725 6752 797
13.3 Voorzitterschappen en Staatsbezoeken3 1042 9021 7628 2669 030– 764
13.4 Diverse bijdragen361392377405434– 29
13.5 Internationale Manifestaties1 051284193121227– 106
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 13 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement4 8505 13416 62617 841
Posten117 214123 207113 396121 683
Totaal122 064128 341130 023139 526

BELEIDSARTIKEL 14. ASIEL, MIGRATIE EN CONSULAIRE DIENSTVERLENING

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Het beleidsterrein heeft twee algemene doelstellingen:

• het leveren van een bijdrage aan het reguleren van het vreemdelingenverkeer, zowel van het legale personenverkeer en van migranten, als van de toestroom van asielzoekers en het tegengaan van illegale migratie;

• het verlenen van professionele consulaire diensten aan Nederlanders in het buitenland volgens de hiervoor vastgestelde normen.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Personenverkeer en migratie

Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt bij aan de regulering van het vreemdelingenverkeer door een beoordelingsadvies voor de toelating van vreemdelingen en asielzoekers, het tegengegaan van illegaal verblijf en – waar nodig – het bevorderen van terugkeer. Voorts levert het een bijdrage aan het ontwerpen van beleid in EU-kader. Dit alles in nauwe samenwerking met het ministerie van Justitie.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Doorlooptijd mvv-aanvragen is bekort van circa 32 naar circa zeventien weken.

• In kader toepassing biometrie bij visumverlening zijn twee proefprojecten uitgevoerd.

• Een conceptwetsvoorstel Visumwet is aangeboden aan de bewindslieden van BZ en V&I.

• 53 Algemene ambtsberichten werden uitgebracht aan het ministerie van Justitie.

• 894 Individuele ambtsberichten werden uitgebracht aan het ministerie van Justitie.

• De ondertekening van de tripartiete terugkeerovereenkomst met UNHCR en Afghanistan.

• De ondertekening van een Memorandum of Understanding inzake de vrijwillige terugkeer van Iraakse ex-asielzoekers via Jordanië.

• De ondertekening van een terug- en overnameovereenkomst in Benelux-verband met Zwitserland

• In EU-verband werden de onderhandelingen over de Dublin-II-verordening en de richtlijnen gezinshereniging en minimumnormen voor de opvang van asielzoekers afgerond. Een politiek akkoord werd bereikt over de status van langdurig verblijvende derdelanders.

• In 2003 tekende de EU met de administratieve zone Macao een terug en overnameovereenkomst.

• De onderhandelingen tussen de EU en Albanië en Sri Lanka over een terug- en overnameovereenkomst werden in 2003 afgerond.

a. Toelating vreemdelingen

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2003 beoogde het binnen wettelijke termijnen toetsen van aanvragen voor een visum, het nemen van een kwalitatief verantwoorde beslissing en het klantgericht afwikkelen ervan.

Verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) maakt onderdeel uit van de visumverlening. In 2003 zijn ruim dertigduizend mvv's verleend. In samenwerking met het ministerie van Justitie is binnen het Programma Bekorting Doorlooptijden in 2003 een daling van de doorlooptijd van mvv-aanvragen gerealiseerd van circa 32 naar circa zeventien weken en is de communicatie tussen de ketenpartners verbeterd. Dit is voornamelijk gerealiseerd door gebruik te maken van elektronisch berichtenverkeer en door betere communicatie met de aanvragers en de ketenpartners over de voorwaarden en bescheiden die nodig zijn voor een mvv.

Het Nieuw Visum Informatie Systeem (NVIS), waarmee de kwaliteit van de visumverlening verder kan worden verbeterd, is nog niet gereed voor implementatie. De ontwikkeling van een functioneel ontwerp bleek complexer dan bij aanvang was voorzien. Beoogd wordt het NVIS te koppelen aan de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV), een systeem waarmee uitwisseling van informatie tussen de verschillende partners in de vreemdelingenketen mogelijk is.

Met betrekking tot het gebruik van biometrie bij de afgifte van visa zijn, in samenwerking met het Projectbureau Coördinatie Vreemdelingenketen (PCV) van het ministerie van Justitie, in 2003 proefprojecten uitgevoerd in Accra en Peking. De uitkomsten daarvan worden thans geëvalueerd.

Een eerste conceptwetsvoorstel Visumwet is gereedgekomen en doorloopt thans het adviestraject. Mede door de complexiteit van de materie is enige vertraging ontstaan.

In het kader van de harmonisatie van het visumbeleid heeft de Commissie een haalbaarheidsstudie ten behoeve van een Europese databank voor visa afgerond die goedgekeurd is door de Raad. De werkzaamheden voor het opzetten van deze databank zijn gestart. Inmiddels is ook een politiek akkoord bereikt omtrent de opneming van biometrische gegevens in visa en verblijfsdocumenten. Verder werden besluiten aangenomen ten aanzien van het gemeenschappelijke aanvraagformulier, vertegenwoordiging van lidstaten, reisverzekering en de gemeenschappelijke visumtarieven.

Met de Antilliaanse en Arubaanse autoriteiten zijn besprekingen gevoerd over het visumbeleid en de verdergaande harmonisatie binnen het Koninkrijk van de lijsten van visumplichtige nationaliteiten.

Prestatie-indicatoren visumverlening
  2003 (begroting)2003 (realisatie)
Aantal aangevraagde visaAantal x 1000425373
Gemiddelde kosten per visumEUR45,9047,89
Totale uitgaven visaEUR mln.19,517,9
Gemiddelde opbrengst per visumEUR26,4526
Totale opbrengstEUR mln.11,29,7

b. Toelating asielzoekers: ambtsberichten

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2003 betrof het uitbrengen van kwalitatief hoogwaardige algemene en individuele ambtsberichten aan het ministerie van Justitie. Daarbij werd gestreefd naar een verlaging van de doorlooptijd van de individuele asielonderzoeken. Hieronder vallen ook de onderzoeken ten behoeve van de identiteitsvaststelling van alleenstaande minderjarige asielzoekers.

Prestatie-indicatoren ambtsberichten
 2003(begroting)2003(realisatie)
Aantal uitgebrachte algemene ambtsberichten5053
Aantal uitgebrachte individuele ambtsberichten1 500894
Gemiddelde doorlooptijd individuele asielonderzoeken18 weken19 weken

Het aantal uitgebrachte algemene ambtsberichten bleef in 2003 ongeveer gelijk aan 2002. Er werden tevens twee zogenoemde 1F-ambtsberichten uitgebracht. Het aantal verzoeken van de Immigratie en Naturalisatiedienst om individuele ambtsberichten daalde in 2003 sterk als gevolg van de dalende instroom van het aantal asielzoekers. In 2002 werden circa 1550 individuele ambtsberichten uitgebracht; in 2003 waren dat er circa 890. Voor algemene ambtsberichten werd zoveel mogelijk een doorlooptijd van vier maanden aangehouden. Dit is net als bij de doorlooptijd van individuele ambtsberichten afhankelijk van de onderzoeksmogelijkheden in het desbetreffende land. De doorlooptijd van individuele ambtsberichten werd van circa 24 weken in 2002 teruggedrongen naar circa negentien weken in 2003.

c. Toelating asielzoekers: streven naar opvang in de regio

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2003 beoogde het nastreven van een asielbeleid waarbij asiel in de regio van herkomst wordt geboden. Aan dit streven van de Nederlandse regering werd in 2003 verder vorm gegeven door Buitenlandse Zaken. In samenwerking met Justitie werden twee regeringsnotities voor de Tweede Kamer over bescherming in de regio opgesteld. Deze notities bevatten een beleidskader voor bescherming in de regio. Daarnaast verwijzen ze naar enkele praktische voorstellen van UNHCR ter versterking van bescherming in de regio die Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk en Denemarken ondersteunt.

Circa 160 vluchtelingen zijn het afgelopen jaar in Nederland toegelaten op grond van hervestiging via UNHCR. In dit geval stelt UNHCR de vluchtelingenstatus vast in de regio van herkomst.

d. Tegengaan van illegale binnenkomst en van illegaal verblijf in Nederland

De geoperationaliseerde doelstelling op het gebied van illegale binnenkomst en illegaal verblijf is het bevorderen van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers door een inhoudelijke bijdrage aan de totstandkoming van terugkeerregelingen. Indien mogelijk wordt gebruik gemaakt van ODA-middelen.

De financiële bijdragen van het ministerie aan de doelgroepgerichte terugkeer van vreemdelingen, komen ten laste van de zogenoemde verrekeningsmiddelen. Deze verrekeningsmiddelen zijn de financiële bijdrage van het ministerie aan de dekking van de directe kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-1-landen.

Buitenlandse Zaken heeft in samenwerking met Justitie doelgroepgerichte programma's ontwikkeld voor de terugkeer van Angolese en Afghaanse ex-asielzoekers. Voor de financiering van het programma voor terugkeer en AMA-opvang in Angola werd gebruik gemaakt van de verrekeningsmiddelen. Met de Mongoolse autoriteiten werd overeengekomen dat afgewezen Mongoolse asielzoekers op basis van nationaliteit kunnen worden teruggestuurd.

De eind 2002 door Nederland begonnen onderhandelingen met Afghanistan en UNHCR resulteerden in een tripartiete terugkeerovereenkomst. Hierin is de zogenaamde REAN Plus regeling opgenomen (Return and Emigration of Aliens from The Netherlands), bedoeld als financiële bijdrage voor de herintegratie van vreemdelingen die aan dit programma deelnemen. In 2003 keerden circa tachtig Afghanen terug naar Afghanistan, van wie circa zestig Afghanen een beroep deden op gepacificeerde terugkeer. Zij werden daarbij geassisteerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

Het ministerie droeg ook in 2003 financieel bij aan het programma Return of Qualified Afghans (RQA) van IOM. Met het oog op de wederopbouw van Afghanistan keerden acht Afghanen tijdelijk en met behoud van hun verblijfsstatus in Nederland terug naar Afghanistan. Dit aantal is aanzienlijk minder dan waarop was gerekend.

De onderhandelingen op verschillende terug- en overnamedossiers werden in 2003 voortgezet, bilateraal alsook in Benelux- en EU-verband. Met Zwitserland werd een overeenkomst in Benelux-verband gesloten. De onderhandelingen tussen de Benelux en Armenië werden voor wat betreft de verdragstekst afgerond. De onderhandelingen die de Benelux voert over terug- en overnameovereenkomsten met Frankrijk, Tsjechië, Nigeria, Azerbaijan, Georgië, Algerije, Moldavië, Mali, Macedonië zijn gaande.

e. Europese samenwerking

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2003 op het gebied van het asiel- en migratiebeleid in EU-kader betrof het harmoniseren van regelgeving met betrekking tot de toelating en de opvang van asielzoekers alsmede het tegengaan van illegale migratie. Het geïntegreerd asiel- en migratiebeleid dient te worden geformuleerd gericht op landen van herkomst en doortocht. Daarnaast dienen terug- en overnameregelingen met derde landen een integraal deel van de externe betrekkingen van de EU uit te maken.

In 2003 is vooruitgang geboekt op de weg naar een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid conform het Verdrag van Amsterdam en de daaruit voortvloeiende afspraken. De vorming van een ruimte voor Vrijheid, Veiligheid en Rechtvaardigheid in overeenstemming met het Verdrag van Amsterdam en de conclusies van de Europese Raad van Tampere is na de Europese Raden van Sevilla (2002) en Thessaloniki (2003) geïntensiveerd. De onderhandelingen over de Dublin-II-verordening en de richtlijnen gezinshereniging en minimumnormen voor de opvang van asielzoekers zijn in 2003 afgerond. Er is en politiek akkoord bereikt over de status van langdurig verblijvende derdelanders. Nog geen overeenstemming werd bereikt over de ontwerprichtlijnen inzake de asielprocedure en de erkenning van vluchtelingen. Naast het wetgevingstraject werden maatregelen genomen ter bestrijding van illegale migratie, zoals bijvoorbeeld oprichting van het Europees Agentschap Buitengrenzen. Nederland heeft nadrukkelijk ingezet op harmonisatie van het asiel- en migratiebeleid zoals ook in verschillende Europese Raden is overeengekomen. Uitgangspunt vormde hierbij een evenredige spreiding van vluchtelingen in de EU en het Dublin-principe dat bepaald dat asiel in het land van eerste opvang aangevraagd dient te worden.

De Commissie heeft van de Raad het mandaat gekregen om met bepaalde landen te onderhandelen over terug- en overnameovereenkomsten (T&O's). In 2003 is een T&O's afgesloten met Macao. Met Albanië en Sri Lanka werden de onderhandelingen over een T&O afgerond. Met andere landen is de Commissie begonnen met onderhandelingen c.q. heeft de Commissie een mandaat gekregen om namens de Raad een T&O-overeenkomst te sluiten (Algerije, China, Marokko, Oekraïne, Pakistan, Rusland en Turkije). De onderhandelingen ondervinden enige vertraging door de soms weinig coöperatieve opstelling van de betrokken derde landen. Daarnaast speelde een rol dat de financiële middelen die de Europese Commissie ten dienste staan voor flankerend beleid ten behoeve van de betrokken derde landen beperkt waren.

De relatie tussen migratie en ontwikkeling is in 2003 duidelijk op de Europese agenda komen te staan. De Commissie heeft in 2003 een mededeling hierover uitgebracht. Nederland heeft tijdens de Europese Raad van Thessaloniki ingezet op opname van conclusies inzake de beheersing van illegale migratie.

In 2003 besloot de Raad op het gebied van terugkeer meer gezamenlijke terugkeeroperaties te ondernemen, daarnaast is de Raad overeengekomen minimumnormen voor terugkeer op te stellen.

De Europese Raad van Thessaloniki heeft nogmaals bevestigd dat migratievraagstukken in het externe beleid van de EU moeten worden geïntegreerd. In het externe beleid wordt in dat verband rekening gehouden met de bestaande situatie in de verschillende regio's en in elk afzonderlijk partnerland. De integratie van migratie in het externe optreden van de EU is onder meer in de Werkgroep op HLWG Asiel en Migratie ter hand genomen. In het kader van de HLWG is vooruitgang geboekt met de samenwerking met derde landen op migratiegebied. Nederland heeft zich actief ingezet voor de aanvaarding van een permanente HLWG-budgetlijn waaruit de komende vijf jaar technische en financiële bijstand aan derde landen op het gebied van asiel en migratie en grensbeheer wordt gefinancierd.

f. Overige doelstellingen

In 2003 werden 1465 bezwaarschriften afgedaan bij een instroom van 1114 bezwaarschriften. De werkvoorraad bezwaarschriften kon derhalve gedurende het jaar met enkele honderden worden teruggebracht. Daarnaast werden 407 zaken in beroep en hoger beroep afgehandeld, terwijl 384 nieuwe zaken in beroep en hoger beroep werden geregistreerd. Medio 2003 werd de aanpassing van het monitoringsysteem voor bezwaar- en beroepszaken voltooid, zodat bruikbare managementinformatie wordt gegenereerd. De inspanningen van de externe adviescommissie bezwaarschriften consulaire zaken hebben in 2003 niet geleid tot een substantiële daling ten opzichte van voorafgaande jaren van het aantal ingediende bezwaarschriften en beroepszaken:

Tabel inkomende bezwaarschriften en beroepszaken
 bezwaarberoep en hoger beroeptotaal
20011 1522381 390
20021 2293501 579
20031 1143841 498

Om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van document- en identiteitsfraude heeft de minister van Buitenlandse Zaken aan de ministers van Justitie, BZK en V&I een plan voorgelegd voor een nieuw, wereldwijd, legalisatie/verificatiebeleid. Doel hiervan is het voorkomen van het opnemen van onjuiste gegevens in de (Nederlandse) administratie en het voorkomen van illegale immigratie. Het interdepartementaal overleg hierover is gestart. Ook de praktijk van andere (EU)-landen wordt hierbij betrokken.

De doelstelling om binnen redelijke termijn verzoeken om legalisatie af te handelen, inclusief de in dit verband in te stellen verificatieonderzoeken, is nagenoeg gehaald, zo blijkt uit informatie van de ambassades. (Dit geldt uiteraard niet voor Islamabad, aangezien de consulaire afdeling van de Nederlandse ambassade aldaar nagenoeg het gehele jaar 2003 gesloten was.) Een exacte vaststelling is nog niet te geven. Daarvoor is een geïntegreerd geautomatiseerd systeem nodig. De ontwikkeling van een dergelijk systeem is in gang gezet, maar de oplevering ervan is vertraagd, omdat dit gekoppeld is aan het NVIS.

Consulaire dienstverlening

De vraag naar consulaire diensten is ook in 2003 een gegroeid. Om in tijden van taakstellingen aan de stijgende vraag te kunnen blijven voldoen, wordt ingezet op vergroting van de efficiëntie door verdergaande automatisering en informatisering (te beginnen bij de begeleiding van de Nederlandse gedetineerden in het buitenland).

In lijn met het regeringsbeleid zijn de consulaire tarieven op een meer kostendekkend niveau gebracht met de inwerkingtreding van de nieuwe Rijkswet op de consulaire tarieven op 1 januari 2004.

Consulaire kwesties – zaken als ontvoeringen, crisissituaties en gedetineerden in het buitenland – genieten een brede belangstelling van politiek, pers en publiek. Buitenlandse Zaken heeft daar in 2003 pro-actiever op ingespeeld teneinde in brede kring zoveel mogelijk misvattingen weg te nemen over wat het departement en de posten doen en kúnnen doen.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Fase 2 van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap werd succesvol ingevoerd op de posten en bekend gesteld aan de doelgroep.

• De normen voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn in toenemende mate gehaald.

• De kwaliteit van de verstrekte reisadviezen en evacuatieplannen is in 2003 verder verhoogd.

• De Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 hebben – ondanks de relatief korte voorbereidingstijd – een recordopkomst van Nederlanders in het buitenland te zien gegeven.

a. Nationaliteitsrecht

De ambassades en consulaten zijn uitgebreid geïnstrueerd omtrent de wijzigingen in de nationaliteitswetgeving samenhangend met fase 2 van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die op 1 april 2003 inging. Met trainingen en toezending van schriftelijk materiaal is het kennisniveau van de uitvoerenden op de posten op het vereiste niveau gebracht. De doelgroep is uitgebreid geïnformeerd, onder andere via advertenties, de Wereldomroep, BVN-TV en diverse brochures en affiches.

Optieverklaringen

Op ruim 50 posten werden in het totaal ruim 800 optieverklaringen in ontvangst genomen en bevestigd. De betreffende oud-Nederlanders herkregen hiermee het Nederlanderschap, hetzij op grond van art. V lid 1 RRWN 2000, hetzij op grond van art. 6 lid 1 en sub f juncto art. 26 RWN 1984.

b. Gedetineerdenbegeleiding

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2003 luidde: het verlenen van adequate consulaire begeleiding aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders. Hun aantal is in 2003 wederom gestegen en beliep 2220 per ultimo 2003. Als belangrijkste resultaat geldt dat de normen die aan de Tweede Kamer bekend zijn gesteld (ondermeer laatstelijk brief BuZa-02–68) voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland in toenemende mate zijn gehaald. Zo heeft bijvoorbeeld iedere Nederlandse gedetineerde buiten Europa maandelijks een schenking van EUR 30 ontvangen en verstrekt het ministerie op verzoek van gedetineerden een rijksvoorschot voor levensonderhoud, kleding, medicijnen en terugreis na detentie. Tevens is een gericht opleidingenprogramma afgewerkt voor betrokken medewerkers op de posten en het departement.

c. Overige doelstellingen

Hulp bij acute noodsituaties werd op talloze plaatsen ter wereld verleend. Als gevolg van de grote werkdruk, vooral vanwege het wederom gestegen aantal Nederlandse gedetineerden, kon de voorgenomen intensivering van de samenwerking met andere Nederlandse hulporganisaties nog niet ten uitvoer worden gebracht.

Eind 2003 werd de campagne gestart ter bevordering van deelname van Nederlanders in het buitenland aan de Europese verkiezingen van juni 2004, overwegend gebruikmakend van dezelfde kanalen als bij de informatiecampagne over de wijzigingen in het nationaliteitsrecht. De tussentijdse Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 hadden – ondanks de relatief korte voorbereidingstijd – een recordopkomst van Nederlanders in het buitenland te zien gegeven. Daarbij moet worden aangetekend dat naar schatting minder dan vijf procent van de stemgerechtigde Nederlanders in het buitenland aan Tweede-Kamerverkiezingen deelneemt.

Verkiezingen

18 579 Nederlanders in het buitenland brachten per briefstembewijs hun stem uit bij de Tweede-Kamerverkiezingen van mei 2002: een recordopkomst. Het record hield niet lang stand want in januari 2003 gingen maar liefst 22 605 mensen naar de stembus. Daar kwamen in beide gevallen nog een paar duizend Nederlanders in het buitenland bij die met een kiezerspas of via een volmacht hun stem uitbrachten. Deze kiezers kunnen niet apart geteld worden. (Bron: Kiesraad)

De kwaliteit van de verstrekte reisadviezen en evacuatieplannen is in 2003 verder verhoogd. De webpagina waarop de reisadviezen worden gepubliceerd is de meest bezochte pagina van de website van Buitenlandse Zaken. De voor dit doel speciaal opgerichte aparte eenheid op het departement, die begin 2003 operationeel is geworden, is daarnaast in de eerste maanden van 2003 intensief ingezet ten behoeve van de Nederlanders in het Midden-Oosten als gevolg van de oorlog in Irak. Ook bij de voorlichting aan Nederlanders in verband met de uitbraak van SARS is de eenheid intensief betrokken geweest.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen181 154170 46097 133171 097203 593– 32 496
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal180 662170 32796 533170 961203 593– 32 632
       
14.1 Opvang asielzoekers176 345163 46889 538162 603194 420– 31 817
14.2 Asiel en migratie1 1641 4261 0481 1341 788– 654
14.3 Consulaire dienstverlening3892 0261 1512 4121 860552
14.4 Gedetineerden begeleiding4107031 1531 2211 18041
14.5 Overig2 3532 7043 6433 5914 345– 754
       
Ontvangsten19 34020 29419 48521 15318 8592 294
       
14.20 Kanselarijrechten en paspoortgelden19 34020 29419 48521 15318 8592 294
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 14 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement11 80111 99112 75013 682
Posten130 790137 894105 881113 619
Totaal142 591149 885118 631127 301

BELEIDSARTIKEL 15. INTERNATIONAAL CULTUURBELEID

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn samen verantwoordelijk voor het internationaal cultuurbeleid. Het beleid daartoe is geformuleerd in 1999 en het voornemen de rol van de fondsen daarbij te versterken is nader toegelicht in 2001. Het internationaal cultuurbeleid kent de twee volgende algemene beleidsdoelstellingen:

• een versterkt cultureel profiel van Nederland;

• intensiever culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen en regio's.

De algemene beleidsdoelstellingen zijn nader gepreciseerd in vijf geoperationaliseerde doelstellingen. Aan deze doelstellingen wordt invulling gegeven met behulp van de volgende instrumenten: het HGIS-cultuurprogramma, het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP), het Programma Internationaal Cultuurbeleid (PICB), de middelen die samenhangen met de samenwerking met Vlaanderen en de bijdragen aan de Nederlandse instituten in Parijs en Jakarta.

B. Geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen en instrumenten

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Op dertien prioritaire posten is de culturele functie verder versterkt, onder andere door het houden van beleidsconferenties.

• Een verbeterde monitoring van de HGIS-cultuurmiddelen is in gang gezet.

• Het beleidskader voor gemeenschappelijk cultureel erfgoed met Sri Lanka is getekend en dat met Zuid-Afrika wordt in de eerste helft van 2004 getekend.

• Ter gelegenheid van de viering van de 300-ste verjaardag van St Petersburg is een cultureel programma tot stand gebracht.

1. Het bevorderen van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland en het versterken van de culturele infrastructuur

Op dertien prioritaire posten (Berlijn, Budapest, Jakarta, Londen, Madrid, Moskou, New York, Ottawa, Parijs, Praag, Pretoria, Rome en Tokio) is de culturele functie verder versterkt. Deze posten hebben meerjarige cultuurbeleidsplannen opgesteld en beschikken over een eigen cultuurbudget, het PCAP. In het afgelopen jaar is actief bekendheid gegeven aan het instrument PICB, hetgeen erin heeft geresulteerd dat dit budget volledig is benut. Het instrument van de bezoekersprogramma's is met name ook voor deze landen van belang.

De Nederlandse culturele fondsen en sectorinstellingen waren ook in 2003 actief betrokken bij de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid. Met een van de sectorinstellingen, het Nederlands Architectuurinstituut, is de afspraak tot decentralisatie van HGIS-fondsen bij het NAi verlengd tot en met 2004.

In 2003 is nadere invulling gegeven aan de landenspecifieke aanpak in een aantal prioriteitslanden door sterkere prioriteitsstelling en planmatiger invulling van geselecteerde terreinen binnen het internationaal cultuurbeleid, onder andere in Turkije en de nieuwe lidstaten van de EU. Daarnaast zijn er zijn twee regionale conferenties gehouden waarbij uitvoerig aandacht is geschonken aan zowel de beleidsmatige als de praktische aspecten van het internationaal cultuurbeleid. Deze conferenties voorzagen in een grote behoefte.

Bij de door beide departementen ondersteunde organisatie SICA (Stichting Internationale Culturele Activiteiten), die een groot deel van de informatietaak richting posten voor haar rekening neemt, is in 2003 een medewerker van het ministerie van Buitenlandse Zaken gedetacheerd om de samenwerking te intensiveren.

Naar aanleiding van de IOB-evaluatie is in 2003 aandacht besteed aan de verbetering van de monitoring van de HGIS-cultuurmiddelen. Deze verbeteringen krijgen in 2004 hun beslag. Ook heeft de geplande «mid-term review» plaatsgevonden in de vorm van een brief van de Raad van Cultuur aan de staatssecretarissen van OCW en Buitenlandse Zaken juni 2003.

Ten aanzien van de instituten is in 2003 in Parijs bij het Institut néerlandais een nieuwe directeur benoemd en zijn in Jakarta voor het Erasmus Huis extra middelen beschikbaar gesteld voor achterstallig onderhoud. Voor het Nederlands-Vlaams Centrum te Brussel is een stuurgroep van hoge ambtenaren samengesteld om te komen tot een werkmodel voor de oprichting van het centrum in 2004.

Aan de fondsen en sectorinstellingen werd voor EUR 3,4 miljoen gedecentraliseerd budget toegekend. Voor de versterking van de culturele infrastructuur (voor cultuurbalie, het culturele-zaken-werkbezoekenprogramma voor medewerkers posten, beleidsondersteunende missies en culturele zaken-conferenties) werd in 2003 EUR 322 000 gereserveerd en werd aan achttien projecten in prioritaire gebieden EUR 4,5 miljoen toegekend. Voorbeelden van projecten die plaatsvonden zijn het Schönbergensemble in New York, de Rem Koolhaas-tentoonstelling in Berlijn, Retrospectief tien jaar Viktor en Rolf in het Louvre in Parijs, een Turks-Nederlandse muziektheaterproductie van Theater Rast, en een museaal samenwerkingsproject van het Nationaal Museum van Indonesië en het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden gericht op een grote tentoonstelling in 2005.

2. Het in het buitenland meer bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld

Het programma «Nederland Vrijhaven» geeft ondersteuning aan buitenlandse presentaties in Nederland. Hieronder vallen tal van disciplines (dans, festivals, film, fotografie, mime, muziek, theater). In 2003 werden voor dit thema elf projecten goedgekeurd voor een bedrag van in totaal EUR 1,2 miljoen. Voorbeelden hiervan zijn diverse filmfestivals (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht) en de fotomanifestatie Noorderlicht in Groningen.

De bekendheid en actieve betrokkenheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken (naast OCW) op het terrein van het Internationaal Cultuurbeleid neemt toe: de culturele wereld weet in toenemende mate de weg te vinden naar Buitenlandse Zaken.

3. Het duurzaam behouden van gemeenschappelijk cultureel erfgoed

Met een aantal Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoedlanden zijn landenbeleidskaders in voorbereiding of inmiddels bekrachtigd. Zo is in het voorjaar van 2003 het beleidskader voor gemeenschappelijk cultureel erfgoed met Sri Lanka ondertekend. In 2003 zijn in Zuid-Afrika de besprekingen voor het beleidskader voor gemeenschappelijk cultureel erfgoed afgerond en politiek geaccordeerd. Ook met de Ghanese overheid zijn besprekingen gestart voor een beleidskader met dat land. Ondertekening van beide beleidskaders is voorzien in 2004. Aan twee projecten is in 2003 bijna EUR 440 000 toegekend. Het betreft onder andere een project van Papoea cultureel erfgoed, met als doel vergroting van toegankelijkheid en verspreiding van kennis. Aan het interdepartementaal beleidskader «Nederlandse historische scheepsvindplaatsen en -vondsten in buitenlandse kustwateren» wordt regulier uitvoering gegeven door een daartoe ingestelde commissie.

4. Het bevorderen van de zichtbaarheid van de Nederlandse cultuurinbreng

Vanuit de buitenlandspolitieke invalshoek is het deelnemen aan grootschalige culturele manifestaties van groot belang. Zonder ondersteuning vanuit de HGIS-cultuurmiddelen zou dit niet te realiseren zijn. Deze culturele inbreng bevordert de zichtbaarheid van Nederland in internationale context zeer. Dit kwam onder meer naar voren in het overzicht (TK 26 682, nr. 7), met analyse, van toegekende projecten 2001–2003 dat begin 2004 naar de Tweede Kamer is gestuurd. In 2003 is door de ministeries van Buitenlandse Zaken en OCW, in nauwe samenwerking met de SICA, actief gewerkt aan het tot stand brengen van een cultureel programma ter gelegenheid van de viering van de 300-ste verjaardag van St Petersburg.

5. Het bevorderen van de juridische waarborgen ten aanzien van internationale culturele samenwerking en bescherming van cultureel erfgoed

Onder deze doelstelling valt het onderhandelen, sluiten, ratificeren en implementeren van multilaterale verdragen op cultureel gebied. Hierbij kan zowel een algemeen internationaal cultureel belang als een specifiek Nederlands belang worden onderscheiden.

De mogelijkheden van toetreding en implementatie van het op 2 november 2001 tot stand gekomen UNESCO-verdrag inzake de bescherming van cultureel erfgoed onder water worden bezien, evenals de ratificatie van het in 1999 tot stand gekomen Tweede Protocol van het UNESCO-verdrag inzake bescherming van cultureel erfgoed in het geval van een gewapend conflict.

In 2003 is andermaal bij de ministers van OCW en Justitie het belang benadrukt van spoedige ratificatie van het door Nederland in 1996 getekende UNIDROIT-verdrag. De staatssecretaris van OCW heeft mede op grond hiervan de Kamer toegezegd in maart 2004 nader te zullen rapporteren.

300 Jaar St Petersburg

Eind september 2003 heeft een grote manifestatie in St Petersburg plaatsgevonden onder de naam «Venster op Nederland/Days of Dutch Culture». In samenwerking met de SICA is een breed cultureel programma tot stand gebracht waarvan een groot deel gesubsidieerd is uit de HGIS-cultuurmiddelen (bijna een miljoen euro) in het kader van de intensivering van de culturele betrekkingen met Rusland. Vanuit allerlei disciplines werden voorstellingen verzorgd: moderne dans, muziek, beeldende kunst, schilderkunst, design en film. Hoogtepunt vormde de aanbieding van een Nationaal Geschenk aan St Petersburg door de Prins van Oranje. Het geschenk bestond uit de restauratie van de ondergrondse gang en de kazemat van het Gosoedarev Bastion in de Peter-en-Paul-vesting.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen11 38816 49919 30918 59014 0194 571
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal12 42611 03313 32414 61314 019594
       
15.1 Internationaal cultuurbeleid11 1649 58611 60212 95212 566386
15.2 Bijdragen aan instituten1 2621 4471 7221 6611 453208
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 15 (EUR 1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement2 8272 8524 9335 294
Posten24 32025 67321 23222 784
Totaal27 14728 52526 16428 076

6. NIET-BELEIDSARTIKELEN

NIET-BELEIDSARTIKEL 16. GEHEIM

Budgettaire gevolgen

Artikel 16 Geheim (EUR1000)
 200020012002Begroting 2003Realisatie 2003
1. Verplichtingen050pm0
2. Uitgaven050pm0

NIET-BELEIDSARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Budgettaire gevolgen

Artikel 17 Nominaal en onvoorzien (EUR1000)
 200020012002Begroting 2003Realisatie 2003
1. Verplichtingen3 676266627 36724
      
2. Uitgaven:3 676266627 36724
      
17.1 HGIS-indexering00027 2310
17.2 Onvoorzien3 676266613624

NIET-BELEIDSARTIKEL 18. ALGEMEEN

Dit artikel behandelt de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als het postennet. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en voorlichting.

Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de ministers en de staatssecretaris), de beleidsdirecties, de ondersteunende diensten, het uitgezonden personeel op de posten, inclusief themadeskundigen en het lokaal aangenomen personeel op de posten. Daarnaast worden in dit artikel de buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven verantwoord. Tevens zijn de uitgaven ten behoeve van het post-actieve personeel van het ministerie opgenomen.

De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor de exploitatie van en investeringen in het departement in Den Haag en de posten in het buitenland. Hieronder vallen onder andere de verplichtingen en uitgaven voor huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten.

Op de personele en materiële kosten zijn de jaarlijkse (reguliere) loon-, prijs-, en koersontwikkelingen van toepassing. Deze ontwikkelingen dekt Buitenlandse Zaken af binnen de daarvoor in de HGIS getroffen voorziening. Loonkostenstijgingen vloeien met name voort uit afgesloten CAO's; de prijsstijgingen waarmee Buitenlandse Zaken te maken heeft, passen binnen het kader van algehele (mondiale) inflatie. Daarnaast spelen koersfluctuaties tussen met name de euro en de Amerikaanse dollar een belangrijke rol.

De voorlichtingsuitgaven die betrekking hebben op de algemene informatievoorziening over het buitenlands beleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland worden ook in dit artikel verantwoord.

Apparaatskosten

De nu volgende tabel geeft een totaaloverzicht van de toerekening van de apparaatsuitgaven naar de vijftien beleidsartikelen. Het bedrag dat bij 18. Algemeen is opgenomen betreft de niet-toerekenbare, ofwel centrale, apparaatsuitgaven.

Totaaloverzicht toerekening apparaatsuitgaven 2003 (extracomptabel in EUR1000)
 Raming totaalRealisatie totaalRealisatie dep.Realisatie postenToerekening
1 Internationale ordening27 80029 8328 01921 8134,4%
2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing25 59327 46311 04516 4194,1%
3 Humanitaire hulp4 8925 2502 5492 7000,8%
4 Goed.best., mensenrechten en vredesopb.10 97211 7744 4347 3401,7%
5 Europese integratie32 78435 18010 66624 5145,2%
6 Bilaterale ontwikkelingshulp97 356104 47121 02183 45015,4%
7 Programma's en fondsen van de EU2 3972 5721 8886850,4%
8 VN-instellingen13 42414 4055 8458 5602,1%
9 Internationale financiële instellingen4 9495 3113 6721 6390,8%
10 Samenwerking met maatschap. organisaties6 7867 2826 2191 0641,1%
11 Samenwerking oht van intern. onderwijs4 0594 3561 9262 4310,6%
12 Samenwerking met het bedrijfsleven6 3716 8371 3895 4481,0%
13 Politieke en econ. belangenbehartiging130 023139 52617 841121 68320,6%
14 Asiel, migratie en consul. dienstverlening118 631127 30113 682113 61918,8%
15 Internationaal cultuurbeleid26 16428 0765 29422 7844,2%
      
18 Algemeen118 037126 664126 664018,8%
Totaal apparaatsuitgaven*630 238676 298242 152434 148100,0%

* De raming van het totaal apparaatsuitgaven in de tabel «Totaaloverzicht toerekening apparaatsuitgaven 2003» wijkt EUR 1,0 miljoen af van de stand op subartikel 18.1 zoals weergegeven in de budgettaire tabel bij dit artikel. De reden hiervoor is dat in de budgettaire tabel een Nota van Wijziging (kmst. 28 600 V, nr. 9) verwerkt is (EUR 1,0 miljoen), terwijl bij de toerekening is uitgegaan van de stand ontwerpbegroting.

Kengetallen

In de tabel op de volgende pagina worden de bij ontwerpbegroting 2003 geraamde uitgaven aan personeel en materieel afgezet tegen de realisaties. Hetzelfde geldt voor de bezettingscijfers.

Hieronder volgt een korte toelichting.

Totaal loonkosten ambtelijk personeel

De totale loonkosten (personeel departement en uitgezonden personeel, inclusief themadeskundigen) vallen ruim EUR 5,6 miljoen hoger uit als gevolg van twee factoren: een iets hogere bezetting dan geraamd bij de opstelling van de ontwerpbegroting (40 fte's) en hogere salariskosten als gevolg van een nieuwe CAO en hogere pensioenkosten. De gemiddelde loonkosten zijn hierdoor hoger dan geraamd bij de opstelling van de ontwerpbegroting. De stijging van de bezetting hangt vooral samen met de uitbreidingen in het kader van de skill mix. De totale loonkostenstijging is beperkt gebleven door enkele kleinere incidentele meevallers. De loonkosten van de themadeskundigen vallen als gevolg van een lagere bezetting lager uit dan geraamd.

Vergoedingen

De buitenlandvergoedingen laten een kleine meevaller zien als gevolg van de iets lagere bezetting. Prijsontwikkelingen zijn verder beperkt gebleven door de daling van (met name) de dollarkoers. Bij de berekening van de buitenlandvergoedingen, die in euro worden vastgesteld en uitbetaald, wordt mede rekening gehouden met de koersverhouding ten opzichte van de valuta in het land van plaatsing.

Lokaal personeel

De uitgaven voor het lokaal personeel nemen toe met EUR 6,1 miljoen. De (lokale) bezetting op de posten is toegenomen, met name door uitbreidingen bij vakdepartementen en de toegenomen aandacht voor veiligheid op de posten. Daarnaast vormt de loonontwikkeling een verklaring.

Anders dan bij de buitenlandvergoedingen spelen door de toepassing van de zogenaamde corporate rate koerseffecten hier geen rol. De corporate rate houdt in dat de posten hun uitgaven boeken tegen een vaste koersverhouding. Uitbetaling vindt plaats in lokale valuta. De eventuele koerswinst, of het eventuele koersverlies, wordt op een apart begrotingsartikel (ontvangstenartikel 18) geboekt.

Materieel

De post materieel valt hoger uit dan geraamd. Dit hangt met name samen met hoger dan geraamde investeringskosten van enkele bouwkundige projecten. Zie ook de budgettaire toelichting op artikel 18.1 in de jaarrekening.

Overige apparaatsuitgaven

Het verschil tussen raming en realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitrol van het nieuwe financiële systeem Piramide. In de ramingscijfers van de kengetallen waren de kosten hiervan namelijk nog niet verwerkt omdat pas na opstelling van de begroting 2003 goedkeuring aan de uitrol is gegeven. In de realisatiecijfers zijn de kosten uiteraard wel verwerkt.

(bedragen in EUR1000)Tabel Kengetallen personeel en materieel
 Raming 2003Realisatie 2003
Totaal loonkosten ambt. personeel (A+B+C)  
Gemiddelde bezetting3 1933 233
Gemiddelde prijs6162
Toegelicht begrotingsbedrag194 850200 513
   
A) Loonkosten departement  
Gemiddelde bezetting1 8791 937
Gemiddelde prijs5858
Toegelicht begrotingsbedrag108 956112 127
   
B) Loonkosten posten (excl. themadeskundigen)  
Gemiddelde bezetting1 2341 231
Gemiddelde prijs6568
Toegelicht begrotingsbedrag80 19583 584
   
C) Loonkosten themadeskundigen (posten)  
Gemiddelde bezetting8065
Gemiddelde prijs7174
Toegelicht begrotingsbedrag5 6994 802
   
Vergoedingen  
Gemiddelde bezetting1 3141 296
Gemiddelde kosten5657
Toegelicht begrotingsbedrag74 13173 793
   
Lokaal personeel  
Gemiddelde bezetting1 9832 050
Gemiddelde prijs3234
Toegelicht begrotingsbedrag63 46669 553
   
Materieel  
Gemiddelde bezetting (incl att.)5 4765 553
Gemiddelde kosten45,546,3
Toegelicht begrotingsbedrag249 085257 247
   
Toegelicht begrotingsbedrag581 532601 106
   
Overige apparaatsuitgaven*48 70675 192
   
Totaal apparaatsuitgaven** (artikel 18.1)630 238676 298

* Overige apparaatsuitgaven hebben o.a. betrekking op opleidingen, vernieuwing personeelsbeleid, wachtgelden en investeringen in automatisering. (Exploitatie automatisering valt onder materieel.)

** De raming van het totaal apparaatsuitgaven in de kengetallentabel wijkt EUR 1,0 miljoen af van de stand op subartikel 18.1 zoals weergegeven in de budgettaire tabel bij dit artikel. De reden hiervoor is dat in de budgettaire tabel een Nota van Wijziging (kmst. 28 600 V, nr. 9) verwerkt is (EUR 1,0 miljoen), terwijl de kengetallen gebaseerd zijn op de stand ontwerpbegroting.

Corporate rate

In de begroting 2003 werd gemeld dat met ingang van 2003 het ministerie naar verwachting de zogenaamde corporate rate zou invoeren. Met de implementatie van Piramide heeft de corporate rate daadwerkelijk zijn intrede gedaan.

Problematiek inzake misbruik en oneigenlijk gebruik ten aanzien van BTZR en wachtgelden

Het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR) is in principe gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). De hoogte van de uitkering is immers afhankelijk van de opgave van de betrokkene zelf. Het controlebeleid is ten eerste gericht op de onderbouwing van mutaties met bewijsstukken (de polis voor de ziektekostenverzekering). Ten tweede wordt gebruik gemaakt van de rapportages van de Dienst Informatievoorziening Overheidspersoneel die bestandskoppelingen heeft gemaakt om onderzoek te kunnen doen naar eventuele dubbele uitkeringen bij overheidspersoneel. Tenslotte voorziet het controlebeleid in een additionele steekproefsgewijze controle binnen risicogroepen. Deze controle is over 2003 beperkt tot een risico-inventarisatie die de basis zal vormen voor de controle in 2004. Op basis van de bevindingen bij de controles in de afgelopen jaren bedraagt de M&O-problematiek circa drie procent van de uitgaven. In 2003 is in totaal EUR 7,9 miljoen uitgekeerd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor wachtgelden, WW-uitkeringen en bovenwettelijke uitkeringen. De feitelijke uitvoering vindt plaats door de UWV USZO. De genoemde regelingen zijn gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) omdat voor de aspecten van het arbeidsverleden en neveninkomsten gebruik wordt gemaakt van de gegevens van de betrokkene zelf. De UWV USZO heeft hiervoor een controlebeleid ontwikkeld. De declaraties van de uitgekeerde bedragen uit hoofde van de wachtgeldregeling zijn als voorschot aan de UWV USZO voldaan en in de extracomptabele voorschottenadministratie opgenomen. De definitieve vaststelling zal plaatsvinden op basis van een bij de jaarstukken van de UWV USZO behorende accountantsverklaring.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 18 Algemeen (EUR1000)
 200020012002Begroting 2003Realisatie 2003
1. Verplichtingen587 229611 140656 723625 425656 050
      
2. Uitgaven:581 906596 799660 715629 628676 435
      
18.1 Apparaatsuitgaven581 765595 899659 343629 238676 298
18.2 Koersverschillen1409001 372390137
      
3. Ontvangsten12 98411 18712 01810 057102 413
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 18 (x1000)
 200120022003realisatie 2003
Departement68 87672 467118 037126 664
Posten0000
Totaal68 87672 467118 037126 664

7. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In deze bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de punten van aandacht die in de begroting waren onderkend of gedurende de uitvoering van bedrijfsprocessen naar voren zijn gekomen alsmede de daarvoor te treffen verbetermaatregelen. Zowel bedrijfsvoeringsdoelstellingen met een directe relatie met één van de beleidsdoelstellingen als meer algemene bedrijfsvoeringsdoelstellingen komen aan bod.

In de begroting 2003 is een aantal verbetermaatregelen beschreven die het groeitraject van Buitenlandse Zaken naar de implementatie van het referentiekader mededeling bedrijfsvoering weergeven in de periode 2003/2004. De beoogde structurele inbedding van de risicoanalyse in de jaarplan- en begrotingscyclus en de introductie van een systematische aanpak van risicomanagement is qua opzet nagenoeg gerealiseerd. Vooralsnog is als enige «harde eis» gesteld dat de risicoanalyse aantoonbaar moet zijn uitgevoerd en de belangrijkste uitkomsten daarvan worden opgenomen in het jaarplan/de begroting. In de praktijk is gebleken dat het uitvoeren van een risicoanalyse uiteenlopend wordt opgepakt. Voor 2004 staan op de agenda:

– het benutten van de bevindingen uit de individuele jaarverslagen in de mededeling over de bedrijfsvoering in het departementale jaarverslag;

– de tussentijdse monitoring van de bedrijfsvoering;

– een evaluatie van de sturingsprincipes en instrumenten binnen BZ en een daaruit volgende aanpassing van de bijbehorende handleiding.

Internationale ordening en bedrijfsvoering: het Internationaal Strafhof (International Criminal Court-ICC)

Het ICC is onderwerp van intensief en gecompliceerd internationaal overleg. Bij de totstandkoming van de tijdelijke huisvesting zijn bovendien veel partijen betrokken. Om de beheersing van tijd, geld en kwaliteit te garanderen in deze complexe omgeving is een aantal maatregelen genomen zoals: regulier overleg tussen het Hof, de opdrachtnemer en andere betrokken partijen, een kritische beoordeling van aanpassingen in budget en realisaties en een aparte procedure voor meerwerk. In de praktijk bleek de in 2003 afgesproken procedure niet effectief zodat voor 2004 de procedure is aangescherpt. Op gezette tijden zal in 2004 de nieuwe procedure worden geëvalueerd. De kwaliteit van de in 2003 opgeleverde onderdelen van het project bleek niet altijd te voldoen aan de gestelde eisen. Dit zorgde in sommige gevallen tot vertraging in de oplevering en in de daarmee samenhangende facturering. RGD en aannemers zijn/worden hierop aangesproken.

In de loop van 2003 is gebleken dat de beoogde locatie voor de definitieve huisvesting naar alle waarschijnlijkheid in omvang niet toereikend zal zijn. Besloten is een verkennende studie te laten verrichten naar de mogelijkheden en modaliteiten voor uitbreiding van het terrein of voor een alternatieve nieuwe locatie. In 2003 is begonnen met een inventarisatie naar de financieringsvarianten voor de definitieve huisvesting. Bij de uiteindelijke keuze zullen factoren een rol spelen zoals financieringsomvang, financieringskosten, financieringsrisico, economisch risico en eigendom. Voordat met een internationale architectenselectie kan worden gestart moeten eerst besluiten worden genomen ten aanzien van programma van eisen, locatie en financiering van de definitieve huisvesting. Deze besluiten moeten in internationaal verband worden genomen, waardoor de doorlooptijd in gevaar kan komen.

Vrede, veiligheid, conflictbeheersing en bedrijfsvoering: voorzitterschap OVSE

In verband met het OVSE-voorzitterschap werd het jaar 2003 gekenmerkt door een forse beheerslast. Conform verwachting werd van het totaal voor het OVSE-voorzitterschap beschikbare bedrag ad EUR 12,7 miljoen het leeuwendeel uitgegeven in 2003. Vooral (de aanloop naar) de ministeriële top van Maastricht in december, de veelvuldige door het voorzitterschap georganiseerde en veelal gefinancierde bijeenkomsten en de talrijke bijdragen aan velerlei activiteiten ter inhoudelijke en publicitaire ondersteuning van het voorzitterschap vergden niet alleen veel middelen maar ook de nodige administratieve en beheersmatige ondersteuning.

Ter afronding van het voorzitterschap zal een aantal beheerszaken nog in 2004 dienen te worden afgehandeld en wel voor de uitfasering van speciaal voor het voorzitterschap opgerichte Task Force OVSE en het opgaan van een klein deel daarvan in de Directie Veiligheidsbeleid (DVB), uiterlijk voorjaar 2004. Het beheer van langer durende – soms meerjarige – projecten zal integraal aan DVB worden overgedragen.

Bilaterale hulp en bedrijfsvoering

Zoals voorgenomen zijn op een aantal deelterreinen trainingen en opleidingen gerealiseerd:

– Nederland heeft een trekkersrol vervuld m.b.t. het organiseren van «Joint PRSP trainingen» in de regio (Zuid-Oost-Azië, Oost- en West-Afrika).

– Een cursus harmonisatie van donorbeleid en -regelgeving is ontwikkeld en maakt inmiddels deel uit van het reguliere opleidingsprogramma.

– Middels het ondersteuningsprogramma voor Public Finance Management zijn in 2003 een kleine 100 leidinggevenden, beleids- en beheersmedewerkers getraind. Binnen het coachings- en trainingsprogramma ontvingen zeven ambassades ondersteuning en zijn met vier anderen afspraken hierover gemaakt.

Het aandeel macrosteun in het totale bilaterale budget steeg van circa 14,5 procent naar circa 17,5 procent (in absolute termen van EUR 131 miljoen tot EUR 134,8 miljoen). Omdat de posten sinds 2003 één aanschrijvingsbedrag krijgen, wordt macrosteun minder als sluitpost van de begroting behandeld. Het verlenen van (algemene) macrohulp in een meerjarenperspectief vergt aanpassingen in de wijze van contractering, de vereisten ten aanzien van rapportage en monitoring en de vorm van sanctiebepaling. In het kader van harmonisatie van procedures werd een aanzet gemaakt voor gezamenlijke MoU's (Memoranda of Understanding) voor begrotingssteun met enkele gelijkgezinde donoren. Hiermee is één geharmoniseerde vorm van contractbepaling gerealiseerd waarbinnen onder andere rapportage, monitoring en sanctiebepalingen op geharmoniseerde wijze zijn geregeld.

De Checklist for Organisation Capacity Assessment, kortweg COCA-lijst is in 2003 geïntegreerd met het beoordelingskader voor de thematische medefinanciering. Dat betekent dat er nu nog maar één instrument is voor het vooraf beoordelen van een organisatie waaraan BZ een bijdrage geeft. De aangepaste COCA-lijst is opgenomen in de COCA-database die in 2003 geïmplementeerd is. Het monitoren van de kwaliteit van de gegevens blijft een punt van aandacht.

Het bevorderen van bilaterale betrekkingen en bedrijfsvoering

In het kader van de invulling van de taakstelling van het Kabinet Balkenende I heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2003 de ambassade in Kingston en het ambassadekantoor in Bonn gesloten. Daarnaast zijn voorbereidingen getroffen voor de sluiting van de consulaten-generaal in Houston, Djedda, Lagos en Karachi. Deze zullen in 2004 hun deuren sluiten. Bij sluiting van een post staat altijd een soepele overdracht van de Nederlandse belangenbehartiging voorop.

Asiel, migratie, consulaire dienstverlening en bedrijfsvoering

Het Nieuw Visum Informatie Systeem (NVIS), waarmee de kwaliteit van de visumverlening verder kan worden verbeterd, is nog niet gereed voor implementatie. De ontwikkeling van een functioneel ontwerp bleek complexer dan bij aanvang was voorzien. Beoogd wordt het NVIS te koppelen aan de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV), een systeem waarmee uitwisseling van informatie tussen de verschillende partners in de vreemdelingenketen mogelijk is.

Algemene bedrijfsvoeringsdoelstellingen

De volgende algemene bedrijfsvoeringsdoelstellingen hebben betrekking op meerdere beleidsdoelstellingen.

a. Integriteit

In 2003 is de definitieve gedragscode Buitenlandse Zaken gereed gekomen. De gedragscode zal begin 2004 verschijnen, samen met een overzicht van relevante regelgeving plus een overzicht van integriteitmeldpunten binnen BZ. De ontwikkeling van de gedragscode is gebruikt om integriteit binnen de gehele organisatie onderwerp van gesprek te maken om zo de bewustwording op dit vlak te bevorderen. Op basis van de gedragscode is een aantal acties geïdentificeerd die in 2004 zullen worden uitgevoerd, zoals het invullen van een centraal coördinatiepunt en het verder vormgeven aan integriteitsaudits.

b. Kwaliteitsimpuls functies financieel beheer

De kwaliteit van beheersmedewerkers blijft de komende jaren een punt van enige zorg. De aangekondigde toets op het bezit van de juiste vaardigheden bij dertig procent van de beheersmedewerkers is uitgevoerd. Medewerkers werken nu door middel van een persoonlijk ontwikkelplan aan verbetering van hun vaardigheden. Een evaluatie moet begin 2004 uitwijzen of hierin vooruitgang is geboekt. Naast het verbeteren van vaardigheden blijft verdieping en verruiming van kennis nodig. Aanvullend op opleidingen hebben andere facetten de aandacht: er is een start gemaakt met het vergroten van de toegankelijkheid van voor de bedrijfsvoering relevante informatie en bij de overplaatsing van beheersmedewerkers wordt meer aandacht geschonken aan aanwezigheid van vereiste kennis en vaardigheden ter voorkoming van mogelijke beheersrisico's.

c. Normbudgetten voor de bedrijfsvoering

In 2002 is BZ gestart met een evaluatie van de gedelegeerde normbudgetten. De conclusie is dat de gekozen systematiek bevredigend werkt De posten kunnen, met hun kennis van specifieke lokale omstandigheden, de middelen doelmatiger inzetten dan bij centrale toewijzing het geval is. De systematiek draagt verder bij aan een vermindering van de beheerslasten. Op details werkt BZ aan een aanpassing. BZ heeft, in het kader van de taakstelling, de bevindingen verder benut voor het doorvoeren van enkele besparingen op de bedrijfsvoering.

d. Versterking monitoring en evaluatie van activiteiten

Zoals gepland zijn de rollen van de auditdienst nader uitgewerkt. Hierbij is waar relevant rekening gehouden met de RPE. Aan de inhoud van de RPE wordt bekendheid gegeven middels gerichte communicatie. Het handboek bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken is nog niet aangepast aan de regeling; een aantal begrippen uit de RPE verdient eerst een nadere operationalisering. Aangezien heldere doelstellingen randvoorwaardelijk zijn voor de evalueerbaarheid van beleid wordt bij de nieuwe opzet voor de begroting 2005 nadrukkelijk de relatie gelegd met de RPE.

e. Optimalisering en herziening regelgeving

In 2003 is het plan van aanpak voor de optimalisering en herziening regelgeving goedgekeurd door de departementsleiding en is een begin gemaakt met de uitvoering. Middels de methodologie van «omgekeerde bewijslast» zal in samenspraak met uitvoerders van de regelgeving inzichtelijk worden gemaakt welke regelgeving overbodig is, welke regelgeving hard en zacht is en welke verduidelijking behoeft. De wijzigingen worden in 2004/2005 doorgevoerd.

f. Verbetering informatievoorzieningfunctie

Implementatie Piramide

In 2003 heeft het project Piramide (het nieuwe geautomatiseerde financiële managementinformatiesysteem) gezorgd voor de implementatie van het Piramidesysteem bij de budgethouders en zijn ruim 2000 gebruikers opgeleid in het gebruik ervan. Gedurende 2003 is de implementatie zodanig gepland dat voldoende ruimte werd gecreëerd voor het jaarovergangstraject. Met de jaarovergang is de implementatie afgerond. In 2003 heeft een capacitaire afbouw van het project plaatsgevonden. De overige projectresultaten en -producten zullen in samenwerking met de proceseigenaren voor 1 juli 2004 worden overgedragen naar de lijnorganisatie. Met name de overgang van de oude systemen naar het Piramidesysteem en het opleveren van een juiste concernadministratie hebben veel capaciteit van de betrokken budgethouders, het project en FEZ gevraagd. In de afgelopen periode is door de budgethouders veel geïnvesteerd in de verbreding en verdieping van kennis. Om het systeem ten volle te kunnen benutten blijft echter verdere opbouw en organisatie van kennis en capaciteit noodzakelijk.

Documentaire Informatievoorziening

De reorganisatie van DDI is in 2003 formeel afgerond. In 2003 is tevens de basis gelegd voor de vervanging van de huidige bibliotheekapplicatie die in 2004 daadwerkelijk zal worden vervangen.

Juridische kennisbanken

De beoogde doelen van het Expertisecentrum Europees Recht (ECER) en het Expertisecentrum internationaal recht (ECIR) werden grotendeels behaald. De voorziene evaluatie van het ECER heeft nog niet plaatsgevonden maar staat nu gepland voor voorjaar 2004.

Uitwijkvoorzieningen informatie- en communicatiesystemen

Het project is volgens plan uitgevoerd: de belangrijkste centrale informatie- en communicatiesystemen zijn redundant uitgevoerd op het departement in Den Haag teneinde de continuïteit te waarborgen. Het concept heeft zich inmiddels aan aantal keren in de praktijk bewezen en de kwetsbaarheid van de basisinfrastructuur is hiermee verminderd.

C. JAARREKENING

8. Verantwoordingsstaten

8.0 Stelselwijziging in verband met invoering corporate rate

In 2003 heeft het Ministerie tegelijk met de implementatie van het nieuwe financiële systeem (Piramide) de systematiek van de zogenaamde corporate rate ingevoerd. Deze nieuwe systematiek houdt in dat de begrotingsbelasting van de uitgaven en verplichtingen op artikelniveau plaatsvindt op basis van een vooraf vastgestelde omrekenkoers voor vreemde valuta voor het gehele begrotingsjaar. De voordelige koerseffecten die als gevolg van deze gewijzigde systematiek in 2003 zijn gerealiseerd zijn verantwoord op de ontvangsten van niet-beleidsartikel 18 Algemeen. In de jaarrekening is in hoofdstuk 9 bij niet-beleidsartikel 18 Algemeen een nadere toelichting opgenomen.

In hoofdstuk 10 wordt in de inleiding bij de saldibalans het effect van de nieuwe systematiek op de verschillende balansposten uiteengezet.

8.1 De verantwoordingsstaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken

Departementale verantwoordingsstaat 2003 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)Bedragen in EUR1000

 
  (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  verplich-tingenuitgavenontvang-stenverplich-tingenuitgavenontvang-stenverplich-tingenuitgavenontvang-sten
 TOTAAL 9 897 332509 270 9 540 633615 232 – 356 699105 962
           
 Beleidsartikelen 9 240 337499 213 8 864 174512 819 – 376 16313 606
1Internationale ordening78 88779 76274114 66075 9397435 773– 3 8230
2Vrede, veiligheid en conflictbeheersing32 79232 82690528 00827 141933– 4 784– 5 68528
3Humanitaire hulp213 962213 96232252 984232 0633239 02218 1010
4Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw50 44081 827 61 80156 668 11 361– 25 159 
5Europese Integratie5 886 0895 888 089444 2505 611 4175 609 415426 179– 274 672– 278 674– 18 071
6Bilaterale ontwikkelingssamenwerking1 005 8731 079 79034 233410 516994 84464 448– 595 357– 84 94630 215
7Programma's en fondsen van de EU0100 071 0114 841 014 770 
8VN-instellingen408 319374 098860382 718386 8300– 25 60112 732– 860
9Internationale Financiële instellingen64 999127 865 3 169105 881 – 61 830– 21 984 
10Samenwerking met maatschappelijke organisaties182 357680 994 76 828749 349 – 105 52968 355 
11Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs68 24886 469 160 52185 051 92 273– 1 418 
12Samenwerking met het bedrijfsleven46 519252 757pm187 519214 6480141 000– 38 1090
13Politieke en Economische belangenbehartiging24 21524 215 29 03225 930 4 8171 715 
14Asiel, migratie en consulaire dienstverlening203 593203 59318 859171 097170 96121 153– 32 496– 32 6322 294
15Internationaal cultuurbeleid14 01914 019 18 59014 613 4 571594 
 Niet-beleidsartikelen 656 99510 057 676 459102 413 19 46492 356
16Geheimpmpm 00 00 
17Nominaal en onvoorzien27 36727 367 2424 – 27 343– 27 343 
18Algemeen625 425629 62810 057656 050676 435102 41330 62546 80792 356

Ons bekend,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

8.2 De verantwoordingsstaat van het agentschap CBI

Verantwoordingsstaat 2003 inzake het agentschap van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)Bedragen in EUR1000

   (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  Agentschap CBI   
      
  Totale baten13 9987 333– 6 665
  Totale lasten13 9987 324– 6 674
  Saldo van baten en lasten099
      
  Totale kapitaalontvangsten500– 50
  Totale kapitaaluitgaven139266127

Ons bekend,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

9. FINANCIËLE TOELICHTING BIJ DE VERANTWOORDINGSSTATEN

9.1 Toelichting bij de beleidsartikelen

Beleidsartikel 1 Internationale ordening

Beleidsartikel 1 Internationale ordening (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen49 76155 00375 914114 66078 88735 773
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal49 73553 57565 14075 93979 762– 3 823
       
1.1 Verenigde Naties42 41245 16352 91450 79352 184– 1 391
1.2 OESO3 7033 9784 5874 5714 812– 241
1.3 Bijdragen internationaal recht3 2723 8174 8475 7962 9792 817
1.4 AIV34845456645743126
1.5 Overige bijdragen0163296158255– 97
1.6 Internationaal strafhof001 93014 16419 101– 4 937
       
Ontvangsten86747474740
       
1.20 Restituties contributies VN/OESO0000pm0
1.21 Doorberekening AIV aan Defensie86747474740

Verplichtingen

Ten opzichte van de ontwerpbegroting is het verplichtingenbudget op totaalniveau met EUR 35,8 miljoen overschreden. De verhoging van het verplichtingenbudget is met name veroorzaakt door een aangegane verplichting voor de verbouwing van de gebouwen van de Haagse Academie/het Vredespaleis en de aangegane verplichting voor de opbouw van het Internationaal Strafhof.

Uitgaven

Artikel 1.1 Verenigde Naties

Als gevolg van een lagere aanslag van de WHO/PAHO en een lagere Nederlandse bijdrage aan het VN-klimaatverdrag wordt het artikel verlaagd.

Artikel 1.3 Bijdragen internationaal recht

De verhoging met bijna EUR 2,8 miljoen heeft betrekking op de verbouwing van de gebouwen van de Haagse Academie/het Vredespaleis (EUR 0,9 miljoen) en de eenmalige verhoging van de subsidie aan de Carnegiestichting in 2003 (EUR 1,7 miljoen).

Artikel 1.6 Internationaal Strafhof

Wegens een lagere facturering door de Rijksgebouwendienst, het betalen van slechts 75 procent van de verplichte contributie aan het Internationaal Strafhof, het doorschuiven van de vrijwillige contributie, lagere kosten voor de inaugurele zitting en het ontbreken van aanvullende werkzaamheden voor datacommunicatie vallen de uitgaven op dit subartikel met EUR 4,9 miljoen lager uit dan was begroot.

Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen17 93129 71432 16528 00832 792– 4 784
       
Uitgaven:      
Programma-uitgaven totaal17 86925 77131 32527 14132 826– 5 685
       
2.1 NAVO4 1283 8084 1943 5806 348– 2 768
2.2 WEU1 2471 7198781 0161 281– 265
2.3 OVSE4 8844 2715 8515 6485 378270
2.4 OPCW1101 0051 2021 2691 17594
2.5 CTBTO1 3481 3841 6931 4211 963– 542
2.6 Vredesfonds08 06910 1958 27010 210– 1 940
2.7 POBB/VB3 4462 6424 2952 8423 710– 868
2.8 Subsidies en bijdragen2 7062 8733 0173 0952 761334
       
Ontvangsten2 8021 10691893390528
       
2.20 Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries2 6208168168168160
2.21 Restituties contributies vrede, veiligheid en conflictbeheersing1822901021178928

Verplichtingen

Voor een verklaring van de lagere realisatie wordt verwezen naar de tekst onder de uitgaven.

Uitgaven

Artikel 2.1 NAVO

De minderuitgaven worden enerzijds verklaard door vertragingen in de nieuwbouw van het NAVO-hoofdkwartier en anderzijds door een vertraging van de betaling van de laatste tranche van de NAVO-contributie.

Artikel 2.5 CTBTO

Door een gunstige koersontwikkeling zijn de uitgaven ten behoeve van CTBTO lager uitgevallen.

Artikel 2.6 Vredesfonds

De onderuitputting van het Vredesfonds is voornamelijk het gevolg van een capaciteitsprobleem in de ontvangststructuur bij een tweetal projecten in Liberia en Afghanistan.

Artikel 2.7 POBB/VB

De onderbesteding hangt samen met een lagere projectbegroting ten behoeve van HCOC 2003.

Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp

Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp (EUR1000) RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen231 962247 110271 592252 984213 96 239 022
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal218 096250 218259 402232 063213 96218 101
       
3.1 Noodhulp Ontwikkelingslanden115 597144 176151 731134 344113 44520 899
3.2 Noodhulp niet-DAC landen6 3204 3384 4353 7654 538– 773
3.3 Ontmijnings- en kleine wapen fonds16 27316 05615 63813 85615 882– 2 026
3.4 VN-Vluchtelingenprogramma's54 77658 24960 19852 69852 6980
3.5 Wereldvoedselprogramma24 95827 22727 22727 22727 2270
3.6 Internationaal Comite Rode Kruis1721721731731721
       
Ontvangsten153323232320
       
3.20 Doorberekening ICRC aan Defensie153323232320

Verplichtingen

De hogere verplichtingenrealisatie is met name het gevolg van de overschrijding van circa EUR 32 miljoen op het ontmijnings- en kleine-wapenfonds. Deze is hoofdzakelijk het gevolg van de verleende beschikkingen op het terrein ontmijning in het kader van TMF. Daarnaast zijn iets meer verplichtingen aangegaan voor noodhulp dan geraamd (circa EUR 7 miljoen meer).

Uitgaven

Artikel 3.1 Noodhulp ontwikkelingslanden

De stijging van de uitgaven voor noodhulp houden verband met additionele uitgaven voor Ivoorkust en Irak.

Artikel 3.2 Noodhulp niet-DAC-landen

In 2003 werd vanwege de onveiligheid in Tsjetsjenië een minder groot beroep gedaan op dit budget dan aanvankelijk voorzien.

Artikel 3.3 Ontmijnings- en kleine-wapenfonds

De uitgaven zijn circa EUR 2 miljoen lager uitgevallen dan de ontwerpbegroting, met name vanwege een korting van EUR 1 miljoen die in de loop van het jaar in het kader van de ombuigingen is doorgevoerd en een overheveling van EUR 0,7 miljoen naar artikel 8.1 UNDP ten behoeve van het South Eastern Europe Clearing House for the Control of Small Arms and Light Weapons.

Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen86 00291 84669 20961 80150 44011 361
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal42 39360 23974 92056 66881 827– 25 159
       
4.1 Centraal programma GMV in Ontwikkelingslanden17 42026 16038 78824 52644 666– 20 140
4.2 Matra/goed bestuur21 79030 65432 42728 54433 757– 5 213
4.3 POBB/MR6878849361 102908194
4.4 Gemeente Initiatieven2 4962 5412 7692 4962 4960

Verplichtingen

De hogere verplichtenrealisatie betreft voor circa EUR 3,5 miljoen het centraal programma GMV in ontwikkelingslanden en voor circa EUR 5,5 miljoen voor het Matra-projectenprogramma. In beide gevallen betreft het extra verplichtingen die passen in het meerjarig kasbudget van deze programma's. De resterende circa EUR 2,4 miljoen betreft het programma Gemeente-initiatieven, waarvoor de beschikking van EUR 2,4 miljoen niet was opgenomen in de verplichtingenraming.

Uitgaven

Artikel 4.1 Centraal programma GMV in ontwikkelingslanden

De minderuitgaven houden verband met de overheveling van het DDR-programma van artikel 4.1 naar artikel 9.1.

Artikel 4.2 Matra/goed bestuur

Vertragingen in het programma Matra/goed bestuur en verlate betaalafroepen hebben bij dit programma geleid tot een uitputting die EUR 5,2 miljoen lager was dan het oorspronkelijk begrote bedrag.

Artikel 4.3 POBB/MR

Voor het programma POBB/MR werden iets minder voorstellen gehonoreerd dan geraamd, met een kleine onderuitputting van EUR 0,2 miljoen tot gevolg.

Beleidsartikel 5 Europese integratie

Beleidsartikel 5 Europese Integratie (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen1 812 5721 701 5085 132 2245 611 4175 886 089– 274 672
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal1 805 9651 699 4475 128 7515 609 4155 888 0 89– 278 674
       
5.1 Vierde eigen middel EU1 790 5981 681 4272 267 7012 680 9362 786 027– 105 091
5.2 BTW-afdrachten–-1 241 4031 195 6661 301 382– 105 716
5.3 Landbouwheffingen–-258 690327 596230 00097 596
5.4 Invoerrechten–-1 339 8611 382 0351 547 000– 164 965
5.5 Matra/pre accessie7 7209 94112 93314 46415 429– 965
5.6 Raad van Europa7 2177 3387 4127 9007 782118
5.7 Europese bewustwording431741751818469349
       
Ontvangsten0102637 732426 179444 250– 18 071
       
5.20 Restituties contributie RvE01028275pm75
5.21 Vergoeding voor inning landbouwheffingen–-97 67581 89957 50024 399
5.22 Vergoeding voor inning invoerrechten–-539 975344 205386 750– 42 545

Verplichtingen

De afdrachten aan de Europese Unie kennen een gelijk kas- en verplichtingenritme. De mutatie hiervoor staat toegelicht onder de uitgaven.

Uitgaven

Artikel 5.1 tot en met 5.4

De BTW-afdrachten vallen beduidend lager uit dan geraamd. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door lagere consumptiegroei in Nederland (en in Europa) die leidt tot een verkleining van de grondslag waarover de BTW-afdracht wordt geheven. De invoerrechten van Nederland vallen ook lager uit dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door de tegenvallende economische groei in 2003 met als gevolg een minder sterke stijging van de import. De landbouwheffingen zijn hoger uitgevallen dan geraamd, onder meer onder invloed van de euro/dollar-koers. Afdracht van het vierde eigen middel tenslotte, het BNI-middel, valt lager uit. Dit komt deels omdat de definitieve begroting voor de EU, die bepaalt hoeveel middelen de Unie nodig heeft in een gegeven jaar, wat lager is uitgevallen dan het voorontwerp van de EU-begroting die bekend was op het moment van vaststelling van de BZ-begroting. Daarnaast is het aandeel van het Nederlandse BNI in de EU wat lager uitgevallen dan geraamd.

Artikel 5.5 Matra/pre-accessie

Op het programma Matra/pre-accessie is een vertraging opgetreden in de uitgaven, onder andere door uitgestelde afhandeling van verrekenstukken en een te optimistische raming voor MPAP (Matra/pre-accessieprogramma).

Artikel 5.7 Europese bewustwording

Ten behoeve van maatschappelijke intitiatieven tijdens het EU-voorzitterschap zijn in 2003 extra gelden voor het Europafonds ter beschikking gesteld.

Ontvangsten

Artikel 5.21 Vergoeding voor inning landbouwheffingen

Door de stijging in landbouwheffingen stijgt ook de vergoeding die Nederland ontvangt voor de inning van deze heffingen.

Artikel 5.22 Vergoeding voor inning invoerrechten

Door de afname van de invoerrechten neemt de perceptiekostenvergoeding hiervoor af.

Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen:1 560 1341 685 8031 687 213410 5161 005 873– 595 357
       
waarvan garanties4 2453 8121 947 00
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal1 341 5931 471 1561 209 306994 8441 079 790– 84 946
       
6.1 Landenspecifieke sectorale samenwerking721 913693 599771 806635 556703 087– 67 531
6.2 Thematische samenwerking76 539185 24581 72252 66192 845– 40 184
6.3 Macro-georiënteerde programmahulp374 783455 819242 919202 384197 3325 052
6.4 Deskundigenprogramma23 56824 78114 2186 9111 7155 196
6.5 Garanties Internationale samenwerking23 20021 30911 35611 41415 882– 4 468
6.6 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO76 43865 28156 25731 69360 012– 28 319
6.7 Tijdelijke Middelenvoorziening NIO45 15320 06623 04049 525049 525
6.8 Macro-steun niet DAC-landen05 0567 9884 7008 917– 4 217
       
Ontvangsten88 665107 69192 35964 44834 23330 215
       
6.20 Inkomsten uit leningen OS en garantiebet. NIO19 42047 74625 52315 59013 0572 533
6.21 Tijdelijke financiering van de NIO54 95545 15320 06623 039023 039
6.22 Diverse ontvangsten OS14 29114 79246 77025 81921 1764 643

Verplichtingen

In 2003 zijn aanzienlijk minder verplichtingen aangegaan dan geraamd bij ontwerpbegroting. Het betreft een saldo van een aantal verhogingen en verlagingen. De verhoging betrof de tijdelijke middelenvoorziening van de NIO, een post met een technisch karakter. Omdat deze niet te voorspellen is, wordt deze verplichting bij ontwerpbegroting geraamd op PM. De realisatie betrof EUR 50 miljoen. Een deel van de verlaging (EUR 184 miljoen) heeft eveneens een technisch karakter en is het gevolg van een boekhoudkundige verandering in de wijze waarop rentesubsidies en garanties vanaf 2003 met de invoering van het nieuwe informatiesysteem Piramide worden geadministreerd. Het restant van de lagere verplichtingenrealisatie ten opzichte van de ontwerpbegroting is met name het gevolg van het in de loop van 2003 terug moeten schroeven van de plannen als gevolg van budgettaire krapte. Daardoor werd gedeeltelijk een pas op de plaats gemaakt en daalde de hoeveelheid nieuwe verplichtingen in de landenspecifieke sectorale samenwerking tot EUR 327 miljoen, in de thematische samenwerking tot EUR 66 miljoen en binnen de macro-georiënteerde programmahulp tot EUR 68 miljoen. Hierdoor kwam het totaal aan verplichtingen in 2003 EUR 595 miljoen lager uit dan aanvankelijk geraamd.

Uitgaven

Artikel 6.1 Landenspecifieke sectorale samenwerking

De realisatie op dit artikel ligt per saldo EUR 68 miljoen onder de oorspronkelijke raming van EUR 703 miljoen. Dit is een saldo van enkele verhogingen en vooral verlagingen. De belangrijkste verhoging betrof Afghanistan waarvoor nog geen bijdrage was geraamd. Twee belangrijke programma's waar de voortgang in het programma tot minder uitgaven leidde, waren Suriname en Indonesië. Andere verlagingen waren het resultaat van ombuigingen als gevolg van budgettaire krapte. De grootste hiervan betroffen verlagingen in de hulp aan Bangladesh, Jemen, Macedonië en Tanzania. In 2003 is eveneens begonnen met de beëindiging van het programma in India conform het verzoek daartoe van de Indiase autoriteiten. In dat kader is in 2003 een overeenkomst gesloten met de FAO voor de overname van de uitstaande verplichtingen van Nederland ten aanzien van drie land-en-waterprogramma's in Andhra Pradesh. Een betaling ineens ter grootte van de uitstaande verplichtingen stelt de FAO daartoe in staat. De FAO zal in de reguliere rapportage aan de lidstaten rapporteren over de voortgang in deze activiteiten.

Artikel 6.2 Thematische samenwerking

De EUR 40 miljoen lagere uitgaven bij de thematische samenwerking hadden met name betrekking op onderwijs (EUR 10 miljoen) en sociale en institutionele ontwikkeling (EUR 28 miljoen, waarvan EUR 3 miljoen als gevolg van een overheveling naar artikel 10.4). Vanwege de budgettaire krapte moest ook op deze centraal op het departement beheerde, thematische samenwerking worden omgebogen. Daarnaast lag vertraging in onder ander het silent partnership onderwijs in Malawi en bij de implementatie van het African Capacity Building Foundation Trust Fund ten grondslag aan de lagere uitgaven op dit artikelonderdeel.

Artikel 6.3 Macro-georiënteerde programmahulp

De uitgaven voor macro-georiënteerde programmahulp vielen EUR 5 miljoen hoger uit als gevolg van hogere bijdragen aan Armenië, Tanzania en Bolivia.

Artikel 6.4 Deskundigenprogramma

In de ontwerpbegroting waren de uitgaven die in 2003 nog zouden resteren bij de afbouw van dit programma te laag ingeschat.

Artikel 6.5 Garanties internationale samenwerking

Indien ontwikkelingslanden in gebreke blijven bij de aflossing van leningen waarop garanties zijn verstrekt wordt de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden uit dit artikelonderdeel schadeloos gesteld totdat het ontwikkelingsland alsnog betaalt. Hiervoor was in 2003 EUR 4,5 miljoen minder benodigd dan begroot.

Artikel 6.6 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO

De lage rentestand en een afname van de leningenportefeuille van de NIO brachten een afname van de kosten met zich mee.

Artikel 6.7 Tijdelijke middelenvoorziening NIO

Het eventuele negatieve saldo van de NIO op de rekening courant bij de Staat dient per 31 december van elk jaar te worden aangezuiverd. Deze aanzuivering wordt aan het begin van het volgende jaar weer teruggestort. De betreffende uitgave (in 2003 EUR 49,5 miljoen) wordt verantwoord op dit artikelonderdeel, de ontvangst op artikel 6.21.

Artikel 6.8 Macrosteun en projecten niet-DAC-landen

De uitgaven ter ondersteuning van de landen in transitie die lid zijn van onze kiesgroep bij IMF/WB en EBRD – voorzover het geen DAC-landen oftewel ontwikkelingslanden zijn – vielen in 2003 EUR 4 miljoen lager uit.

Ontvangsten

Artikel 6.20 Inkomsten uit leningen Ontwikkelingssamenwerking en garantiebetalingen NIO

De ontvangsten uit rente en aflossingen op in het verleden verstrekte leningen in het kader van ontwikkelingssamenwerking en de terugstortingen van de NIO van garantiebetalingen uit eerdere jaren vielen iets hoger uit dan geraamd.

Artikel 6.21 Tijdelijke financiering van de NIO

Het negatieve saldo van de NIO op de rekening courant bij de Staat bedroeg op 31 december 2002 ruim EUR 23 miljoen. Volgens het mechanisme zoals hierboven bij het uitgavenartikel 6.7 Tijdelijke Middelenvoorziening NIO uiteengezet, werd dit saldo eind 2002 aangezuiverd en werd deze aanzuivering begin 2003 teruggestort, resulterend in de betreffende ontvangst op dit artikelonderdeel.

Artikel 6.22 Diverse ontvangsten OS

Door het actief terugvorderen van restfondsen werd bijna EUR 5 miljoen meer ontvangsten gerealiseerd dan aanvankelijk geraamd.

Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU

Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen0720 3580000
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal101 22843 39181 554114 841100 07114 770
       
7.1 Europees Ontwikkelingsfonds101 22843 39181 554114 841100 07114 770

Uitgaven

Artikel 7.1 Europees ontwikkelingsfonds

Op artikel 7.1 is EUR 14,8 miljoen meer uitgegeven dan begroot. De uiteindelijke totale hoogte van de bijdragen blijft lastig te voorspellen omdat dit niet alleen afhangt van de inspanningen van de Commissie, maar ook van de politieke situatie in de ACS-landen. Pas bij de laatste afroep wordt duidelijk in hoeverre de Commissie haar ambities heeft kunnen waarmaken. In totaal heeft de Commissie uiteindelijk voor EUR 2,2 miljard aan uitbetalingen voor programma's kunnen realiseren. Dit bedrag betreft de totale afroep van de EU-landen. De totale Nederlandse bijdrage kwam hiermee op EUR 114,8 miljoen.

Beleidsartikel 8 Instellingen van de Verenigde Naties

Beleidsartikel 8 VN-instellingen (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen430 695576 092401 217382 718408 319– 25 601
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal361 123443 827372 375386 830374 09812 732
       
8.1 UNDP72 60583 95095 02587 10093 025– 5 925
8.2 UNICEF25 53343 50246 93735 06044 700– 9 640
8.3 UNFPA102 28278 05160 53861 03861 0380
8.4 UNIFEM/Instraw3 4263 8573 7892 7893 789– 1 000
8.5 UNAIDS17 24423 37017 92435 84817 92417 924
8.6 UNCDF6 8077 2617 2617 2607 2600
8.7 UNEP2 7234 9927 3924 6338 268– 3 635
8.8 GEF/Montreal Protocol14 18917 89719 22833 27720 27812 999
8.9 Verwoestijningsverdrag147178225241259– 18
8.10 IFAD6 39014 97510 73810 4869 4001 086
8.11 Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds15825545142340815
8.12 Speciale multilaterale activiteiten80 816145 81779 22587 66987 749– 80
8.13 Multilateraal deskundigenprogramma28 80419 72223 64221 00620 0001 006
       
Ontvangsten8608608600860– 860
8.20 Doorberekening UNEP aan andere ministeries8608608600860– 860

Verplichtingen

Op dit beleidsartikel zijn minder verplichtingen aangegaan dan was voorzien bij de ontwerpbegroting. Als gevolg van noodzakelijke ombuigingen is het verplichtingenbudget VN-instellingen en Partnershipprogramma's naar beneden bijgesteld. Het totaal van deze bijstelling bedraagt EUR 86,4 miljoen en heeft vooral betrekking op de volgende organisaties en/of programma's: UNDP, UNICEF, GEF, partnershipprogramma's die vallen onder artikel 8.12 Speciale Multilaterale Activiteiten en het multilateraal deskundigenprogramma. Tevens wordt de doorrekening van UNEP aan andere ministeries niet meer verantwoord in de begroting waardoor het verplichtingenbudget met EUR 0,9 miljoen negatief is bijgesteld. Daar staat tegenover dat in 2003 een verplichting aangegaan is voor de zesde Middelenaanvulling van IFAD met een omvang van EUR 40 miljoen waarvoor in de begroting abusievelijk nog geen stelpost was opgenomen. Ook is voor de verdubbeling van de Nederlandse bijdrage in 2003 aan UNAIDS het verplichtingenbudget met EUR 18 miljoen verhoogd, als gevolg van het amendement Fierens/Terpstra inzake UNAIDS naar aanleiding van de Voorjaarsnota (TK 28 947, nr. 7). Op het artikel Gemeenschappelijk Grondstoffenbeleid werd een meerjarige verplichting van EUR 4 miljoen aangegaan voor het Common Fund for Commodities (CFC). Per saldo leidt dit op dit beleidsartikel tot een verlaging met een bedrag van EUR 26 miljoen.

Uitgaven

Artikel 8.1 UNDP

Ten opzichte van de ontwerpbegroting is de uiteindelijke realisatie op dit artikel EUR 6 miljoen lager uit gevallen. De belangrijkste reden hiervoor is dat als gevolg van noodzakelijke ombuigingen het partnershipprogramma is teruggebracht tot EUR 1 miljoen per jaar. Het nieuw af te sluiten programma zal pas in 2004 ingaan. Bij de tweede suppletore begroting is extra budget beschikbaar gesteld voor een tweetal activiteiten dat via UNDP loopt (het WSSD-Global Village Energy Partnership en het South Eastern Europe Clearinghouse for the Control of Small Arms and Light Weapons (SEESAC)).

Artikel 8.2 UNICEF

Als gevolg van noodzakelijke ombuigingen is het partnershipprogramma met UNICEF teruggebracht tot EUR 1 miljoen per jaar. Ook hier geldt dat het partnershipprogramma pas in 2004 vernieuwd zal worden. Dit leidde bij voorjaarsnota tot een verlaging van het artikel met een bedrag van EUR 3,2 miljoen. De resterende onderuitputting op de partnerschapsprogramma's UNICEF en Global Alliance for Vaccines and Immunization (GAVI) is EUR 6,4 miljoen. Voor deze organisaties bestond geen acute liquiditeitsbehoefte waardoor is besloten de laatste tranche niet uit te keren. De tranche wordt doorgeschoven naar 2004. Per saldo leidde dit tot een verlaging ten opzichte van de ontwerpbegroting met bijna EUR 10 miljoen.

Artikel 8.4 UNIFEM/Instraw

Als gevolg van ombuigingsmaatregelen is voor 2003 een korting op de vrijwillige bijdrage aan UNIFEM van EUR 1 miljoen doorgevoerd.

Artikel 8.5 UNAIDS

Het budget op dit artikel is gedurende het jaar verdubbeld (ten opzichte van de ontwerpbegroting) tot een totaal van EUR 36 miljoen als gevolg van het amendement Fierens/Terpstra inzake UNAIDS naar aanleiding van de voorjaarsnota (TK 28 947, nr 7). In het amendement werd gevraagd om een verdubbeling van de bijdrage aan UNAIDS in 2003 ten opzichte van de ontwerpbegroting.

Artikel 8.7 UNEP

Als gevolg van de financiële krapte is voor 2003 eenmalig de vrijwillige bijdrage aan UNEP met circa EUR 1 miljoen verlaagd. Tevens hoefde de laatste tranche van het Partnership Programma met het VN-Milieuprogramma UNEP (EUR 1,8 miljoen) pas in 2004 betaald te worden. Tenslotte wordt de doorrekening aan andere ministeries van EUR 0,9 miljoen niet langer afzonderlijk verantwoord op de begroting van BZ maar direct verrekend met de uitgaven op dit subartikel. De uiteindelijke realisatie viel hierdoor in totaal EUR 4 miljoen lager uit dan vooraf was voorzien.

Artikel 8.8 GEF / Montreal Protocol

In 2002 zijn de onderhandelingen over Global Environmental Facility (GEF III) afgerond. De uitkomst betekende de start van GEF III in 2003 met een andere fasering dan waarvan eerder was uitgegaan. Dit heeft geleid tot een verhoging met een bedrag van EUR 4,6 miljoen.

Tevens eindigde de afronding van de onderhandelingen met een gat van totaal ruim USD 80 miljoen. Nederland heeft daarvan het reguliere Nederlandse aandeel 3,3 procent aan het GEF bijgedragen. Het betreft afgerond een bedrag van EUR 3 miljoen dat volledig zal worden geoormerkt ten behoeve van activiteiten in ontwikkelingslanden. Daarnaast valt een juridisch verplichte betaling (van eveneens EUR 3 miljoen) voor het Montreal Protocol in 2003 in plaats van 2004 en is ook een andere betaling voor GEF van EUR 3 miljoen die gepland stond in 2004 betaald. In totaal is de overschrijding EUR 13 miljoen ten opzichte van de ontwerpbegroting.

Artikel 8.10 IFAD

De onderhandelingen voor de zesde middelenaanvulling voor IFAD zijn dit jaar afgerond met als resultaat handhaving van het relatieve aandeel van Nederland van 8,36 procent. Dit leidde in combinatie met de omvang van IFAD III, een bijdrage van circa EUR 40 miljoen voor de periode vanaf 2003, tot een verhoging van circa EUR 1,1 miljoen op dit beleidsartikel.

Artikel 8.13 Multilateraal deskundigenprogramma

Aanscherping van het deskundigenprogramma leidde onder andere tot een beperking van het aantal uit te zenden deskundigen. Dit resulteerde in 2003 in een verlaging van EUR 1 miljoen.

Ontvangsten

De doorrekening van UNEP aan andere ministeries wordt niet meer afzonderlijk verantwoord in de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar direct verrekend met de uitgaven op subartikel 8.7. Dit heeft als consequentie dat de ramingen voor de ontvangsten zijn aangepast met EUR 0,9 miljoen waardoor de uiteindelijke realisatie op dit artikel nul is.

Beleidsaritkel 9 Internationale financiële instellingen

Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen69 405106 915448 0893 16964 999– 61 830
       
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal54 33585 07692 373105 881127 865– 21 984
       
9.1 WB-partnership Programma31 64170 33177 39995 524105 854– 10 330
9.2 IMF/PRGF10 21010 21110 21110 21110 2101
9.3 Speciale Multilaterale Activiteiten IFI's12 4834 5344 76314611 801– 11 655

Verplichtingen

Bij de ontwerpbegroting was in de ramingen voor het Wereldbank Partnership Programma abusievelijk rekening gehouden met het verplichtingenbudget voor het Global Health Fund en Education for All. Deze twee activiteiten waren echter al in 2002 volledig gecommitteerd. Vandaar dat het verplichtingenbudget negatief moest worden bijgesteld. Voor de nieuwe verplichting voor het BNPP in 2005 was EUR 18 miljoen minder aan verplichtingenbudget nodig dan was gereserveerd. Het verplichtingenbudget voor het Consultancy Trust Fund kon ook naar beneden worden bijgesteld, namelijk met EUR 7,5 miljoen. Dit betrof correcties op verplichtingen die in 2001 en 2002 waren aangegaan. Daarnaast was voor de nieuw aan te gane verplichting voor het WSSD-partnerschap onder het BNPP een bedrag van EUR 1,5 miljoen nodig. Ook vond er een negatieve bijstelling plaats van EUR 2,2 miljoen als gevolg van het verlagen van de corporate rate. Per saldo was de verlaging van het verplichtingenbudget behorende bij artikel 9.1 EUR 52 miljoen ten opzichte van de ontwerpbegroting.

Vooral wegens vertragingen in de voorbereidingen en uitvoering van een aantal activiteiten is nauwelijks gebruik gemaakt van het verplichtingenbudget dat in 2003 was voorzien voor artikel 9.3 Speciale Multilaterale Activiteiten.

Uitgaven

Artikel 9.1 WB-partnershipprogramma

De Nederlandse bijdrage aan het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) en Education for All (EFA) vielen hoger uit dan bij ontwerpbegroting was voorzien. Aan het GFATM fonds is EUR 1,5 miljoen meer uitgegeven dan was geraamd. De totale bijdrage aan het fonds in 2003 bedraagt EUR 36,5 miljoen. Aan EFA is EUR 4 miljoen meer uitgegeven dan vooraf was voorzien. De totale bijdrage aan EFA in 2003 kwam uit op EUR 14 miljoen. Vanwege budgettaire krapte is in 2003 een korting op het Wereldbank Partnership Programma doorgevoerd van in totaal EUR 10,8 miljoen (EUR 4,1 miljoen bij de eerste suppletore begroting en EUR 6,7 miljoen bij de tweede suppletore begroting). Daarnaast is een deel van de bijdrage aan het IFC (EUR 5 miljoen) naar 2005 doorgeschoven. Hierdoor is per saldo op dit artikel EUR 10,3 miljoen minder uitgegeven dan was voorzien bij de ontwerpbegroting. Tot slot wordt gemeld dat het DDR-programma van artikel 4.1 naar artikel 9.1 is overgeveld. Vervolgens is het budget voor het DDR-programma wegens vertraging in de implementatie van het programma doorgeschoven naar 2005.

Artikel 9.3 Speciale multilaterale activiteiten IFI's

Ten opzichte van de ontwerpbegroting is er op dit artikel nauwelijks iets uitgegeven. Van de geplande EUR 11,8 miljoen bij ontwerpbegroting is EUR 146 000 uitgegeven. Het grootste deel van de geplande uitgaven is doorgeschoven naar 2004 vanwege vertraging bij de uitvoering en/of voorbereiding van een aantal activiteiten. Het gaat hier om de activiteit met betrekking tot PRSP-projecten bij de African Development Bank en Asian Development Bank (de verlaging bedraagt EUR 5,3 miljoen in 2003), de uitgaven in het kader van het Mongolian Cooperation Fund bij de European Bank for Reconstruction and Development (een verlaging van EUR 1,1 miljoen), een bijdrage van EUR 4,2 miljoen aan het PRSP-fonds van de Aziatische Ontwikkelingsbank (voor de tweede fase) naar 2004/2005, de Nederlandse bijdragen aan het ASEF Trust Fund, het EBRD Consultancy Trust Fund en de kosten voor evaluaties van onder andere het PRSP-fonds bij de AfDB en het Consultancy Trust Fund bij de AfDB.

Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties

Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen1 009 958571 8652 350 87376 828182 357– 105 529
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal511 942547 734627 216749 349680 99468 355
       
10.1 Medefinanciering particuliere organisaties366 762383 871394 434445 559409 15136 408
10.2 SNV57 83560 68079 13184 27776 5387 739
10.3 Kleine Plaatselijke Activiteiten3 6304 5384 5386 7503 6303 120
10.4 Speciale activiteiten42 19750 914100 426159 092146 23012 862
10.5 Voorlichting op het terrein van OS13 40614 63414 73020 19913 3866 813
10.6 Communicatieprogramma6 5448 9708 6507 9378 487– 550
10.7 Onderzoeksprogramma21 56824 12725 30725 53523 5721 963

Verplichtingen

Op totaalniveau is minder verplichtingenbudget (EUR 106 miljoen) gebruikt dan bij ontwerpbegroting was voorzien. Hieronder worden grootste mutaties toegelicht.

Aangezien de subsidie voor de medefinancieringsorganisaties gekoppeld is aan het BNP zijn vanwege een tegenvallende groei de bedragen voor 2004 en verder negatief aangepast. Dit heeft als consequentie dat een lager verplichtingenbudget (EUR 106 miljoen) nodig is om aan de lopende afspraken te voldoen.

Door overheveling van het VNG/GSO-programma naar artikel 4.4 is het verplichtingenbudget met een kleine EUR 3 miljoen negatief bijgesteld.

Op het artikel Speciale Activiteiten is EUR 27 miljoen meer verplicht dan vooraf was geraamd. Naast verhogingen voor de TMF-ronde 2003 is het verplichtingenbudget opgehoogd voor een nieuwe aangegane verplichting voor natuur- en milieu-educatie.

Aangezien nieuwe verplichtingen voornamelijk via TMF lopen, is er sprake van een verlaging van het communicatieprogramma met EUR 10 miljoen. Verder is het verplichtingenbudget van het onderzoeksprogramma met EUR 14 miljoen negatief bijgesteld omdat dit programma in de toekomst qua omvang iets afneemt.

Uitgaven

Artikel 10.1 Medefinanciering particuliere organisaties

De verhoging van EUR 36,4 miljoen betreft met name een verhoging van de subsidie medefinancieringsprogramma (MFP). Besloten is het voorstel van de Commissie Box (11 procent van het OS-budget) over te nemen. Voor 2003 komt dit neer op een verhoging van EUR 27,3 miljoen. Dit jaar is ook een bezwaarschrift van HIVOS toegekend. Abusievelijk had Buitenlandse Zaken HIVOS EUR 1,3 miljoen minder toegekend wegens een interpretatieverschil over de uitvoering van de subsidieregeling tussen BZ en HIVOS. Door middel van dit bezwaarschrift is dit nu gecorrigeerd.

In 2002 is een nieuwe subsidie-overeenkomst met PSO (Programma Samenwerking met Ontwikkelingslanden) gesloten. PSO heeft de aanbevelingen van het IBO Technische Assistentie opgevolgd, wat er toe heeft geleid dat ze meer organisaties bedient dan voorheen. Deze gematigde groei leidde tot een verhoging voor 2003 van EUR 6,2 miljoen. Daarnaast is de bijdrage aan het CNV-Programma Actie Kom Over verhoogd met een bedrag van EUR 1,2 miljoen.

Tot slot is een bedrag van ongeveer EUR 0,4 miljoen overgeheveld van artikel 10.4 voor een programma in het kader van Education for All, dat gefinancierd wordt via FNV en uitgevoerd wordt door de Algemene Onderwijsbond.

Artikel 10.2 SNV

In het kader van de ontvlechting SNV zijn de salariskosten en de exploitatiekosten structureel overgeheveld naar SNV. Dit leidde tot een overheveling van ruim EUR 4 miljoen vanuit artikel 18. Daarnaast wordt het artikel verhoogd voor een eenmalige subsidieverhoging van EUR 3,7 miljoen waarmee onder andere de extra kosten van een sociaal plan dat in werking is getreden in het kader van de ontvlechting zijn gedekt.

Artikel 10.3 Kleine plaatselijke activiteiten

Het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten van de NCDO is zeer succesvol. In voorgaande jaren werd reeds incidenteel extra budget gegeven. Om deze reden werd in 2003 besloten tot een structurele verhoging van EUR 3,1 miljoen voor het Kleine Plaatselijke Activiteiten programma.

Artikel 10.4 Speciale activiteiten

Er is EUR 13 miljoen meer uitgegeven op dit artikel dan vooraf was geraamd. Dit is het saldo van een aantal verhogingen en verlagingen. Het artikel is voornamelijk opgehoogd voor honorering van de subsidies van de TMF-ronde 2003. De TMF-toekenningen voor het thema communicatie en cultuur en ontwikkeling, milieu en sociale ontwikkeling (waarvan EUR 3 miljoen overgeheveld uit artikel 6.2) leidden tot EUR 12 miljoen extra uitgaven in 2003. Tenslotte is dit jaar een eenmalige financiering van het Nederlands Rode Kruis (NRK) ad EUR 6 miljoen en Care en Healthnet ad EUR 8 miljoen gehonoreerd. Verder is extra geld beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het actieplan WSSD «Duurzame Daadkracht». Tevens is EUR 5 miljoen extra geld beschikbaar gesteld voor milieu. Vanwege de prioriteit om uiterlijk in 2007 de milieudoelstelling van 0,1 procent van het BNP te behalen, is het van groot belang tijdig te beginnen met de voorbereidingen van de gewenste programma-opbouw.

De verlaging op dit artikel heeft betrekking op lopende activiteiten met particuliere organisaties die dateren van vóór TMF. De betalingen bleven achter bij de ramingen, waardoor er EUR 18 miljoen minder budget nodig was.

Artikel 10.5 Voorlichting op het terrein van OS

Op dit beleidsartikel is EUR 7 miljoen meer uitgegeven dan was geraamd. Enerzijds is deze verhoging het resultaat van een nieuwe subsidieovereenkomst met de NCDO, daterend uit 2002, waardoor het budget voor het VMDO (Voorlichting Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling) met EUR 6,5 miljoen werd verhoogd. Anderzijds betrof de verhoging de motie Terpstra inzake sport ad EUR 0,5 miljoen voor de jaren 2003 en 2004.

Artikel 10.6 Communicatieprogramma

De minderuitgaven op artikel 10.6 zijn veroorzaakt doordat een uitvoeringsorganisatie bij twee programma's een geringere liquiditeitsbehoefte bleek te hebben dan voorzien.

Artikel 10.7 Onderzoeksprogramma

In de jaren negentig opgestarte vraaggerichte onderzoeksprogramma's en de samenwerkingsprogramma's beginnen op stoom te komen. Om deze programma's te continueren werd het budget op dit artikel met EUR 2 miljoen verhoogd.

Beleidsartikel 11 Internationaal onderwijs

Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen120 61124 049115 025160 52168 24892 273
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal82 54681 55286 54885 05186 469– 1 418
       
11.1 Internationaal Onderwijs Programma82 54681 55286 54885 05186 469– 1 418

Verplichtingen

De overschrijding van het verplichtingenbudget hangt grotendeels samen met de meerjarige overeenkomst met het KIT die eind 2003 werd aangegaan voor een verplichtingenbedrag van circa EUR 72 miljoen. De rest van het verschil wordt mede veroorzaakt doordat voor een aantal programma's in 2003 ook de verplichting voor 2004 is aangegaan.

Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven

Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen137 648362 902437 860187 51946 519141 000
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal153 121154 180186 006214 648252 757– 38 109
       
12.1 Bedrijfsleven-programma95 12293 05598 463117 908136 381– 18 473
12.2 FMO47 22250 59171 04782 964102 600– 19 636
12.3 CBI10 77810 53416 49613 77613 7760
       
Ontvangsten54500000
12.20 Eenmalige uitkering aan moederdepartement54500000

Verplichtingen

De hogere realisaties aan verplichtingen worden met name veroorzaakt door het aangaan van meerjarige verplichtingen voor het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en voor het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF).

Uitgaven

Artikel 12.1 Bedrijfslevenprogramma

De uitgaven zijn ongeveer EUR 18 miljoen lager uitgekomen dan oorspronkelijk werd begroot. De onderuitputting is met name te zien bij ORET/MILIEV (EUR 25 miljoen) waar de internationaal onzekere economische situatie, SARS en de oorlog in Irak hebben geleid tot temporisering bij het indienen van aanvragen en in de uitvoering van lopende activiteiten. Bij het PSOM-programma zijn de uitgaven ruim EUR 2 miljoen hoger uitgevallen, gedeeltelijk als gevolg van de uitbreiding van het programma. Daarnaast heeft een overheveling plaatsgevonden van EUR 5 miljoen van artikel 6 naar artikel 12 (PSO-Balkan). Het programma Bedrijfsmatige Technische Bijstand (BTB) toont als gevolg van uitstel van enkele activiteiten een onderuitputting van EUR 1,5 miljoen. Verder was sprake van een onderuitputting op het NIMF van EUR 6,3 miljoen omdat contractafsluitingen door de FMO minder snel gaan dan vooraf ingeschat. Voorts was een betaling van EUR 5 miljoen aan het EAIF niet begroot. Tot slot werd het programma Allochtoon Ondernemerschap verlengd en werd op het PUM-programma geïntensiveerd hetgeen hogere uitgaven ad respectievelijk EUR 1,6 miljoen en EUR 0,8 miljoen tot gevolg had.

Artikel 12.2 FMO

De uitgaven zijn een kleine EUR 20 miljoen lager uitgekomen dan initieel was begroot, met name (EUR 22 miljoen). Bij dit programma leert de ervaring dat het langer duurt om tot contractsluiting over te gaan en dat het tempo waarin na de contractsluiting wordt getrokken op de afgesproken middelen minder snel is dan oorspronkelijk werd verwacht. Voor het programma InvesteringsBevordering/Technische Assistentie (IBTA) werd eenmalig EUR 2,6 miljoen meer uitgegeven.

Beleidsartikel 13 Politieke en economische belangenbehartiging

Beleidsartikel 13 Politieke en Economische belangenbehartiging (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen19 46919 87217 89929 03224 2154 817
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal16 05717 71314 84925 93024 2151 715
       
13.1 Programma kleine projecten6 2006 9088 3178 6668 849– 183
13.2 POBB/Algemeen5 3417 2274 2008 4725 6752 797
13.3 Voorzitterschappen en Staatsbezoeken3 1042 9021 7628 2669 030– 764
13.4 Diverse bijdragen361392377405434– 29
13.5 Internationale Manifestaties1 051284193121227– 106

Verplichtingen

De EUR 4,8 miljoen hogere realisatie van verplichtingen heeft te maken met verplichtingen voor het POBB. Grotendeels is dit te verklaren uit de verplichtingen die zijn aangegaan voor het NDEP.

Uitgaven

Artikel 13.2 POBB/Algemeen

De per saldo overschrijding op artikel 13.2 wordt voor het grootste deel verklaard door de overmaking van de eerste tranche aan het NDEP (Northern Dimension Environmental Fund). Dit fonds is opgezet om de nucleaire erfenis van de Koude Oorlog in Noord-West Rusland (afgedankte zeeboten, gebruikte brandstofstaven en dergelijke) op te ruimen. Daarnaast is sprake van minderuitgaven vanwege het niet honoreren van een aantal projectvoorstellen.

Artikel 13.3 Voorzitterschappen en staatsbezoeken

Op dit artikel is ruim EUR 750 000 minder uitgegeven dan begroot. Dit is te verklaren uit een onderuitputting op de budgetten van de voorzitterschappen OVSE en EU. Voor wat betreft het voorzitterschap OVSE wordt dit grotendeels verklaard doordat de nakomende kosten voor de Ministeriële Raad vóór de OVSE-top in 2004 komt. Het voorzitterschap EU heeft minder uitgaven aan dienstreizen, representatie en consultants. Ook waren er geen uitgaven voor ontwikkeling van een voorzitterschapscursus.

Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen181 154170 46097 133171 097203 593– 32 496
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal180 662170 32796 533170 961203 593– 32 632
       
14.1 Opvang asielzoekers176 345163 46889 538162 603194 420– 31 817
14.2 Asiel en migratie1 1641 4261 0481 1341 788– 654
14.3 Consulaire dienstverlening3892 0261 1512 4121 860552
14.4 Gedetineerden begeleiding4107031 1531 2211 18041
14.5 Overig2 3532 7043 6433 5914 345– 754
       
Ontvangsten19 34020 29419 48521 15318 8592 294
       
14.20 Kanselarijrechten en paspoortgelden19 34020 29419 48521 15318 8592 294

Verplichtingen

De verplichtingenmutaties hangen samen met de hieronder beschreven uitgavenmutaties.

Uitgaven

Artikel 14.1 Opvang asielzoekers

Over heel 2003 is sprake van een onderuitputting van ruim EUR 31,8 miljoen. Deze minderuitgaven hangen samen met een gedaalde instroom van asielzoekers in Nederland.

Artikel 14.2 Asiel en migratie

De minderuitgaven zijn met name het gevolg van minder asielaanvragen.

Artikel 14.3 Consulaire dienstverlening

De meeruitgaven zijn grotendeels het gevolg van extra uitgaven in verband met onvoorziene consulaire inspanningen. Daarnaast zijn de kosten die door het ministerie gemaakt werden bij de introductie van de Nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap lager uitgevallen dan verwacht en werd de release van het RAAS-programma uitgesteld. Per saldo leidt dit tot een realisatie die ruim EUR 0,5 miljoen hoger uitvalt.

Artikel 14.5 Overig

De per saldo onderuitputting van ruim EUR 0,7 miljoen is grotendeels te verklaren door vertragingen in de ontwikkeling van het Nieuw Visum Informatiesysteem (NVIS). Daarnaast is er minder uitgegeven aan conferenties en opleidingen.

Ontvangsten

De meevaller op de ontvangsten heeft betrekking op ontvangen paspoortgelden en legalisatierechten. De paspoortgelden bedragen ten opzichte van de begroting circa EUR 1,3 miljoen meer als gevolg van tariefsverhogingen en meer afgegeven reisdocumenten. De meevaller op de legalisatierechten bedraagt circa EUR 1 miljoen.

Beleidsartikel 15 Internationaal cultuurbeleid

Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200020012002200320032003
Verplichtingen11 38816 49919 30918 59014 0194 571
       
Uitgaven:      
       
Programma-uitgaven totaal12 42611 03313 32414 61314 019594
       
15.1 Internationaal cultuurbeleid11 1649 58611 60212 95212 566386
15.2 Bijdragen aan instituten1 2621 4471 7221 6611 453208

Verplichtingen

De overschrijding van het verplichtingenbudget is veroorzaakt doordat in 2003 verplichtingen met een langere looptijd zijn aangegaan dan eerder was voorzien. Het betreft hier bijvoorbeeld het Institut Néerlandais en het Fonds voor de Amateur- en Podiumkunsten (FAPK).

9.2 Toelichting bij de niet-beleidsartikelen

Artikel 16 Geheim

Artikel 16 Geheim (EUR1000)
 200020012002Begroting 2003Realisatie 2003
1. Verplichtingen050pm0
      
2. Uitgaven050pm0

Artikel 17 Nominaal en onvoorzien

Artikel 17 Nominaal en onvoorzien (EUR1000)
 200020012002Begroting 2003Realisatie 2003
1. Verplichtingen3 676266627 36724
      
2. Uitgaven:3 676266627 36724
      
17.1 HGIS-indexering00027 2310
17.2 Onvoorzien3 676266613624

Verplichtingen en uitgaven

Het leeuwendeel van dit artikel bestaat uit een voorziening voor HGIS/loon-, prijs- en koersontwikkelingen en onvoorzien. Via overboekingen naar HGIS-artikelen op diverse begrotingen werden middelen uit dit artikel voor dat doel ingezet. Daarnaast werd EUR 8,9 miljoen uit dit artikel ingezet als onderdeel van de dekking van het ontstane tekort bij de HGIS/non-ODA als gevolg van lagere BNP-ramingen en maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord.

Artikel 18 Algemeen

Artikel 18 Algemeen (EUR1000)
 200020012002Begroting 2003Realisatie 2003
1. Verplichtingen587 229611 140656 723625 425656 050
      
2. Uitgaven:581 906596 799660 715629 628676 435
      
18.1 Apparaatsuitgaven581 765595 899659 343629 238676 298
18.2 Koersverschillen1409001 372390137
      
3. Ontvangsten12 98411 18712 01810 057102 413

Verplichtingen

De verklaring voor de hogere verplichtingen loopt grotendeels synchroon met de verklaring die hieronder gegeven is voor de overschrijding op de uitgaven. De overschrijding op de verplichtingen valt lager uit dan die op de uitgaven vanwege het feit dat op het investeringsbudget voor gebouwen buitenland diverse meeruitgaven niet tot hogere verplichtingen leidden.

Uitgaven

Artikel 18.1 Apparaatsuitgaven

Ten opzichte van de begroting is bijna EUR 47 miljoen meer uitgegeven. Zo zijn er extra middelen toegevoegd in verband met extra beveiligingsmaatregelen in het kader van de Irak-crisis (circa EUR 6 miljoen). Ook is sprake van diverse technische bijstellingen in de sfeer lonen en prijzen (circa EUR 17 miljoen) en van opbrengsten uit de verkoop van onroerend goed (circa EUR 3 miljoen). Een verdere ophoging van EUR 13,5 miljoen houdt verband met hoger uitvallende investeringskosten van bouwkundige projecten in Berlijn en Warschau alsmede met het sneller dan geraamd afronden van een aantal andere grote huisvestingprojecten. Tot slot is sprake van toevoeging van de eindejaarsmarge ter dekking van diverse personele en materiële kosten (waaronder kosten van het EU-voorzitterschap) van circa EUR 5,3 miljoen. Voor overige/onderliggende mutaties wordt verwezen naar de toelichting op de kengetallen in artikel 18 (hoofdstuk 6).

Ontvangsten

De meevaller op de ontvangsten wordt met name veroorzaakt door voordelige koerseffecten. Dit koerseffect ontstaat door het hanteren van de corporate rate bij de non-ODA- en ODA-gerelateerde uitgaven versus de dagkoers. Het voordelige koerseffect is grotendeels te herleiden naar de (ten opzichte van de corporate rate) lagere dollarkoers gedurende 2003. Het totale koersverschil in 2003 bedraagt EUR 82 miljoen. Hiervan is circa EUR 10 miljoen te herleiden naar non-ODA (met name artikel 18) en EUR 72 miljoen naar ODA (met name artikel 6, 3 en 8). Het restant van de meerontvangsten (circa EUR 10 miljoen) kent zowel een materiële (bijvoorbeeld ontvangsten roerende zaken) als een personele component (bijvoorbeeld terugbetaling van eerder verstrekte aanloopvoorschotten).

9.3 Toelichting bij het agentschap

CENTRUM TOT BEVORDERING VAN DE IMPORT UIT ONTWIKKELINGSLANDEN (CBI)

A. Algemene Beleidsdoelstellingen

De missie van het CBI is het duurzaam versterken van de positie van exporterende bedrijven uit ontwikkelingslanden op de EU-markten. De visie is om herkend en erkend te worden als de leidende organisatie voor bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties in ontwikkelingslanden bij het verwerven, consolideren en uitbreiden van marktaandeel in de EU.

Het uitgangspunt/startpunt voor de werkzaamheden van het CBI is de keuze van EU-marktsectoren waarin het actief wil zijn. In 2003 is voor de eerste maal de sectorkeuze van het CBI over de volle breedte statistisch doorgelicht. Op basis daarvan blijkt dat de sectoren waarin het CBI momenteel actief is de juiste zijn. Voor de lopende programma's geeft het onderzoek onder andere nader inzicht in het importpotentieel van de (nieuwe) EU-importmarkten zodat meer gerichte werving onder potentiële importeurs in de EU kan plaatsvinden. Een zestal sectoren waarin het CBI nog niet actief is lijken mogelijkheden te bieden voor CBI-interventies.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Het CBI verleent assistentie die bijdraagt aan de opbouw van productiecapaciteit in ontwikkelingslanden, met name de exportcapaciteit. De CBI kerncompetenties zijn: (1) marktkennis, (2) product en productieproces verbetering, (3) kwaliteitscontrole, (4) exportmarketing en management en (5) markttoegang. De dagelijkse CBI-praktijk wijst uit dat aan deze assistentie grote en toenemende behoefte bestaat. Dit is mede het gevolg van aangescherpte EU-regelgeving, internationale standaarden en snelle ontwikkelingen in de markt.

In 2003 is het CBI gestart met het formuleren van de kritische succesfactoren, inclusief de daarbij behorende prestatie-indicatoren, voor vijf domeinen: eigenaar, opdrachtgever(s), cliënten, interne organisatie en innovatie.

Kengetallen 2003

Hieronder worden de door het CBI in 2003 behaalde resultaten gepresenteerd. In de eerste kolom is het aantal resultaten opgegeven. De kolom p geeft de kostprijs (p) per product of type activiteit

Kengetallen van de belangrijkste activiteiten
 Raming MvT 2003Realisatie 2003
Productqpp x qqpp x q
I. Sectorale Export      
Promotieprogramma's  7 100 000  8 773 101
• Werving en selectie      
– kick-off workshops601 204,372 255178590,3105 081
– identificatiemissies1772 464,8436 2742961 709,3505 949
• Technische assistentie      
– adaptatie missies3703 504,11 296 5147942 126,91 687 953
– begeleiding op afstand5901 392,7821 6768381 489,61 248 301
• Training bedrijven      
– seminars1367 161,3973 9381127 340,8822 167
– workshops4571 766,3807 209565981,8554 732
• Market entry      
– beursdeelname2189 127,31 989 74626413 445,83 549 712
• Overig  702 388  299 206
       
II. Business Support      
Organisation Development Programma3177 067531 2006192 6681 156 009
       
III. Marktinformatieprogramma  1 581 671  2 090 308
• Publicaties      
– EU market surveys and strategic marketing guides35 70023,8849 50649 00022,51 101 160
– CBI news bulletin39 0005,2201 31332 0006,3201 941
– forecasts7 80013,5105 3766 50017,9116 374
– manuals7 5005,440 45128 0007,5210 921
– publicaties algemeen      
• Online informatiebronnen      
– AccessGuide36 0007,2258 41824 00015,3366 169
– Website84 0001,2100210 0000,362 041
• HDC50053,226 60733096,031 702
       
IV Bedrijfsbemiddelingprogramma293,31 200352 000400883,0353 238
       
V. Human Resource Development  1 846 960  2 211 734
– Seminars voor BSO's2844 661,71 323 9206122 631,61 610 510
– Overige workshops3841 362,1523 040715840,9601 223

Sectorale Export Promotieprogramma's

Algemeen doel van de sectorale export promotie is met meerjarige programma's voorwaarden te creëren waardoor geselecteerde bedrijven uit ontwikkelingslanden in staat zijn om zelfstandig nieuwe markten te betreden en/of hun positie op bestaande markten te consolideren. De programma's richten zich in het bijzonder op een aantal specifieke bedrijfsinterne terreinen welke bepalend zijn voor exportsucces, zoals marktkennis, productontwikkeling, kwaliteit, marketing en exportervaring.

In 2003 is meer geïnvesteerd in de ondersteuning van de bedrijfsondersteunende organisaties. Daartoe zijn relevante instanties, zoals Kamers van Koophandel, handelsbevorderende organisaties, brancheverenigingen en kennisinstituten intensief betrokken bij de programma's.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Afstemming doel en inhoud van de programma's met bedrijfsondersteunende organisaties en andere actoren middels introductieworkshops en identificatiemissies. Tevens direct contact met 475 bedrijven in plaats van geplande 240.

• Bedrijfsanalyses en technische assistentie tijdens 790 bedrijfsbezoeken in plaats van geplande 370.

• Verdere technische begeleiding op afstand aan 838 bedrijven in plaats van geplande 590.

• Sectorgerichte trainingen in Nederland aan managers van 112 bedrijven gericht op vergroting van bewustwording, kennis en vaardigheden op het gebied van exportmarketing en -management.

• Training middels lokale workshops gericht op de specifieke problematiek in een bepaalde sector en/of regio voor 565 in plaats van geplande 457 managers van (voornamelijk) bedrijven.

• Deelname door 264 bedrijven in plaats van geplande 218 aan 15 internationale Europese vakbeurzen om contacten te leggen met potentiële afnemers.

Het programma voor interieurdecoratie/geschenkartikelen (periode 1998–2002) werd positief geëvalueerd. De deelnemende 42 bedrijven realiseerden in de periode 2000–2002 een totale exportomzet van EUR 16,1 miljoen. De lasten van het CBI-programma bedroegen EUR 1,3 miljoen, waarmee de lasten/baten verhouding op ruim twaalf komt.

Op basis van een specifiek daarvoor uitgevoerd onderzoek bleek dat deelnemers aan twaalf vakbeurzen de programmaonderdelen welke hen hebben voorbereid op markttoegang met een gemiddeld cijfer van acht waardeerden. Zestig procent van de exporteurs gaf aan de beursdeelname als «zeer waardevol» te hebben beschouwd; veertig procent beoordeelde de deelname als «waardevol».

Een belangrijk leerpunt inzake Afrika is dat het CBI effectiever moet communiceren inzake bedreigingen van bestaande posities van Afrikaanse bedrijven op de EU-markten. Dit houdt in dat meer aandacht zal worden besteed aan het inzichtelijk maken van de gevolgen van Europese regelgeving en norming.

Business Support Organisation Development Programma's

Algemene doelstelling van het Business Support Organisation Development Programma is het versterken van de capaciteit van bedrijfsondersteunende organisaties. De specifieke doelstelling is om voorwaarden te creëren om de dienstverlening van Business Support Organisations aan het bedrijfsleven op het gebied van handelsbevordering te verbeteren. Bij deze vorm van assistentie staat duurzaamheid en lokale inbedding van kwalitatieve handelsbevordering voorop. Evaluatie vindt plaats na de uitvoering van een programma. De eerste evaluatie zal plaatsvinden in 2004.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• In plaats van de geplande drie programma's zijn zes meerjarige programma's gestart, onder andere gericht op verbetering van marktinformatiesystemen en train the trainer modules.

In 2003 bleek het belang van een goede inschatting van de huidige en toekomstige capaciteit van een BSO alvorens met een module wordt gestart. Dit vond onder andere zijn uitdrukking in aangescherpte selectiecriteria. In het bijzonder de wijze waarop een BSO zijn trainingscapaciteit (interne of externe trainers, capaciteit van intern trainingsmanagement) organiseert, is cruciaal bij het succes van de capaciteitsoverdracht op langere termijn. Verder is gebleken dat bij het trainen van trainers en consultants meer geïnvesteerd moet worden in onderwijsmethoden en didactische- en adviesvaardigheden.

Marktinformatie

Algemeen doel van het marktinformatieprogramma is door middel van diverse publicaties en online informatiebronnen de transparantie en het inzicht in de trends, structuur en kenmerken (incl. marktvereisten) van de EU markten voor de meest relevante productsectoren in de CBI-doellanden te vergroten.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• Het tweemaandelijkse magazine CBI News Bulletin kende een totaaloplage van 32 000 stuks.

• 2 modeprognoses (6 500 stuks) werden opgeleverd.

• De website heeft drie keer zoveel bezoekers getrokken dan het geschatte aantal van 84 000. Verder is er op grote schaal informatie gedownload.

• Het totale aantal gedistribueerde CBI-publicaties was ruim 25 000 stuks hoger dan het geaggregeerde geschatte aantal van 89 000.

• Er zijn drie manuals méér uitgebracht: een design manual voor de juwelensector, een manual «bedrijfspresentatie» en een praktische manual over marktonderzoek en (internet) data mining.

Toelichting niet behaalde resultaten

• Voor de meeste «hard-copy» publicaties zijn de oplagen lager uitgevallen door onder andere opschoning van verzendlijsten.

• Door het samenvoegen van bestaande publicaties zijn er in totaal zes marktstudies minder uitgebracht. Het betrof publicaties op het gebied van levensmiddeleningrediënten en kleding/textiel. Oorspronkelijk gepland aantal marktstudies was 51.

• Het aantal bezoekers aan de AccessGuide is 12 000 lager uitgevallen dan de geschatte 36 000. Dit is met name te wijten aan technische problemen met de website. Er is een gebruikersonderzoek uitgevoerd en een verbeterplan opgesteld dat in 2004 geïmplementeerd zal worden.

Behalve het reeds genoemde gebruikersonderzoek inzake de AccessGuide, zijn er klanttevredenheidsonderzoeken uitgevoerd voor negen marktstudies en voor de modeprognoses. De doelgroep toonde zich zeer tevreden over de ontvangen market surveys en modeprognoses en waardeerden deze CBI-publicaties tussen de acht en de negen op een tienpuntsschaal voor zaken als actualiteit, betrouwbaarheid, compleetheid, lay-out, easy-to-read en praktisch nut. In 2003 werd verder een «witte vlek» in het marktinformatiepakket vastgesteld. Het betreft informatie over actuele en verwachte marktontwikkelingen (market intelligence) ten behoeve van bedrijven die reeds actief zijn op de markt of op het punt staan de markt te betreden.

Bedrijfsbemiddeling

Algemeen doel van het bedrijfsbemiddelingsprogramma is het in contact brengen van geselecteerde bedrijven in de CBI-doellanden met het importerende bedrijfsleven in Nederland en omringende EU-landen met het doel zakelijke relaties tot stand te brengen.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• De bedrijfsbemiddeling is als functionaliteit toegevoegd aan de nieuwe CBI website.

Niet behaalde resultaten

• Het kengetal van 1 200 bemiddelde exporteurs van de MvT2003 bleek niet haalbaar. De realisatie bedroeg eenderde hiervan.

• Het importeursbestand bevatte eind 2003 ongeveer 300 bedrijven, waarmee de helft van de verwachte toename werd gerealiseerd.

Een combinatie van factoren ligt aan deze achterblijvende resultaten ten grondslag. Zo waren er aanloopproblemen met de nieuwe webfaciliteit. Ook kenmerkte zich dit jaar door de nodige personeelsproblemen. In 2003 werd besloten de activiteiten binnen het product bedrijfsbemiddeling te beperken tot de daartoe gecreëerde faciliteit op de CBI-website. Plannen voor een méér intensieve persoonlijke begeleiding van exporteurs door de inzet van CBI-consultants zijn daarom niet uitgevoerd.

Human Resource Development Programma

Algemeen doel van het Human Resources Development Programma (HRD) is om managers bij exporterende bedrijven, leveranciers, het georganiseerde bedrijfsleven en bedrijfsondersteunende organisaties in ontwikkelingslanden te ondersteunen op het gebied van export marketing en exportpromotie.

Meer specifiek betekent dit dat door middel van kennisoverdracht en andere activiteiten de kennis en vaardigheden van de doelgroep zijn vergroot. Het betreft hier assistentie in de vorm van seminars, workshops etc.

Belangrijke behaalde resultaten in 2003

• In totaal werden 328 BSO-medewerkers en 331 bedrijfsmedewerkers (eigenaren, exportmanagers/medewerkers) meer getraind dan oorspronkelijk gepland. CBI-trainingen die in ontwikkelingslanden werden uitgevoerd hebben een aanzienlijk lagere kostprijs per deelnemer dan de trainingen in Nederland. Deze trainingen op locatie werden zeer ruim bezocht. Een voorbeeld van een druk bezochte workshop had als onderwerp de mogelijke effecten van de beëindiging van het Multivezelakkoord in 2005. Er namen 160 deelnemers meer aan deel dan oorspronkelijk gepland.

• Door deze toename van de participatie was het mogelijk «in serie» te werken hetgeen een positief effect had op de kostprijs. Ook bij trainingen in Rotterdam deed dit effect zich voor. Er is wel een kanttekening te maken bij deze positieve ontwikkeling met betrekking tot de kostprijs. Een te groot aantal deelnemers kan ten koste gaan van de doeltreffendheid en kwaliteit. Ondanks de sterke toename van het aantal deelnemers, bleek de belangstelling voor CBI-trainingen dermate omvangrijk dat er sprake was van wacht- en reservelijsten; veel geïnteresseerden moesten worden teleurgesteld.

ITC

Het International Trade Centre (ITC) is de technische hulp-«dochter» van de Wereld Handels Organisatie (WTO) en de VN-conferentie inzake Handel en Ontwikkeling (UNCTAD). Het CBI financiert projecten van het ITC.

Er zijn uit het Netherlands Trust Fund (NTF) en het Global Trust Fund (GTF) projecten gefinancierd die complementair zijn aan de CBI-programma's en projecten die regionale handelscapaciteit ondersteunen. Een bijzonder project in dit verband behelst assistentie aan kleine dienstenleveranciers, waaronder veel vrouwen, in Afrika. Daarnaast heeft het CBI de deelname van vertegenwoordigers van de zakensector en de overheid van onder andere Afrikaanse LDC's (Least Developed Countries) aan het ITC Executive Forum, dat voorafgaand aan de Cancun WTO ministeriële bijeenkomst plaatsvond, gesponsord.

Overige

Landelijke Vereniging voor Wereldwinkels (LVW)

Het CBI adviseert de LVW inzake marketing. Het transformatieproces verloopt over het algemeen volgens planning. 53 Wereldwinkels werden in 2003 getransformeerd waarmee het totaal aantal getransformeerde winkels uitkomt op 82. Nog eens 49 winkels zijn in transformatie. De omzetstijging van de getransformeerde winkels bedroeg in 2003 gemiddeld vijftig procent. Deze stijging is in een aantal gevallen mede toe te schrijven aan verandering van locatie van de winkel.

European Fair Trade Association (EFTA)

Een recente evaluatie (uitgevoerd door NedWorc in opdracht van het CBI) toonde aan dat de door het CBI gefinancierde assistentie aan de EFTA heeft geleid tot markttoegang van de doelgroep op EU-markten. De fair-trade markten zijn een opstap tot de mainstream markten, zoals supermarktketens.

Innovatie

E-learning is in 2003 toegepast in verschillende trainingen in het kader van de Sectorale Exportontwikkelings Programma's. Hoewel door gebrekkige infrastructuur in doelgroeplanden en bij de doelgroepen zelf nog eenvijfde van de deelnemers problemen ondervindt, is het desondanks een zeer succesvol instrument gebleken. De betere voorbereiding van de deelnemers aan trainingen in Rotterdam leidde tot een sterke verhoging van de effectiviteit en efficiëntie voor deze trainingen.

3. Financieel

Het CBI baseert zijn financiële bedrijfsvoering op het stelsel van baten en lasten, overeenkomstig de Comptabiliteitswet en de daarop gebaseerde regelgeving.

Productie en kosten in 2003 (bedragen in € x 1 000)
ProductProductieKosten/bijdrage
I. Sectorale Export Ontwikkelingsprogramma4348 387
II. Business Promotion Organisation Development Programma01 156
III. Marktinformatieprogramma2 0902 080
IV. Bedrijfsbemiddelingsprogramma353353
V. Human Resource Development2 2412 212
VI Overige460459
VII. ITC1 5861 586
Totaal7 16416 233

In 2003 is bepaald dat de afrekening van de productie van een programma voortaan zal plaatsvinden bij afronding van het gehele programma. Een tweetal producten hebben een meerjarig karakter (SEOP's en BSOD's) waardoor de uitgaven voor deze programma's in 2003 – voor zover de productie van de programma's nog niet werd opgeleverd – onderdeel vormen van het onderhandenwerk. In voorgaande jaren werden deze inkomsten en uitgaven merendeels als opbrengsten en kosten opgenomen in bovenstaande specificatie.

De Directeur Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in het verslagjaar producten met een totale waarde van EUR 7,2 miljoen afgenomen van het CBI.

Op de volgende pagina's worden overzichten gegeven die nadere financiële informatie over het verslagjaar 2003 verschaffen. Het betreft:

• een baten-lastenoverzicht;

• een kasstroomoverzicht;

• een balans;

• een overzicht vermogensontwikkeling.

Voor de verschillende overzichten zijn de volgende waarderingsgrondslagen gebruikt.

• De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

• Voor zover niet anders vermeld worden activa en passiva verantwoord tegen nominale waarde (inclusief BTW).

• Materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen aanschafprijs en lineair afgeschreven op basis van de verwachte economische levensduur.

• De voorraden betreffen voornamelijk onderhandenwerk en worden gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een eventuele voorziening voor voorziene verliezen. Op de voorraden worden tevens in mindering gebracht de aan de opdrachtgever en aan derden vooruit gefactureerde bedragen. Indien de vooruit gefactureerde bedragen hoger zijn dan de uitgaven wordt het onderhanden werk gepresenteerd aan de creditzijde van de balans. Met ingang van 2001 zijn in het onderhandenwerk ook de directe arbeidskosten met een opslag voor indirecte kosten opgenomen.

• Debiteuren worden gewaardeerd tegen nominale waarde en indien noodzakelijk onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid.

• Saldi in vreemde valuta worden gewaardeerd tegen de op balansdatum geldende bankkoers. Transacties gedurende het boekjaar worden afgewikkeld tegen de dagkoers.

Baten-lastenoverzicht 2003 (in EUR1000)

   (1)(2)(3)=(2)–(1)
 OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  Baten   
  Opbrengst moederdepartement13 7757 164– 6 611
  Opbrengst overige departementen   
      
  Opbrengst derden180114– 66
  Rentebaten43518
  Buitengewone baten 44
  Exploitatiebijdrage000
  Totaal baten13 9987 333– 6 665
      
  Lasten   
  Apparaatskosten   
  * personele kosten1 7711 097– 674
  * materiële kosten12 0576 049– 6 008
  Rentelasten990
  Afschrijvingskosten   
  * materieel150148– 2
  * immaterieel   
  Dotaties voorzieningen11210
  Buitengewone lasten   
  Totaal lasten13 9987 324– 6674
      
  Saldo van baten en lasten099

Baten en lasten

De lagere baten en lasten in 2003 zijn geheel en al toe te schrijven aan het eerder genoemde besluit (zie toelichting op tabel «Productie en kosten in 2003») om niet meer tussentijds op deel-activiteitniveau, maar aan het einde van het programma op resultaatniveau af te rekenen.

Kasstroomoverzicht 2003 (in EUR1000)

   (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1. Rekening courant RIC   
  1 januari 2003– 132 8322 845
      
2. Totaal operationele100– 2 478– 2 578
  Kasstroom   
      
3a.-/-totaal investeringen– 50– 185– 135
3b.+/+totaal boekwaarde desinvesteringen   
      
3. Totaal Investeringskasstroom– 50– 185– 135
      
4a.-/-eenmalige uitkering aan Moederdepartement   
4b.+/+eenmalige storting door Moederdepartement   
4c.-/-aflossingen op leningen– 89– 818
4d.+/+beroep op leenfaciliteit500– 50
4. Totaal Financieringskasstroom– 39– 81– 42
      
5. Rekening courant RIC 31 december 2003– 28890
  (=1+2+3+4)   
  (maximale roodstand 0,5 miljoen euro)   

Toelichting mutatie Rekening courant RHB

De afwijking van het RHB saldo per 1/1/2003 staat in relatie met de post onderhanden werken zoals in vorige verantwoording is aangegeven. In 2003 hebben deze onderhanden werken tot uitgaven geleid.

Balans per 31 december 2003(in EUR1000)
 Balans 31/12/03Balans 01/01/03
Activa  
   
Immateriële activa  
Materiële activa  
* grond en gebouwen15863
* installaties en inventarissen6787
* overige materiële vaste activa107145
Voorraden1 1720
Debiteuren2762
Nog te ontvangen1 8611 720
Liquide middelen882 838
Totaal activa3 4804 915
   
Passiva  
Eigen vermogen354341
* exploitatiereserve00
* verplichte reserves00
* onverdeeld resultaat913
Leningen bij het MvF141222
Voorzieningen00
Crediteuren511435
Nog te betalen2 4653 904
Totaal Passiva3 4804 915
ActivaMateriële activa
 VerbouwingInventaris installatiesHard- en SoftwareTotaal
 EUREUREUREUR
Aanschaffingsprijs per 01/01/03174 946307 715305 895788 556
Cumulatieve afschrijvingen(112 367)(221 030)(160 349)(493 746)
     
Boekwaarde per 01/01/0362 57986 685145 546294 810
     
Mutaties boekjaar:    
Bij: investeringen164 1273 63317 665185 425
Af: afschrijvingen(68 749)(23 260)(55 759)(147 768)
Totaal mutaties95 378(19 627)(38 094)37 657
     
Aanschaffingsprijs per 31/12/03339 073311 348323 560973 981
Cumulatieve afschrijvingen(181 116)(244 290)(216 108)(641 514)
     
Boekwaarde per 31/12/03157 95767 058107 452332 467
     
Afschrijvingspercentage25% 20%20% 10%33% 20% 

Voorraden

Onderhandenwerk heeft betrekking op nog niet afgeronde productie voor opdrachtgever DGIS. In mindering is gebracht de vooruit ontvangen bedragen inzake deze opdrachten. Het in 2003 genomen besluit dat de afrekening van de productie plaats zal vinden bij afronding van een programma betekent dat het onderhandenwerk in de komende jaren zal toenemen. Het vooruit ontvangen bedrag van opdrachtgever DGIS houdt gelijk tred met deze ontwikkeling in het onderhandenwerk. Indien het onderhanden werk zou zijn afgerekend op activiteitenbasis zoals tot en met 2002 het geval was, zou voor een bedrag van EUR 8,7 miljoen onderhandenwerk uitgaven en ontvangsten gerealiseerd zijn in de kostprijs en omzet 2003. Het resultaateffect van deze wijziging in afrekensystematiek is nihil.

In het jaar 2003 heeft het CBI voor EUR 13 776 000 aan bijdragen van het moederdepartement ontvangen. Rekening houdend met de ontvangen programmabijdragen die in 2002 nog niet waren aangewend heeft het CBI per 31/12/2003 voor EUR 8 973 675 reeds ontvangen ter financiering van het onderhandenwerk.

De specificatie per 31 december 2003 luidt als volgt:

   
 31-12-200331-12-2002
 EUREUR
– gedane uitgaven10 145 7041 135 947
– ontvangen bijdrage derden0(74 852)
– ontvangen van opdrachtgever(8 973 675)(2 361 920)
Totaal voorraden/OHW1 172 029(1 300 825)

Debiteuren

Het CBI heeft een bedrag van EUR 55 717 opgenomen als voorziening voor dubieuze debiteuren dat in mindering is gebracht op de post debiteuren.

Incasso van de dubieuze debiteuren zal naar alle waarschijnlijkheid niet tot resultaat leiden bij enkele debiteuren in ontwikkelingslanden die zonder geldige reden verstek lieten gaan bij een door het CBI voor hen gereserveerde en gefactureerde plaats op een internationale vakbeurs.

EUR
Stand voorziening dubieuze debiteuren per 1 januari 200335 127
Bij: dotatie voorziening 200320 590
Stand 31 december 200355 717

Nog te ontvangen

De nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen betreffen voornamelijk voorschotten/te verrekenen bedragen met betrekking tot het Netherlands Trust Fund en Global Trust Funds bij het ITC en overige overlopende posten.

Liquide middelen
 31-12-200331-12-2002
 EUREUR
Rekening courant Rijkshoofdboekhouding87 8462 832 017
Kasgelden4116 205
 88 2572 838 222

Passiva

Eigen vermogen/Onverdeeld resultaat

Het onverdeelde resultaat over het jaar 2003 bedraagt EUR 9 163 en wordt toegevoegd aan het eigen vermogen.

Leningen bij het ministerie van Financiën

De leenfaciliteit van het ministerie van Financiën wordt aangewend ter financiering van de materiële vaste activa.

  
 EUR
Saldo per 1-1-2003221 818
Bij: in 2003 aangegane leningen0
Af: In het boekjaar afgelost(81 116)
Saldo per 31-12-2003140 702

Het rentepercentage op deze leenfaciliteit wordt halfjaarlijks vastgesteld door het ministerie van Financiën. Het gewogen gemiddelde rentepercentage van de leningen bedraagt 3,93%.

Het openstaande saldo wordt afgelost volgens het volgende schema:

2004:46 702
2005:38 000
2006:28 000
2007:28 000

Crediteuren

De crediteuren hebben alle een looptijd korter dan één jaar.

Nog te betalen

1) Ministerie van Buitenlandse Zaken

De bijdrage van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan het ITC waarover nog verantwoording moet worden afgelegd, is onder deze post geplaatst. Aan de activa-zijde van de balans op de post «Nog te ontvangen» staat de tegenwaarde vermeld. Daarnaast betreft het een teruggestorte bijdrage van het ITC die nog aan het moederdepartement moet worden overgemaakt.

  
Bijdrage ITC waarover nog verantwoording verschuldigd is1 831 521
Afrekening ITC115 357
Uit te keren i.h.k.v. 5% vermogensregeling6 807
Teveel afgerekend aan opdrachtgever in 2002103 321
Totaal2 057 006

2) Overige

Deze schulden ad 408 396 hebben betrekking op nog te ontvangen rekeningen over 2002, alsmede een reservering voor lopende vakantiedagen en vakantiegeld.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

De niet uit de balans blijkende verplichtingen betreffen het huurcontract voor de kantoorruimte dat loopt tot 31 december 2008. De jaarlijkse huurpenningen bedragen EUR 240 000.

Verder is het CBI in 2003 voor een bedrag van EUR 1,7 miljoen verplichtingen aangegaan op de onderhandenwerk projecten. Deze verplichtingen zullen in 2004 worden afgewikkeld.

Overzicht vermogensontwikkeling 1999–2003 (in EUR1000)
 19992000200120022003 begroot2003 realisatie
1) Eigen vermogen per 1/11 032429447341341354
2) saldo van baten en lasten 1801309
3a) uitkering aan moederdepartement– 545 – 7   
3b) bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen      
3c) Overige mutaties in eigen vermogen– 59 – 99   
3) Totaal directe mutaties in eigen vermogen– 6040– 106   
4) Eigen vermogen per 31/12 (1+2+3)429447341354341363

10. SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2003 EN TOELICHTING

Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)

I Saldibalans per 31 december 2003

       
  EUR1000   EUR1000
1Uitgaven ten laste van de begroting9 540 595 2Ontvangsten ten gunste van de begroting615 233
       
3Liquide middelen19 662 4aRekening-courant RHB8 934 189
       
5Intra-comptabele vorderingen21 480 6Intra-comptabele schulden32 315
       
Intra-comptabele activa9 581 737 Intra-comptabele passiva9 581 737
8Extra-comptabele vorderingen487 037 8aT.r. extra-comptabele vorderingen487 037
       
10Voorschotten4 602 496 10aT.r. voorschotten4 602 496
       
11aT.r. garantieverplichtingen1 212 653 11Garantieverplichtingen1 212 653
       
12aT.r. openstaande verplichtingen6 597 907 12Openstaande verplichtingen6 597 907
       
Extra-comptabele activa12 900 093 Extra-comptabele passiva12 900 093
       
Totaal activa22 481 830 Totaal passiva22 481 830

II INLEIDING

1. Algemeen

De saldibalans is een financiële staat waarop de standen van de intra- en extra comptabele rekeningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verantwoord.

Het intra-comptabele deel van de saldibalans geeft inzicht in de kasstromen. Het gaat hier met name om de uitgaven en ontvangsten van dienstjaar 2003, die nog met het Ministerie van Financiën moeten worden verrekend. Na goedkeuring van de Rijksrekening vindt de verrekening plaats. De tegenrekening van de uitgaven en ontvangsten is de post «Rijkshoofdboekhouding» (RHB), de rekening-courant tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën. Onder het intra-comptabele deel zijn ook de liquide middelen van het Ministerie opgenomen. De uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband, die met derden zullen worden verrekend en niet ten laste c.q. ten gunste van de begroting zijn gebracht, zijn verantwoord onder de intra-comptabele vorderingen en schulden.

Het extra-comptabele deel van de saldibalans geeft enerzijds inzicht in de standen van de uitstaande vorderingen en voorschotten die in het verleden tot kasstromen hebben geleid (ten laste c.q. ten gunste van de begrotingen van voorgaande jaren). Anderzijds bevat dit deel van de saldibalans de post openstaande verplichtingen. Deze post geeft inzicht in de toekomstige kasstromen. Openstaande verplichtingen kunnen leiden tot uitgaven ten laste van begrotingen van volgende jaren. De extra-comptabele rekeningen worden met behulp van diverse tegenrekeningen in evenwichtsverband geboekt.

De saldibalans en de toelichting daarop zijn opgesteld conform de richtlijnen in het HAFIR.

2. Waarderingsgrondslagen

In 2003 is het Ministerie van Buitenlandse Zaken overgestapt op een ERP-systeem. Hierbij is in de financiële administratie voor de omrekening van bedragen die luiden in vreemde valuta de «corporate rate» geïntroduceerd. Deze koers wordt jaarlijks per valuta vastgesteld en geldt in beginsel voor het hele kalenderjaar.

De uitgaven en verplichtingen in vreemde valuta worden gedurende het jaar met deze vaste koers omgerekend. Voor wat betreft de uitgaven is in 2003 92% gerealiseerd in euro, 5% in USD en 3% in circa 100 andere vreemde valuta. Voor wat betreft de verplichtingen ligt dit percentage op 94% euro, 4% in USD en 2% in overige valuta.

De corporate rate 2003 van de USD was vastgesteld op 1 USD = 1 euro. Voor 2004 is dit 1 USD = 0,9 euro.

De balansposten per 31 december worden gewaardeerd naar de corporate rate van het volgende boekjaar. Intra-comptabel betreft dit de liquide middelen, extra-comptabel betreft het de vorderingen, voorschotten en openstaande verplichtingen. De herwaardering die hieruit voortvloeit wordt verwerkt in de kasen verplichtingenstroom van het afgelopen jaar.

De overige in de saldibalans en de toelichting opgenomen bedragen zijn gewaardeerd tegen de historische waarde.

Met ingang van boekjaar 2003 wordt in de verplichtingenstroom ook de bijstelling op verplichtingen aangegaan in voorgaande boekjaren meegeteld. In voorgaande verslagjaren werd dit type bijstelling apart in de toelichting op de saldibalans gepresenteerd als «negatieve» bijstelling.

3. Toelichting waarderingsverschil

In navolgend overzicht wordt de saldibalans per 1 januari 2003 tegen zowel de waardering volgens de waarderingsgrondslagen die tot en met 2002 werden gehanteerd, als de waardering volgens de systematiek van de corporate rate gepresenteerd.

Saldibalans per 1 januari 2003
  Waardering corporate rateWaardering grondslagen 2002   Waardering corporate rateWaardering grondslagen 2002
  EUR1000EUR1000   EUR1000EUR1000
         
1Uitgaven ten laste van de begroting9 000 3629 000 362 2Ontvangsten ten gunste van de begroting763 477763 477
         
         
         
3Liquide middelen19 76719 667 4aRekening-courant RHB8 261 2158 261 215
         
5Intra-comptabele vorderingen19 47319 443 6Intra-comptabele schulden14 78014 780
         
 Herwaarderingsverschil– 1300     
         
Intra-comptabele activa9 039 4729 039 472 Intra-comptabele passiva9 039 4729 039 472
         
8Extra-comptabele vorderingen426 588426 541 8aT.r. extra-comptabele vorderingen426 588426 541
         
10Voorschotten4 104 3274 158 830 10aT.r. voorschotten4 104 3274 158 830
         
11aT.r. garantieverplichtingen1 365 6701 365 670 11Garantieverplichtingen1 365 6701 365 670
         
12aT.r. openstaande verplichtingen7 820 5857 969 153 12Openstaande verplichtingen7 820 5857 969 153
         
Extra-comptabele activa13 717 17013 920 194 Extra-comptabele passiva13 717 17013 920 194
 Totaal activa22 756 64222 959 666  Totaal passiva22 756 64222 959 666

Het herwaarderingsverschil van EUR 130 000 is in 2003 overgeboekt naar het artikel koersverschillen.

Om de leesbaarheid van de toelichting op de saldibalans 2003 te vergroten en te kunnen vergelijken met de toelichting op de saldibalans 2002, zijn in de vergelijkende staatjes de cijfers volgens de waarderingsgrondslagen van 2002 opgenomen.

III TOELICHTING OP DE SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2003 (IN EUR1000)

1 Uitgaven ten laste van de begroting (debet 9 540 595 x EUR1000)

Onder deze post zijn de gerealiseerde uitgaven opgenomen van het jaar 2003. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het Ministerie van Financiën. Het saldo is als volgt opgebouwd:

Te verevenen uitgaven 2002 9 000 362

Af: In 2003 verevende uitgaven dienstjaar 2002 –/– 9 000 362

Bij: Uitgaven dienstjaar 2003 9 540 595

Te verevenen per 31 december 2003 9 540 595

2 Ontvangsten ten gunste van de begroting (credit 615 233 x EUR1000)

Onder deze post zijn de gerealiseerde ontvangsten opgenomen van het jaar 2003. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het Ministerie van Financiën. Het saldo is als volgt opgebouwd:

Te verevenen ontvangsten 2002 763 477

Af: In 2003 verevende ontvangsten dienstjaar 2002 –/– 763 477

Bij: Ontvangsten dienstjaar 2003 615 233

Te verevenen per 31 december 2003 615 233

3 Liquide middelen (debet 19 662 x EUR1000)

De liquide middelen omvatten girale en chartale gelden, alsmede gelden onderweg en hebben betrekking op het Departement en de Vertegenwoordigingen in het buitenland. Het treasury-beleid is er, met betrekking tot de gelden van Hoofdstuk V van de Rijksbegroting, op gericht te komen tot een optimale beheersing van de geldomvang en een kostenminimalisatie ten aanzien van bankkosten en rentederving. Hierbij spelen aspecten als liquiditeitenbeheer, valutarisicobeheer, debiteuren- en crediteurenbeheer een grote rol.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
3.1 Kassaldi2 2812 335
3.2 Banksaldi18 71219 151
3.3 Girosaldi1912
3.4 Gelden onderweg– 1 350– 1 831
Totaal19 66219 667

3.1 Kassaldi (debet 2 281 x EUR1000)

Uit oogpunt van een adequaat liquiditeitenbeheer wordt ernaar gestreefd de hoogte van de kassaldi zoveel mogelijk te beperken. Naast de normale kassaldi worden op 30 Vertegenwoordigingen (vorig jaar: 26) contanten in voorraad gehouden in verband met eventuele calamiteiten. Per 31 december 2003 bedroegen deze Noodreserves EUR 1,0 mln. Enkele Vertegenwoordigingen worden regelmatig voorzien van contanten, omdat giraal bankverkeer niet mogelijk is. Het merendeel van de kassaldi wordt in vreemde valuta aangehouden.

3.2 Banksaldi (debet 18 712 x EUR1000)

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Banksaldi buitenland19 21519 826
Banksaldi binnenland– 503– 675
Totaal18 71219 151

Van de banksaldi binnenland betreft EUR 77,8 mln. de Vertegenwoordigingen en EUR –/– 78,3 mln. het Departement. De bankrekeningen die de Vertegenwoordigingen in Nederland aanhouden zijn tezamen met een van de bankrekeningen van het Departement ondergebracht in een pool waarbij saldo nul het uitgangspunt is. De Vertegenwoordigingen kunnen op basis van een vooraf ingediende liquiditeitsplanning zelfstandig gelden uit de pool overtrekken naar de lokale bankrekeningen. Van de in het buitenland aanwezige bankgelden bedroeg het tegoed in euro's EUR 4,6 mln. en het equivalent van het saldo in vreemde valuta EUR 14,6 mln.

3.4 Gelden onderweg (credit 1 350 x EUR1000)

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Betalingsopdrachten binnenland1314
Kruisposten14533
Overmakingen van het Departement naar de Vertegenwoordigingen en tussen Vertegenwoordigingen101 006
Betalingsopdrachten Vertegenwoordigingen– 1 518– 2 884
Totaal– 1 350– 1 831

Betalingopdrachten Vertegenwoordigingen betreft gelden onderweg die zijn verantwoord in het chequedagboek van de Vertegenwoordigingen.

4 Rekening-courant RHB (credit 8 934 189 x EUR1000)

Op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weergegeven.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
4.1 Rekening-courant RHB8 934 1898 261 215
4.2 Te verrekenen RHB00
Totaal8 934 1898 261 215

Het verschuldigde saldo op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is in overeenstemming met de opgave van de RHB.

5 Intra-comptabele vorderingen (debet 21 480 x EUR1000)

Onder deze post zijn de vorderingen opgenomen, die zijn ontstaan als gevolg van uitgaven ten behoeve van derden.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
5.1 Ministeries7 673272
5.2 Persoonlijke rekeningen487423
5.3 Externe debiteuren4 1831 947
5.4 Overige vorderingen9 13716 801
Totaal21 48019 443

Van de totale EUR 21,4 mln. aan vorderingen is per 31 december 2003 EUR 7,6 mln. opgenomen in de debiteurenadministratie, in 2002 bedroeg dat saldo EUR 2,1 mln. De stijging wordt met name veroorzaakt doordat met de introductie van de nieuwe financiële administratie ook de Vertegenwoordigingen de beschikking hebben over een debiteurenmodule. Dit betreft vorderingen voor de categorieën Ministeries, Persoonlijke Rekeningen en Externe debiteuren.

De toename van het saldo Ministeries per 31 december 2003 ten opzichte van het saldo ultimo 2002 wordt veroorzaakt doordat met de invoering van de nieuwe financiële administratie gewerkt wordt met een gewijzigd rekeningschema waarbij de vorderingen op ministeries separaat worden geregistreerd en niet meer zijn ondergebracht in de balanscategorie (diverse) Overige vorderingen.

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele vorderingen en de ouderdom.

Specificatie x EUR1000
 Totaal2003200220012000 en ouder
– Direct opeisbaar ministeries7 6736 5561 092250
– Direct opeisbaar persoonlijke rekeningen1883615200
– Direct opeisbaar externe debiteuren4 1773 34981990
– Direct opeisbaar overige vorderingen8 9204 3594 2812800
Totaal direct opeisbare vorderingen20 95814 3006 3443140
Geconditioneerde vorderingen517    
Op termijn opeisbare vorderingen5    
Totaal21 480    

5.1 Ministeries (debet 7 673 x EUR1000)

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Nog in te vorderen3 358– 46
Ingevorderd4 315318
Totaal7 673272

Het nog in te vorderen bedrag per 31 december 2003 betreft de volgende ministeries:

– Defensie 984

– Economische Zaken (Economische Voorlichtingsdienst) 755

– Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 663

– Overige ministeries  956

Totaal 3 358

5.3 Externe debiteuren (debet 4 183 x EUR1000)

Deze categorie vorderingen heeft betrekking op derden zoals particulieren, bedrijven en dergelijke. Het betreft onder meer vorderingen die ontstaan zijn met betrekking tot uitgaven in het kader van dienstverlening dan wel afrekeningen van projecten in de OS-sector. Deze vorderingen ontstaan zowel op het Departement als op de Vertegenwoordigingen in het buitenland.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Nog in te vorderen992139
Ingevorderd3 1911 808
Totaal4 1831 947

5.4 Overige vorderingen (debet 9 137 x EUR1000)

Onder deze categorie worden vorderingen opgenomen die niet in de overige categorieën vallen. Hieronder vallen ook vorderingen ontstaan naar aanleiding van een uitgave, die ter plaatse op de Vertegenwoordiging verrekend wordt.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Te vorderen BTW4 4013 764
Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland4 4015 980
Overlopende rekeningen oude boekjaar1052 390
Diverse vorderingen2304 667
Totaal9 13716 801

6 Intra-comptabele schulden (credit 32 315 x EUR1000)

Hieronder vallen schulden ontstaan door ontvangsten en inhoudingen die met derden verrekend zullen worden.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Loonheffing en premies9 2728 398
Overlopende rekeningen oude boekjaar351558
Ter plaatse te verrekenen8561 057
Diverse overige schulden21 8364 767
Totaal32 31514 780

Loonheffing en premies zijn op de salarissen van december 2003 ingehouden en zijn begin 2004 afgedragen.

De post Diverse overige schulden bestaat voor een bedrag van EUR 22,5 mln. uit ontvangsten van de VN uit hoofde van de zgn. Escrow regeling. Er bestaat onvoldoende zekerheid over de precieze herkomst van deze middelen en als gevolg hiervan ook over de bestemming ervan. In 2004 wordt duidelijkheid verwacht over de precieze herkomst en samenstelling van deze middelen. Naar verwachting zal een gedeelte van deze ontvangsten in 2004 naar de algemene middelen worden geboekt.

Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele schulden en de ouderdom.

Specificatie x EUR1000
 Totaal2003200220012000 en ouder
Direct opeisbare schulden32 31527 3733 1671 7750

8 Extra-comptabele vorderingen (debet 487 037 x EUR1000)

Dit betreffen vorderingen die reeds ten laste van de begroting zijn gebracht en extra-comptabel worden bewaakt. Deze vorderingen hebben vaak een langdurig karakter.

Specificatie x EUR1000
 31 december 200331 december 2002
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen324 093271 506
Verrichte garantiebetalingen NIO98 13688 847
Stichting ECDPM18 37818 378
Diverse extra-comptabele vorderingen46 43047 810
Totaal487 037426 541

Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen en de ouderdom.

Specificatie x EUR1000
 Totaal2003200220012000 en ouder
– Op termijn opeisbaar begrotingsleningen324 09388 50449 35252 107134 130
– Op termijn opeisbaar overige vorderingen3 4350003 435
Totaal op termijn opeisbare vorderingen327 52888 50449 35252 107137 565
– Direct opeisbaar garantiebetalingen98 13611 41310 7469 86766 110
– Direct opeisbaar overige vorderingen38 9581 89413 80815 2548 002
Totaal direct opeisbare vorderingen137 09413 30724 55425 12174 112
Geconditioneerde vorderingen22 415    
Totaal487 037    

Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen

Saldo per 1 januari 2003 271 506

Bij: Consolidaties 2003 58 631

Af: Kwijtscheldingen 0

Af: Aflossingen in 2003 6 044

Saldo per 31 december 2003 324 093

De begrotingsleningen zijn voornamelijk met OS-landen afgesloten. Overeenkomstig het in de leningovereenkomsten vastgestelde aflossingsschema zal het saldo per 31 december 2003 in de volgende jaren worden afgelost. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele toekomstige kwijtscheldingen en nog op te nemen begrotingsleningen (consolidaties). In 2003 is de begrotingslening aan Pakistan geconsolideerd. Omdat hierbij geen kapitaalmarktleningen zijn gevoegd heeft dit geen invloed op de stand van de lening. Wel is deze consolidatie van EUR 29,9 mln. van invloed op de ouderdomsanalyse.

  
20048 197
20057 082
20066 466
20076 466
20089 911
na 2008285 971
 324 093

Verrichte garantiebetalingen Ned. Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)

Saldo per 1 januari 2003 88 847

Bij: Overmakingen aan de NIO in 2003 74 165

Af: Ontvangsten van de NIO in 2003 4 398

Af: Kwijtscheldingen in 2003 5 780

Af: Consolidaties 54 698

Saldo per 31 december 2003 98 136

Stichting ECDPM

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in 1986 besloten in totaal EUR 18,4 mln. ter belegging aan de Stichting European Centre for Development Policy Management ter beschikking te stellen. De opbrengst van de belegde middelen zal worden aangewend ter dekking van de personeels- en exploitatiekosten van de Stichting. Het is de Stichting verboden de beschikbaar gestelde bedragen te beleggen in risicodragend vermogen. De overeenkomst met het Centrum liep oorspronkelijk tot 31 december 2002 en is inmiddels verlengd tot 31 december 2006. Bij beëindiging van deze overeenkomst staan de belegde middelen ter beschikking van de Staat.

Diverse extra-comptabele vorderingen

Diverse extra-comptabele vorderingen bestaat uit:

Restfondsen bij de Wereldbank en VN-organisaties 20 454

Te ontvangen rente op begrotingsleningen en garantiebetalingen 16 993

Vorderingen RSS 3 435

(huur) Waarborgsommen 3 823

Vordering ministerie van Justitie inzake opvang asielzoekers 955

Ingevorderde voorschotten 556

Buiteninvordering gestelde vorderingen 214

46 430

Het saldo restfondsen bij de Wereldbank en VN-organisaties betreft het daar fysiek aanwezige saldo.

Niet uit de saldibalans blijkende extra-comptabele vorderingen

Het ministerie stelt geld beschikbaar voor de vorming van fondsen. Deze fondsen dienen voor lange termijn financiering van OS-gerelateerde activiteiten. Bij beëindiging van het fonds vloeien de resterende middelen terug naar de Staat. Aangezien de einddatum van het fonds niet is bepaald en ook de vordering niet vooraf is te bepalen, worden deze vorderingen niet in de saldibalans opgenomen.

10 Extra-comptabele voorschotten (debet 4 602 496 x EUR1000)

Dit betreffen nog openstaande voorschotten, waarvan de uitgaven reeds ten laste van de begroting zijn gebracht. Afwikkeling vindt plaats op basis van ontvangen verantwoordingen.

Ouderdomsanalyse voorschottenstand

Dankzij de introductie van een nieuw financieel systeem in 2003 is het, in tegenstelling tot voorgaande jaren, mogelijk om een ouderdomsanalyse op de voorschottenstand te geven. Als gevolg van de conversiewijze is het echter niet mogelijk het saldo van tot en met 2002 verstrekte voorschotten nader uit te splitsen. In navolgend overzicht wordt de ouderdomsanalyse van de voorschottenstand gepresenteerd.

Specificatie EUR x 1 000
 Totaal20032002 en eerder
– Voorschotten4 095 0801 948 0612 147 019
– Voorschotten zacht446 705215 281231 424
Totaal4 541 7852 163 3422 378 443
    
– Overige voorschotten38 383  
– Overige voorschotten zacht22 328  
Totaal overige voorschotten60 711  
Totaal4 602 496  

Voorschottenstand

Ten opzichte van 2002 is de voorschottenstand toegenomen met EUR 443,6 mln. De belangrijkste oorzaak van deze stijging is de gewijzigde systematiek als gevolg van het in 2002 geïntroduceerde nieuwe voorschotten beheer en -beleid. Voorschotten die door de uitvoerende organisatie wel verantwoord zijn, maar waarop nog geen accountantsverklaring is ontvangen worden sinds 2002 nog wel in de voorschottenstand opgenomen. Dit zijn de zgn. «zachte» voorschotten. Ultimo 2003 is dit specifieke saldo ten opzichte van 2002 met EUR 196,7 mln. gestegen tot EUR 469,0 mln.

De Overige voorschotten bestaan uit voorschotten verstrekt aan de Nederlandse Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (NIO) en zgn. aanloopvoorschotten. Deze laatste categorie zijn voorschotten die worden verstrekt aan ambtenaren die worden uitgezonden naar Vertegenwoordigingen in het buitenland. Over deze voorschotten wordt geen ouderdomsanalyse gegeven.

Voorschottenstroom*

 
 Saldo ultimo 2002WaardesprongOpeningsbalansOpboekingenAfboekingenSaldo
Hard3 886 528–/– 52 0613 834 4672 773 6812 474 6854 133 463
Zacht272 302–/– 2 442269 8602 941 4722 742 298469 033
Totaal4 158 830–/– 54 5034 104 3275 715 1525 216 9834 602 496

* De voorschottenstroom wordt zowel positief als negatief «opgeblazen» door correcties op foutieve boekingen.

De specificatie van de openstaande voorschotten (> EUR 25 mln.) per 31 december 2003 is als volgt:

WB Partnership Programma 239 667

WHO Partnership Programma 218 178

FMO uitvoering Oret-Miliev programma 2003–2004 139 343

MFP-subsidie ICCO 2003–2006 108 346

MFP-subsidie CORDAID 2003–2006 106 274

MFP-subsidie NOVIB 2003–2006 95 573

SNV-subsidie 2002–2006 81 289

MFP-subsidie HIVOS 2002–2003 60 687

Wereldbevolkingsfonds (UNFPA) 46 013

FMO infrastructuurfonds voor de MOL's 45 300

UNDP Partnership Programma 37 952

Afghan Reconstruction Trust Fund 35 000

UNICEF Immuniseringprogramma 31 385

Rehabilitatiesteun Mozambique 29 937

Programma Samenwerkende Opkomende Markten (PSOM 1998–2003) 28 919

MFP-subsidie PLAN Nederland 2003–2006 28 170

WB cofinancieringprogramma Onderwijsontwikkeling Tanzania 26 670

MGFR-programma Kerala, India 25 500

Macrosteun PRSP Tanzania 25 324

Personele Samenw. met Ontwikkelingslanden (PSO-subsidie 2002–2003) 25 000

Macrosteun Wereldbank Macedonië 25 000

Overige openstaande voorschotten (< EUR 25 mln.) 3 142 969

Totaal 4 602 496

11 Openstaande garantieverplichtingen (credit 1 212 653 x EUR1000)

Dit betreffen door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingssamenwerking (NIO) onder staatsgarantie verstrekte kapitaalmarktleningen aan ontwikkelingslanden, de garantstelling inzake Suriname (raffinaderij Staatsoliemaatschappij en de in 2002 aangegane garantie t.o.v. het Ministerie van Financiën van Suriname) en de garantstelling inzake de levering van Fokkers aan Ethiopië.

Opbouw garantieverplichtingen:

Garantieverplichtingen per 1 januari 2003 1 365 670

Aangegane verplichtingen in 2003 + 1 800

Tot betaling gekomen verplichtingen 2003 –/– 11 414

Aflossingen ontwikkelingslanden 70 629

Consolidaties in 2003 43 092

Kwijtscheldingen Ontwikkelingslanden 4 986

Garantstelling Fokkers Ethiopië 4 763

Garantstelling Raffinaderij Suriname 6 160

Garantstelling Ministerie van Financiën Suriname 13 773

–/– 143 403

Garantieverplichtingen per 31 december 2003 1 212 653

De specificatie van de garantieverplichtingen (> EUR 25 mln.) per land per 31 december 2003 luidt als volgt:

Indonesië 373 919

India 361 787

Egypte 56 732

Pakistan 46 257

Jamaica 35 840

Angola 31 547

Kenia 30 365

China 26 492

Overige landen (< EUR 25 mln. per verplichting) 107 242

Subtotaal 1 070 181

Garantstelling Ministerie van Financiën Suriname 110 180

Garantstelling Raffinaderij Suriname 14 000

Garantstelling Fokkers Ethiopië   18 292

Totaal 1 212 653

12 Openstaande verplichtingen (credit 6 597 907 x EUR1000)

Opbouw openstaande verplichtingen:

Openstaande verplichtingen per 1 januari 2003 7 969 153

Waardesprong als gevolg van introductie Corporate Rate –/– 148 568

Openstaande verplichtingen per 1 januari 2003 (waardering tegen CR) 7 820 585

Aangegane verplichtingen in 2003 + 8 306 503

Tot betaling gekomen verplichtingen 2003 –/– 9 529 181

Openstaande verplichtingen per 31 december 2003 6 597 907

De oorzaken van de gedaalde verplichtingenstand zijn:

– de herwaardering van de verplichtingenstand (als uitvloeisel van de nieuw geïntroduceerde corporate rate) heeft geleid tot een waardedaling van de verplichtingenstand van EUR 148,5 miljoen;

– bij de reguliere beëindiging van een aantal projecten zijn de totale kosten verbonden aan de uitvoering lager uitgevallen dan oorspronkelijk begroot;

– een aantal projecten werd voortijdig beëindigd;

– bij een aantal projecten vonden projectonderdelen geen doorgang;

– betalingen in vreemde valuta die in totaal kleiner zijn dan het gecommitteerde bedrag, waarna de resterende committering wordt gedecommitteerd;

– herwaardering van de resterende verplichting in vreemde valuta (-/- EUR 97,8 mln).

De specificatie van de openstaande verplichtingen (> EUR 25 mln.) per 31 december 2003 luidt als volgt:

   
Medefinancieringsorganisaties 1 262 650
Waarvan:  
– Icco338 418 
– Hivos191 010 
– Novib299 883 
– Cordaid330 925 
– Plan Nederland87 414 
– Terre des Hommes15 000 
Europees ontwikkelingsfonds 1 171 347
Partnershipprogramma wereldbank 355 220
Begrotingsmiddelen SNV 245 327
FMO/ ORET-MILIEV 2003–2004 187 173
NIO rentesubsidie 162 310
FMO infrastructuurfonds voor de MOL's 131 801
Global Environment Facility 126 622
PSOM 2003–2009 112 187
PSO subsidie 2003–2006 87 700
Begrotingsmiddelen Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden 71 955
Outputfinanciering KIT 2004–2007 66 500
Programma voorlichting meningsvorming duurzame ontwikkeling 2003–2006 59 658
Global Alliance for Vaccines and Immunisation 43 933
IFAD VI 40 000
Ghana/ gezondheidsector 2003–2006 37 215
Bangladesh/ verbetering elektriciteitsvoorziening 31 577
Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF) 30 442
Prins Claus Fonds 2002–2011 29 130
Tanzania / Onderwijssteun Ministerie van Onderwijs en Cultuur 28 768
Ondersteuning Netherlands Institute for Multiparty Democracy 26 285
India / aardbeving reconstructie RWSS 26 116
Overige openstaande verplichtingen (< EUR 25 mln.) 2 263 991
Totaal 6 597 907

Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen:

– Rente/Aflossing leningenportefeuille NIO

De NIO financiert haar leningenportefeuille met opgenomen obligatieleningen, onderhandse leningen en «Medium Term Notes». De Staat der Nederlanden heeft zich garant gesteld voor de betaling van rente en aflossing. De nominale waarde hiervan bedroeg per 31 december 2003 EUR 1 273 mln. (31 december 2002 EUR 1 455 mln.). Deze verplichting is niet in de saldibalans opgenomen aangezien de door de NIO verstrekte leningen en de toekomstige rentesubsidies reeds als garantieverplichting respectievelijk als acute verplichting zijn opgenomen.

– Verdragsmiddelen Suriname

Het restant van de verplichting uit hoofde van de verdragsmiddelen Suriname bedraagt EUR 146,9 mln. per 31 december 2003. Voor dit restant zijn nog geen activiteiten gecommitteerd.

– Hervestigingsfonds

In 2002 is als gevolg van de vijfde kapitaalsuitbreiding van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa het bedrag waarvoor Nederland garant staat toegenomen tot EUR 119,3 miljoen. De ophoging is deels een overheveling uit de reserves van de Bank.

Mutatieoverzicht verplichtingen in EUR (x 1 000)
SUBBELEIDSARTIKELopenstaande verplichtingen 1 jan. 2003 oude waarderingwaardesprong a.g.v. invoering Corporate Rateopenstaande verplichtingen 1 jan. 2003 nieuwe waar-deringaangegane verplichtingen in 2003uitgaven ten laste van de begroting 2003openstaande verplichtingen 31 dec. 2003
1.Internationale Ordening      
01Verenigde Naties00054 76450 7923 972
02OESO0004 5714 5710
03Bijdragen Internationaal Recht812081227 0845 79622 100
04AIV0004574570
05Overige Bijdragen175– 3172158157173
06Internationaal Strafhof11 429– 111 42827 62414 16424 888
Totaal Beleidsartikel 112 416– 412 412114 65875 93751 133
        
2.Vrede, Veiligheid en Conflictbeheersing      
01NAVO38503854 3213 5791 127
02WEU0001 2811 015266
03OVSE0005 6475 6470
04OPCW0001 2681 2680
05CTBTO0001 4201 4200
06Vredesfonds4 471– 94 4628 7828 2694 975
07POBB/VB467– 234444 7802 8412 383
08Subsidies en bijdragen2 77102 7715053 095181
 Totaal Beleidsartikel 28 094– 328 06228 00427 1348 932
        
3.Humanitaire Hulp      
01Noodhulp ontwikkelingslanden29 736– 1 73827 998119 505134 34313 160
02Noodhulp niet-DAC landen350– 133373 9873 764560
03Ontmijnings- en kleine wapensfonds6 795– 1 1045 69149 39313 85641 228
04VN-Vluchtelingenprogramma's00052 69852 6980
05Wereldvoedselprogramma00027 22727 2270
06Internationaal Comité Rode Kruis0001721720
 Totaal Beleidsartikel 336 881– 2 85534 026252 982232 06054 948
        
4.Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopb.      
01Cent. Programma GMV in Ontw.20 100– 1 44018 66023 05024 52517 185
02Matra / Goed Bestuur57 523– 90056 62335 15328 54463 232
03POBB/MR412– 403721 1011 101372
04Gemeente-initiatieven0002 4962 4960
 Totaal Beleidsartikel 478 035– 2 38075 65561 80056 66680 789
        
5.Europese Integratie      
01Vierde Eigen Middel EU0002 680 9352 680 9350
02BTW-afdrachten0001 195 6651 195 6650
03Landbouwheffingen000327 596327 5960
04Invoerrechten0001 382 0351 382 0350
05Matra / Pré Accessie19 396019 39616 33214 46321 265
06Raad van Europa0007 9007 9000
07Europese Bewustwording1190119952818253
 Totaal Beleidsartikel 519 515019 5155 611 4155 609 41221 518
6.Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking      
01Landenspec. Sect. Samenwerking1 460 062– 101 0161 359 046375 583635 5591 099 070
02Thematische Samenwerking170 444– 6 773163 67126 44352 661137 453
03Macro-georienteerde Programmahulp207 482– 3 247204 235128 814202 383130 666
04Deskundigenprogramma1 81311 8145 9196 910823
05Garanties Internat. Samenwerking000000
06Rentesubs. & App.kn NIO235 5530235 553– 41 09331 693162 767
07Tijdelijke Middelenvoorz. NIO00049 52549 5250
08Macro-steun niet DAC-landen4 266– 5063 7606 9244 7005 984
 Totaal Beleidsartikel 62 079 620– 111 5411 968 079552 115983 4311 536 763
        
7.Programma's en Fondsen van de EU      
01Europees Ontwikkelingsfonds1 286 18621 286 1880114 8411 171 347
 Totaal Beleidsartikel 71 286 18621 286 1880114 8411 171 347
        
8.VN-Instellingen      
01UNDP12 077– 112 07676 52487 1001 500
02UNICEF19 489119 49029 31535 05913 746
03UNFPA00061 03861 0380
04UNIFEM / INSTRAW0002 7892 7890
05UNAIDS00035 84835 8480
06UNCDF0007 2607 2600
07UNEP9 90009 9003 1324 6328 400
08GEF/Monteal Protocol85 385– 13 16972 21687 68233 276126 622
09Verwoestijningsverdrag114– 11131272400
10IFAD10 485010 48540 00010 48540 000
11Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds1 205531 2584 2304225 066
12Speciale multilaterale activiteiten135 419– 1 107134 31218 60287 66865 246
13Multilateraal deskundigenprogramma62 724– 1 35761 36716 16621 00656 527
 Totaal Beleidsartikel 8336 798– 15 581321 217382 713386 823317 107
        
9.Internationale Financiële Instellingen      
01WB-Partnership Programma482 077– 9 696472 3813 14595 523380 003
02IMF/PRGF34 034034 034010 21023 824
03Speciale multi. activiteiten IFI's6 56906 569231466 446
 Totaal Beleidsartikel 9522 680– 9 696512 9843 168105 879410 273
        
10.Samenwerking met Maatschappelijke Org.      
01Medefinanc. Particuliere Org.1 919 131– 11 919 130– 106 398445 5591 367 173
02SNV334 3581334 359– 65084 277249 432
03Kleine plaatselijke activiteiten31 688031 688– 2 4966 75022 442
04Speciale activiteiten380 166– 6 685373 481171 336159 092385 725
05Voorlichting op het terrein74 866074 8665 13320 19859 801
06Communicatieprogramma22 786– 2622 7602807 93615 104
07Onderzoeksprogramma66 533– 40966 1249 61925 53550 208
 Totaal Beleidsartikel 102 829 528– 7 1202 822 40876 824749 3472 149 885
        
11.Samenwerking o/h/t/v Internationaal Onderw.      
01Internationaal Onderw. Porgramma60 11276060 872160 52185 051136 342
 Totaal Beleidsartikel 1160 11276060 872160 52185 051136 342
        
12.Samenwerking met het Bedrijfsleven      
01Bedrijfslevenprogramma350 5631350 564157 859117 9073 90 516
02FMO275 3751275 37615 88282 964208 294
03CBI00013 77613 7760
 Totaal Beleidsartikel 12625 9382625 940187 517214 647598 810
        
13.Politieke en Economische Belangenbehartiging      
01Programma Kleine Projecten1 03491 0438 8888 6661 265
02POBB / Algemeen1 700– 571 64313 0598 4726 230
03Voorzitterschappen en Staatsbez.1 95501 9556 5588 265248
04Diverse Bijdragen0004054050
05Internationale Manifestatie0001201200
 Totaal Beleidsartikel 134 689– 484 64129 03025 9287 743
        
14.Asiel, Migratie en Consulaire Dienstverlening      
01Opvang Asielzoekers000163 140162 602538
02Asiel en Migratie179101891 4841 133540
03Consulaire Dienstverlening0002 4122 4120
04Gedetineerdenbegeleiding280281 3201 220128
05Overig788778652 7393 59014
 Totaal Beleidsartikel 14995871 082171 095170 9571 220
        
15.Internationaal Cultuurbeleid      
01Internationaal Cultuurbeleid16 2794016 31913 82812 95117 196
02Bijdragen aan Instituten1 44101 4414 7611 6604 542
 Totaal Beleidsartikel 1517 7204017 76018 58914 61121 738
        
16.Geheim      
01Geheim000000
 Totaal Niet-beleidsartikel 16000000
17.Nominaal en Onvoorzien      
01HGIS indexering000000
02Onvoorzien00023230
 Totaal Niet-beleidsartikel 1700023230
        
18.Algemeen      
01Apparaatsuitgaven49 946– 20249 744655 912676 29729 359
02Koersverschillen0001371370
 Totaal Niet-beleidsartikel 1849 946– 20249 744656 049676 43429 359
        
 Totaal acute verplichtingen7 969 153– 148 5687 820 5858 306 5039 529 1 816 597 907
        
6.Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking      
 Garantieverplichtingen      
05Garanties Internationale Samenwerking1 365 67001 365 670141 60311 4141 212 653
 Totaal Beleidsartikel 61 365 67001 365 670– 141 60311 4141 212 653
        
 Totaal garantieverplichtingen1 365 67001 365 670– 141 60311 4141 212 653
        
 Totaal verplichtingen9 334 823– 148 5689 186 2558 164 9009 540 5957 810 560

11. BIJLAGEN

BIJLAGE 1:

VERDIEPINGSBIJLAGE

    
Beleidsartikel 1 Internationale ordening(EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)78 88779 76274
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)78 88779 76274
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)23 0862 811 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)23 0862 811 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr. 1)14 309– 79 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)14 309– 79 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 1 622– 6 555 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)114 66075 93974
    
Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing(EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)32 79232 826905
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)32 79232 826905
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)– 1 646– 1 555 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)– 1 646– 1 555 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)889889 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 29 328, nr. 1)889889 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 4 027– 5 01928
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)28 00827 141933
    
Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp(EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)213 962213 96232
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)213 962213 96232
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)29 00029 000 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)29 00029 000 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 14 538– 11 558 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 14 538– 11 558 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet24 560659 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)252 984232 06332
    
Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)50 44081 827 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)50 44081 827 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)25 884– 15 856 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)25 884– 15 856 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr. 1)1 469– 3 417 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)1 469– 3 417 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 15 992– 5 886 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)61 80156 668 
    
Beleidsartikel 5 Europese Integratie (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)5 886 0895 888 089444 250
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)5 886 0895 888 089444 250
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr. 1)– 289 292– 290 921– 30 500
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)– 289 292– 290 921– 30 500
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 49 014– 49 614– 6 000
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 49 014– 49 614– 6 000
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet63 63461 86118 429
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)5 611 4175 609 415426 179
    
Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)1 037 2731 111 19034 233
Nota van Wijziging   
Amendementen (kmst.28 600 V, nr.16, 17 en 42)– 31 400– 31 400 
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)1 005 8731 079 79034 233
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)– 122 508– 130 50634 503
Nota van Wijziging   
Amendement (kmst.28 947, nr.7)– 17 924– 17 924 
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)– 140 432– 148 43034 503
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)17 54711 593 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)17 54711 593 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 472 47251 891– 4 288
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)410 516994 84464 448
    
Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)0100 071 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)0100 071 
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)0– 15 000 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)0– 15 000 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)029 769 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)029 769 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet01 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)0114 841 
    
Beleidsartikel 8 VN-instellingen (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)405 819371 598860
Nota van Wijziging   
Amendement (kmst.28 600 V,nr.42)2 5002 500 
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)408 319374 098860
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)– 9 613– 676 
Nota van Wijziging   
Amendement (kmst.28 947, nr.7)17 92417 924 
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)8 31117 248 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 15 156– 8 834 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 15 156– 8 834 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 18 7564 318– 860
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)382 718386 8300
    
Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)64 999127 865 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)64 999127 865 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)– 18 219– 23 590 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)– 18 219– 23 590 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 16 2922 283 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 16 2922 283 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 27 319– 677 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)3 169105 881 
    
Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)153 457652 094 
Nota van Wijziging   
Amendement (kmst.28 600 V, nr.16 en 17)28 90028 900 
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)182 357680 994 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)26 84366 892 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)26 84366 892 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 16 43117 400 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 16 43117 400 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 115 941– 15 937 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)76 828749 349 
    
Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van Internationaal onderwijs (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)68 24886 469 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)68 24886 469 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)65 0000 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)65 0000 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 144– 2 544 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 144– 2 544 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet27 4171 126 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)160 52185 051 
 
Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)46 519252 757pm
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)46 519252 757 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)72 6552 315 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)72 6552 315 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)68 019– 21 431 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)68 019– 21 431 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet326– 18 993 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)187 519214 6480
    
Beleidsartikel 13 Politieke en Economische belangenbehartiging (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)24 21524 215 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)24 21524 215 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)– 366– 366 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)– 366– 366 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)11 4256 022 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)11 4256 022 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 6 242– 3 941 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)29 03225 930 
    
Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire Dienstverlening (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)203 593203 59318 859
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)203 593203 59318 859
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)182182270
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)182182270
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 30 609– 30 609 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 30 609– 30 609 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 2 069– 2 2052 024
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)171 097170 96121 153
    
Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)14 01914 019 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)14 01914 019 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)4949 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)4949 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)289289 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)289289 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet4 233256 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)18 59014 613 
    
Artikel 16 Geheim (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)pmpm 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)pmpm 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst. 28 947, nr.1)   
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)   
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)   
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)   
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet   
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)00 
    
Artikel 17 Nominaal en onvoorzien (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)27 36727 367 
Nota van Wijziging   
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)27 36727 367 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)– 10 080– 10 080 
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)– 10 080– 10 080 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)– 17 151– 17 151 
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)– 17 151– 17 151 
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 112– 112 
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)2424 
    
Artikel 18 Algemeen (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
Ontwerp-begroting 2003 (kmst. 28 600 V, nr. 1)626 425630 62810 057
Nota van Wijziging (kmst.28 600 V,nr.9)– 1 000– 1 000 
Amendement   
1. Vastgestelde begroting (Stb 2003 183)625 425629 62810 057
    
Mutaties 1e suppletore begroting (kmst.28 947, nr.1)21 70021 7004 600
Nota van Wijziging   
Amendement   
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2004, 42)21 70021 7004 600
    
Mutaties 2e suppletore begroting (kmst.29 328, nr.1)35 31935 31945 000
Nota van Wijziging   
Amendement   
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst.29 328,nr.1)35 31935 31945 000
    
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 26 394– 10 21242 756
Totaal geraamd tevens realisatie 2003 (1+2+3+4)656 050676 435102 413

BIJLAGE 2:

AANBEVELINGEN ALGEMENE REKENKAMER

Algemeen

De meeste aanbevelingen en verbeterpunten die de Algemene Rekenkamer (AR) naar aanleiding van het jaarverslag 2002 noemt, waren reeds onderdeel van beleid of zijn inmiddels onderdeel van beleid geworden. Om overlap met de bedrijfsvoeringsparagraaf (onderdeel 7 van dit jaarverslag) te minimaliseren beperkt Buitenlandse Zaken zich tot het hieronder noemen van maatregelen die getroffen zijn naar aanleiding van aanbevelingen van de AR op de onderdelen planning & control, risicoanalyse en integriteit. Wat betreft de aanbevelingen van de AR met betrekking tot de conversie naar het nieuwe financiële managementinformatiesysteem Piramide kunnen wij melden dat deze binnen de planning heeft plaatsgevonden. Inmiddels is het systeem geïmplementeerd.

Buitenlandse Zaken heeft een Management Action Control List opgesteld. Op deze lijst staan alle overgenomen aanbevelingen van de AR, de directie Audit en Toezichtbeleid (ATB) van het ministerie van Financiën en de interne accountantsdienst (ACD). Voorts zijn de mate van prioriteit en het tijdpad waarbinnen punten verbeterd moeten zijn benoemd. De opvolging van de aanbevelingen wordt gemonitord door het Audit Committee en indien nodig vindt in het SG/DG-beraad nader overleg plaats over te nemen besluiten ten aanzien van de lijst. De lijst wordt besproken in het regulier overleg tussen AR, ATB, ACD en de directie FEZ.

Planning & Control

– In de begroting 2004 zijn reeds de nodige verbeterslagen gemaakt ten aanzien van het concretiseren van doelstellingen, het koppelen van middelen aan doelstellingen en het stroomlijnen van de begroting met de interne jaarplancyclus. De begroting 2005 zal nog beter aansluiten op de eisen van VBTB door een vernieuwde thematische indeling.

– Met de ontwikkeling van een risicoanalyse voor de bedrijfsvoering in brede zin is door middel van de implementatie van het referentiekader mededeling bedrijfsvoering reeds een start gemaakt. Het instrument risicoanalyse is in 2002 in zowel de begrotingcyclus als de jaarplancyclus geïntroduceerd. In 2003 stond de verdere ontwikkeling van het instrument centraal (als onderwerp tijdens de terugkomdagen voor hoofden bedrijfsvoering op de posten, bedrijfsvoeringconferenties, controllersoverleggen en zomercursussen) en inmiddels is de risicoanalyse systematisch ingebed in de planning- en controlecyclus (begroting 2004 en aanschrijving jaarplancyclus 2003/2004).

– In 2003 heeft het SG/DG-beraad een stappenplan aangenomen dat zal moeten leiden tot een betere evaluatieprogrammering. Medio 2004 kan met de nieuwe evaluatieprogrammering een oordeel worden gegeven over het succes hiervan.

– Het Nieuw Visum Informatie Systeem (NVIS), waarmee de kwaliteit van de visumverlening verder kan worden verbeterd, is nog niet gereed voor implementatie. De ontwikkeling van een functioneel ontwerp bleek complexer dan bij aanvang was voorzien. Beoogd wordt het NVIS te koppelen aan de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV), een systeem waarmee uitwisseling van informatie tussen de verschillende partners in de vreemdelingenketen mogelijk is.

Risicoanalyse

– In het plaatsingproces van de afgelopen zomer is per medewerker bepaald welke cursussen in de overplaatsing gevolgd dienden te worden. Voor de plaatsing van 2004 wordt dezelfde zorgvuldigheid betracht. Voor wat betreft het toetsen van kennis wordt gedacht aan maatregelen om het volgen van opleidingen een meer verplicht karakter te geven, meer toetsvragen in te bouwen in de opleidingen en het rendement van de opleidingen te verhogen.

– Deze zomer zijn wederom cursussen voorschotten en financieel beheer gegeven en is er tijdens regionale bedrijfsvoeringconferenties ruim aandacht hieraan geschonken. Ook bij piramidetrainingen wordt aan het aspect voorschotten aandacht gegeven. Dit onderdeel wordt in 2004 nog verder uitgewerkt.

– Eind september 2003 is een werkgroep «Voorschotten» samengesteld. Deze heeft als opdracht de bestaande procedures inzake het beheer van voorschotten tegen het licht te houden met als doel de regelgeving waar mogelijk te vereenvoudigen en meer toegankelijk te maken. De eerste aanbevelingen worden medio 2004 verwacht. De resultaten worden meegenomen in het project «Vernieuwing Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken (HBBZ)».

– De werking van het vernieuwde voorschottenbeheer zal aanmerkelijk verbeteren door een consequente en correcte toepassing van de Checklist Organisational Capacity Assessment (COCA-lijst). Hiertoe is een COCA-database ontwikkeld. Inmiddels is deze operationeel en is onderdeel van beheersconferenties en cursussen. Met behulp van de database kunnen ambassades en beleidsdirecties gebruik maken van elkaars kennis en gegevens over organisaties, die zij in de database invoeren. Het monitoren van de kwaliteit van de gegevens blijft een punt van aandacht.

– Buitenlandse Zaken heeft zich voorgenomen om te starten met een groeinotitie begrotingssteun, af te ronden en aan de Tweede Kamer aan te bieden in 2005. Er is gekozen voor een groeinotitie omdat het bouwwerk van beoordelingen (track record, onderliggende appreciatiekaders) in 2004 moet worden voltooid. Het genoemde bouwwerk zal bijvoorbeeld bestaan uit appreciaties voor ondernemersklimaat, goed bestuur, Public Finance Management (PFM), Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) en harmonisatie. De benodigde appreciatiekaders zijn thans ten dele gereed en operationeel, ten dele nog in ontwerpfase. Tevens zal in 2004 uitwerking worden gegeven aan de notie van «notional earmarking». Al deze bouwstenen zullen in 2004 operationeel worden. In 2005 zal de ervaring nog tot aanpassing kunnen leiden, waarna het geheel met het aan te passen beleidsverhaal later in dat jaar kan worden afgerond.

Integriteit

– In 2003 is de definitieve Gedragscode Buitenlandse Zaken gereed gekomen. De gedragscode zal begin 2004 verschijnen, samen met een overzicht van relevante regelgeving plus een overzicht van integriteitmeldpunten binnen Buitenlandse Zaken. De ontwikkeling van de gedragscode is gebruikt om integriteit binnen de gehele organisatie onderwerp van gesprek te maken om zo de bewustwording op dit vlak te bevorderen. De verwachting is dat begin 2004 een coördinator integriteit benoemd zal worden.

BIJLAGE 3:

SANCTIES EN MALVERSATIES

In de nota Beheer en Toezicht die in 1998 aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (TK 25 860, nr. 1), is toegezegd dat het parlement bij de jaarlijkse rekening van het ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd zal worden over de bij het ministerie aangemelde gevallen van malversaties en onregelmatigheden, en gevallen waarbij wederpartijen hun contractuele of subsidieverplichtingen niet zijn nagekomen. Ter uitvoering van deze toezegging werd de directie Juridische Zaken van het ministerie aangewezen als centraal meldpunt.

Evenals voorgaande jaren zijn ook in 2003 een aantal gevallen van wanprestatie onder de aandacht van de dienst Juridische Zaken gebracht, zowel met betrekking tot contractpartijen als subsidieontvangers. In veel gevallen betrof het tekortkomingen in de verantwoordingsverplichting. Soms volstond het uitsturen van één of meerdere rappels waarna de betreffende wederpartijen alsnog hun verplichtingen behoorlijk nakwamen. In enkele gevallen moest worden overgegaan tot ontbinden van de overeenkomst, of intrekken van de subsidie, en het terugvorderen van verleende voorschotten. Ook moest in enkele gevallen, nadat terugvorderingacties niet tot de beoogde resultaten leidden, uit doelmatigheidsoverwegingen besloten worden tot buiteninvorderingstelling van de vordering.

Het sanctiebeleid wordt zowel ten aanzien van privaatrechtelijke als volkenrechtelijke wederpartijen en overheden toegepast.

BIJLAGE 4:

AFKORTINGENLIJST

ACBFAfrican Capacity Building Foundation
ACSLanden in Afrika, in het Caraïbisch gebied en in de Stille Oceaan
AfDBAfrican Development Bank
AIVAdviesraad Internationale Vraagstukken
ALNAPActive Learning Network on Accountability and Performance
AMAMinderjarige Asielzoeker
AMIBAfrican Mission in Burundi
ARTFAfghanistan Reconstruction Trust Fund
ASEMAsia-Europe Meeting
AUAfrikaanse Unie
AVVNAlgemene Vergadering der Verenigde Naties
BNPBruto Nationaal Product
BNPPBank Netherlands Partnership Programme
BVVBasis Voorziening Vreemdelingen
BMZBundesministerium für Wirtschaftliche Zusammenarbeit und Entwicklung
BTZRBesluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel
BuZAMinisterie van Buitenlandse Zaken
CAPConsolidated Appeal Process
CBICentrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden
CBKConflict Beleids Kaders
CBLCentraal Bureau Levensmiddelenhandel
CDDHComité Directeur pour les Droits de l'Homme
CDMClean Development Mechanism
CDMGEuropese Commissie voor Integratie
CFAACountry Financial Accountability Assessment
CGIARConsultative Group for Agricultural Research
CIDACanadian International Development Agency
CIMICCivil and Military Co-operation
CNVChristelijk Nationaal Vakverbond
C&OCultuur & Ontwikkeling
COCAChecklist Organisational Capacity Building
CoRIACoördinatie Commissie voor Internationale Aangelegenheden
CSOCivil Society Organisation
CSPCountry Strategy Paper
CTBT(O)Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (Organisation)
CWChemische Wapens
CWVConventionele Wapens Verdrag
DACDevelopment Assistance Committee
DANIDADanish International Development Agency
DBBDirecties Buitenlandse Betrekkingen
DDIDirectie Documentatie en Informatievoorziening
DDRDemobilisation Disarmament reintegration
DfIDDepartment for International Development (VK)
DGISDirectoraat Generaal Internationale Samenwerking
DGRCDirectoraat Generaal Regiobeleid en Consulaire Zaken
DFIDDepartment for International Development
DOVDuurzaam ontwikkelingsverdrag
DRCDemocratic Republic of Congo
DSADebt Sustainability Analysis
DVBDirectie Veiligheidsbeleid
EAIFEmerging African Infrastructure Fund
EASAEuropean Air Safety Agency
EBRDEuropean Bank for Reconstruction and Development
ECEuropese Commissie
ECDPMEuropean Centre for Development Policy Management
ECERExpertise Centrum Europees Recht
ECHOEuropean Committee Humanitarian Office
ECIRExpertise Centrum Internationaal Recht
EcoFinRaad voor Economische en Financiële Zaken
ECOMOGWest-Afrikaanse Vredesmacht
ECOSOCEconomic Community and Social Council
ECOWASEconomic Community of West African States
EFAEducation for All
EFTAEuropean Fair Trade Association
EGEuropese Gemeenschap
EHRMEuropees Hof voor de Rechten van de Mens
EKIExport Krediet- en Investeringsverzekeringen
EMSAEuropean Maritime Safety Agency
EOFEuropees Ontwikkelingsfonds
EREuropese Raad
EUEuropese Unie
EUMMEU Monitoring Mission
EUPMEU-geleide Politie Missie
EUROJUSTSamenwerkingsverband van officieren van justitie uit de EU-landen
EVDEconomische Voorlichtingsdienst
EVDBEuropese Veiligheids- en Defensiebeleid
EZEconomische Zaken, ministerie van
FAOFood and Agricultural Organisation
FEMIPEuro-Mediterrane Faciliteit voor Investeringen en Partnerschap
FEZDirectie Financieel-Economische Zaken
FMMForeign Ministerial Meeting
FMOFinancieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden
FTIFast Track Initiative
GBVBGemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
GCAGlobal Coalition for Africa
GEFGlobal Environment Facility
GFATMGlobal Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria
GGFGemeenschappelijk Grondstoffen Fonds
GGOGenetisch Gemodificeerde Organismen
GIGemeentelijke Initiatieven
GLBGemeenschappelijk Landbouwbeleid
GMVGoed bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw
GTZDeutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit
HDCHandels Documentatie Centrum
HGISHomogene Groep Internationale Samenwerking
HIPCHeavily Indebted Poor Countries
IAEAInternational Atomic Energy Agency
IBOInterdepartementaal Beleidsonderzoek
IBTAInvesteringsbevordering en Technische Assistentie
ICBInternationaal Cultuurbeleid
ICCInternational Criminal Court
ICRCInternationaal Comité van het Rode Kruis
ICTInformatie- en communicatietechnologie
IDAInternational Development Association
IDEAInstitute for Support of Democracy and Electoral Assistance
IFADInternational Fund for Agricultural Development
IFCInternational Finance Corporation
IFIInternationale Financiële Instellingen
IGADIntergovernmental Authority on Development
IGCIntergouvernementele Conferentie
IIAInter Institutioneel Akkoord
ILOInternational Labour Organisation
IMDInstitute for Multi-party Democracy
IMFInternational Monetary Fund
INSARAGInternational Search and Rescue Advisery Group
INSTRAWInternational Research and Training Institute for the Advancement of Women
IOBInspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie
IOMInternationale Organisatie voor Migratie
IPAPIndividual Partnership Action Plan
ISAFInternational Security Assistance Force
ITCInternational Trade Centre
JIJoint Implementation
JICAJapan International Cooperation Agency
KAPKleine Ambassade Projecten
KFOKanaal Financierings Overeenkomst
KITKoninklijk Instituut voor de Tropen
KMARKoninklijke Marechaussee
KPAKleine Plaatselijke Activiteiten
LDCLeast Developped Countries
LPDLanding Platform Dock
LTOLand- en Tuinbouw Organisatie
LVRLandbouw- en Visserij Raad
M&OMisbruik en Oneigenlijk gebruik
MANPADSMan Portable Air Defense Systems
MAPMillennium Africa Programme
MATRA(Programma) Maatschappelijke Transformatie
MDGMillennium Development Goals
MEDAEuro-Mediterraan Partnerschapprogramma
MERCOSURGemeenschappelijke Markt van Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay
MFOMedefinancieringsorganisatie
MFPMedefinancieringsprogramma
MILIEVMilieu en Economische Verzelfstandiging
MJSPMeerjarig Strategisch Plan
MKBMidden- en Kleinbedrijf
MKZMond- en Klauwzeer
MOLMinst Ontwikkeld Land
MOPANMultilateral Organisations Performance Network
MoUMemorandum of Understanding
MTRMid-term Review
MVVMachtiging Voorlopig Verblijf
NAVONoord-Atlantische Verdragsorganisatie
NBSONetherlands Business Support Offices
NCDONationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling
NDEPNorthern Dimension Environmental Development Fund
NEPADNew Partnership for African Development
NFPNetherlands Fellowships Programme
NGONiet-Gouvernementale Organisatie
NIMFNederlands Inversterings Matching Fonds
NIONederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden
NORADNorwegian Agency for Development Cooperation
NORDIC+Gelijkgezinde donoren: Denemarken, Finland, Ierland, Nederland, Noorwegen, Zweden en het VK
NOVIBNederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand
NPTProgramma voor institutionele versterking
NPVNon-Proliferatie Verdrag
NUFFICNetherlands Universities Foundation for International Cooperation
NVISNieuw Visum Informatie Systeem
OCHAOffice for the Coordination of Humanitarian Affairs
ODAOfficial Development Assistance
OEFOperatie Enduring Freedom
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OPCWOrganisation for the Prohibition of Chemical Weapons
ORETOntwikkelingsrelevante Exporttransacties
OVSEOrganisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (ook: OCSE: Organization for Security and Cooperation in Europe)
PCAPProgramma Culturele Ambasade Projecten
PFMPublic Finance Management
PICBProgramma Internationaal Cultuurbeleid
PKPProgramma Kleine Projecten
POBBProgramma Ondersteuning Buitenlands Beleid
POP'sPersistent Organic Pollutants
PPSPubliek Private Samenwerking
PRGFPoverty Reduction and Growth Facility
PRSPPoverty Reduction Strategy Paper
PSIProliferation Security Initiative
PSIAPoverty and Social Impact Analysis
PSOPartnerschap- en samenwerkingsovereenkomst
PSOProgramma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden
PSOMProgramma Samenwerking Opkomende Markten
PUMProject Uitzending Managers
RAWOORaad van Advies voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking
REANReturn and Emigration of Aliens from The Netherlands
RNTCRadio Nederland Training Centre
RPE(R)Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek (Rijksoverheid)
RQAReturn of Qualified Afghans
RvERaad van Europa
SAFStability Assessment Framework
SAPStabilisatie en Associatie Proces
SARSLongziekte
SCCFSpecial Climate Change Fund
SERSociaal Economische Raad
SFIRStabilisatiemacht voor Irak
SFORStabilisation Forces
SGPStabiliteits- en Groeipact
SGVNSecretaris-Generaal van de Verenigde Naties
SICAStichting Internationale Culturele Activiteiten
SIDASwedish International Development Agency
SIISamenwerking Internationale Instellingen
SIPPOSwiss Import Promotion Organisation
SNVNederlandse Ontwikkelingsorganisatie
SPLM/AOpstandelingenbeweging in zuidelijk Soedan
SWAPSector Wise Approach
TMFThematische Medefinanciering
T&OTerug- en Overname Overeenkomst
TRIPTrade Related Intellectual Property rights
UNAIDSVN-Aidsprogramma
UNCDFUnited Nations Capital Development Fund
UNCIVPOLPolitiecomponent van VN-vredesmacht UNFICYP op Cyprus
NCLOSUnited Nations Convention on the Law of the Sea
UNCTADUnited Nations Conference on Trade and Development
UNDGOUnited Nations Development Group Office
UNDPUnited Nations Development Programme
UNECEUnited Nations Economic Commission for Europe
UNEPUnited Nations Environment Programme
UNESCOUnited Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation
UNFPAUnited Nations Population Fund
UNHCRUnited Nations High Commissioner for Refugees
UNICEFUnited Nations Children's Fund
UNIDROITInternational Institute for the Unification of Private Law
UNIFEMUnited Nations Development Fund for Women
UNMILVN-vredesmacht Liberia
UNMEEUnited Nationa Mission in Ethiopia and Eritrea
USAIDUnited States of America Agency for International Development
UWV USZOUitvoeringsinstantie van het Rijk voor wachtgelden, WW-uitkeringen en bovenwettelijke uitkeringen
VBTBVan Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording
V&IVreemdelingenzaken & Integratie
VMDOVoorlichting Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling
VMPVakbondsmedefinancieringsprogramma
VNVerenigde Naties
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VRVeiligheidsraad
WBWereldbank
WEUWest-Europese Unie
WEHABWater, Energy, Health, Agriculture and Biodiversity
WFPWorld Food Programme
WHOWorld Health Organisation
WKKWarmte Kracht Koppeling
WSSDWorld Summit Sustainable Development
WTOWorld Trade Organisation
WWFWorld Water Forum

BIJLAGE 5:

TREFWOORDENREGISTER

ACS 59, 79, 150

Afghanistan 12, 28, 29, 30, 39, 40, 44, 106, 110, 111, 115, 118, 143, 148

Afrika 6, 12, 13, 16, 20, 30, 40, 44, 58, 59, 63, 72, 73, 74, 75, 89, 94, 95, 99, 100, 102, 105, 107, 113, 135, 164, 167

AIDS 16, 65, 69, 71, 76, 85, 153

AIV 27, 44, 142, 188

ALA 174

Algemene Rekenkamer 5, 7, 8, 10, 203

Ambtsbericht 115, 116, 117

Apparaatskosten 10, 27, 38, 43, 48, 61, 77, 80, 84, 91, 96, 98, 104, 114, 122, 126, 129, 133, 147, 149, 169

Apparaatsuitgaven 10, 129, 130, 131, 132

Armoedebeleid 73

Armoedevermindering 12, 19, 20, 92, 97, 101

Asielbeleid 117

Asiel 5, 18, 19, 53, 116, 117, 118, 119, 122, 130, 136, 139, 158, 159, 191, 200

Asielzoekers 18, 19, 53, 115, 116, 117, 118, 122, 158, 159, 184, 191

Azië 13, 24, 30, 32, 47, 58, 59, 109, 135

Balkan 16, 29, 44, 57, 58, 101, 102, 109, 157

Basic education 63, 68

Bedrijfsleven 5, 16, 25, 27, 72, 73, 75, 95, 99, 100, 103, 104, 113, 130, 139, 156, 164, 165, 166, 191, 199

Bedrijfslevenprogramma 104, 157, 191

Bedrijfsvoering 5, 7, 9, 99, 134, 135, 136, 137, 167, 203, 204

Begrotingssteun 71, 72, 73, 76, 135, 204

Beleidskaders 19, 39, 40, 44, 85, 125

Beursverlening 97

Bilaterale betrekkingen 18, 19, 105, 109, 136

Bilaterale hulp 62, 72, 135

Bilaterale ontwikkelingssamenwerking 5, 16, 44, 62, 77, 97, 139, 147, 196

Cancún 17, 25, 74, 83

CAP 40, 41

CBI 5, 9, 10, 100, 101, 104, 141, 156, 161, 162, 163, 164, 165, 166, 167, 168, 171, 173, 191

CDM 55, 60

China 18, 53, 59, 74, 111, 119, 186

CIMIC 12, 30, 40

Civil society 92

Clingendael 47, 106

Coherentie 16, 17, 32, 57, 59, 74, 75, 78, 90, 95

Conflictbeheersing 5, 38, 39, 113, 130, 135, 139, 143, 188, 194

Conflictpreventie 12, 44, 47, 111, 113

Consolidated Appeal Process 40

Consulaire dienstverlening 5, 18, 120, 122, 136, 139, 158, 159

Conventie 6, 14, 18, 49, 50, 78, 107

CORDAID 185

Corporate rate 132

Corruptie 45, 46, 47, 53, 73

Crisisbeheersing 12, 28, 31, 34

CSO 94, 95

CTBTO 35, 38, 143, 188

Cultureel erfgoed 19, 123, 125

Cultuurbeleid 123, 124, 126, 159, 191, 201

Cultuur 19, 74, 110, 123, 124, 125, 155, 187

Cyprus 11, 56, 60, 107, 108

DAC 39, 42, 43, 62, 69, 70, 71, 77, 78, 83, 101, 102, 117, 144, 147, 149, 188, 189

Democratisering 32, 46, 58

Deskundigenprogramma 77, 84, 147, 148, 150, 152, 189

Donorcoördinatie 64, 69, 71

DOV 26

EBRD 106, 149, 153

ECHO 41

ECOSOC 81, 82

ECOWAS 30, 113

Education for All 85, 153, 155

EHRM 61

Enduring Freedom 12, 28

EOF 79

EUPM 16, 29, 33

Europese Commissie 19, 26, 55, 56, 60, 70, 91, 111, 119

Europese integratie 5, 14, 19, 49

Europese Raad van Kopenhagen 57

Europese Raad van Sevilla 53

Europese Raad van Tampere 53, 118

Europese Rekenkamer 79

Evaluatie 10, 16, 41, 42, 45, 52, 64, 69, 71, 73, 76, 81, 82, 85, 87, 90, 92, 93, 98, 99, 100, 101, 102, 106, 112, 124, 134, 136, 137, 154, 164, 167, 203

EVDB 16, 33, 107

FAO 82, 148

Financieel beheer 136, 204

FMO 100, 101, 102, 103, 104, 156, 157, 185, 187, 191

Garanties 56, 77, 147, 148, 189, 192

Gedetineerdenbegeleiding 121, 191

Geïntegreerd buitenlands beleid 16, 105

GEF 25, 84, 150, 152, 189

Gender 20, 45, 62, 68, 69, 71, 74, 75

Gezondheidszorg 51, 65, 66, 67, 68

Global Coalition for Africa 113

GMV 44, 48, 64, 65, 66, 67, 145, 188

Goed bestuur 15, 16, 34, 44, 45, 48, 73, 112, 139, 145, 195, 204

Handelspolitiek 25

HGIS 9, 105, 106, 123, 128, 129, 160, 192

HIVOS 74, 154, 155, 185

Humanitaire hulp 5, 39, 40, 41, 42, 43, 78, 111, 130, 139, 144, 195

IBTA 100, 157

ICCO 185

ICC 134

IDA 64, 82, 88, 89, 91

ILO 82, 103

IMF 45, 72, 75, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 149, 152, 189

Indonesië 30, 63, 65, 107, 111, 124, 148, 186

Institut Néerlandais 159

Institutionele capaciteit 68

Internationaal cultuurbeleid 5, 19, 123, 124, 126, 130, 139, 159

Internationaal strafhof 27, 142

Internationale financiële instellingen 5, 130

Internationale ordening 5, 19, 21, 27, 44, 130, 134, 139, 142, 194

IOB 41, 45, 71, 73, 93, 124

Irak 6, 11, 30, 39, 40, 44, 57, 102, 109, 110, 122, 144, 157, 161

Jaarplancyclus 10, 45, 203

Justitie 11, 18, 37, 57, 68, 115, 116, 117, 120, 125, 184

Kanaalfinanciering 39, 41, 42

Kanselarijrechten 122, 158

KIT 74, 97, 98, 156, 187

Landbouwbeleid 15, 52, 75

Landmijnen 28

Macrohulp 62, 72, 135

Marokko 53, 58, 110, 119

Massavernietigingswapens 15, 16, 28, 34, 35, 57

MEDA 79

Medefinanciering 18, 39, 92, 93, 96, 135, 154, 187

Medefinancieringsprogramma 18, 92, 93, 154

Mensenrechten 5, 23, 24, 29, 44, 45, 48, 58, 60, 107, 108, 111, 112, 130, 139, 145, 188, 195

MFP 92, 93, 95, 154, 185

Migratie 5, 18, 19, 53, 58, 115, 117, 118, 119, 120, 122, 130, 136, 139, 158, 159, 191, 200

Milieu 15, 16, 17, 21, 23, 26, 32, 34, 51, 52, 53, 54, 55, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 102, 151, 154, 155

Millennium Development Goals 16, 59, 62, 63, 81, 82, 85, 89

Natuurrampen 39

NAVO 12, 15, 16, 19, 21, 28, 29, 32, 33, 34, 36, 38, 109, 143, 188

NBSO 106

Nederlandse Antillen en Aruba 112

Netherlands Business Support Office 106

NGO 18, 39, 41, 42, 45, 91, 92, 112

NIMF 101, 102, 157, 187

NIO 77, 101, 147, 149, 182, 183, 185, 187, 189

Non-proliferatie 16, 28, 35, 58, 107

Non-prolife 58

Noodhulp 39, 41, 42, 43, 144, 188

NOVIB 185

OCHA 40, 41, 42

ODA 12, 59, 71, 73, 82, 83, 92, 103, 108, 117, 160, 161

OESO 17, 27, 47, 69, 70, 82, 142, 188

Onderwijs 5, 16, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 72, 85, 97, 98, 123, 130, 139, 148, 155, 156, 165, 185, 187, 199

Onderzoek 7, 16, 22, 46, 47, 53, 71, 75, 76, 81, 86, 89, 94, 95, 96, 98, 108, 111, 116, 117, 120, 133, 154, 156, 161, 164, 165, 191

Ontmijning 43, 144

Ontmijnings- en kleine wapensfonds 188

Ontwapening 23, 34

OPCW 35, 38, 143, 188

ORET/MILIEV 101, 157

OVSE 6, 11, 13, 14, 19, 24, 28, 30, 31, 32, 36, 37, 38, 45, 60, 106, 107, 109, 135, 143, 158, 188

Ownership 71, 72, 82, 85

Particuliere sector 67, 99, 103

Partnerschapprogramma 87, 88, 103

PCAP 123

PKP 106

Plattelandsontwikkeling 66, 67

POBB 38, 48, 106, 114, 143, 145, 157, 158, 188, 191

Postennet 41, 105, 106, 112, 113, 129

Pre-accessie 56, 146

Prestatiemeting 75

PRSP 16, 47, 62, 69, 70, 71, 72, 73, 75, 76, 85, 86, 94, 135, 153, 154, 185, 204

PSI 15, 35, 85, 91

PSOM 99, 157, 185, 187

PSO 93, 109, 155, 157, 185, 187

Public diplomacy 58, 110

PUM 99, 100, 157

Raad van Europa 6, 14, 23, 24, 59, 60, 61, 146, 188, 189

Rechtsorde 21

Regionale benadering 12, 16, 113

Rusland 18, 23, 25, 33, 35, 36, 53, 58, 106, 107, 109, 119, 126, 158

Samenwerking Internationale Instituten 97

Sancties 5, 10, 53, 57

Schuldverlichting 73, 99

Sectorale benadering 62

SFOR 29, 30

SICA 124, 125, 126

SNV 47, 93, 96, 154, 155, 185, 187, 190

Sterrensysteem 106

Sub-Sahara Afrika 12, 16, 113

Subsidie 17, 38, 39, 40, 74, 77, 92, 93, 95, 97, 98, 101, 126, 142, 143, 147, 148, 149, 154, 155, 185, 187, 188, 205

Suriname 26, 63, 67, 112, 148, 186, 188

Uitbreiding 11, 15, 18, 21, 22, 32, 35, 37, 56, 58, 60, 75, 99, 107, 111, 131, 134, 157, 188

UNAIDS 82, 84, 150, 151, 189

UNCDF 84, 150, 189

UNCTAD 75, 100, 166

UNDG 82

UNDP 27, 41, 71, 75, 82, 84, 90, 144, 150, 151, 185, 189

UNEP 82, 84, 150, 151, 152, 189

UNFPA 82, 84, 150, 185, 189

UNHCR 18, 39, 41, 42, 115, 117, 118

UNICEF 41, 42, 64, 82, 84, 150, 151, 185, 189

UNIFEM 84, 150, 151, 189

Utstein 46, 47

VBTB 9, 10, 203

Veiligheid 5, 11, 12, 13, 15, 16, 18, 19, 20, 23, 26, 28, 30, 31, 32, 33, 34, 38, 44, 47, 49, 53, 54, 55, 56, 57, 78, 109, 110, 111, 112, 118, 130, 131, 135, 139, 143, 144, 188, 194

Veiligheidsraad 11

Verenigde Staten 11, 12, 17, 72, 109, 110, 112

Vierde eigen middel 61, 146

Visumverlening 18, 115, 116, 136, 203

VN-instellingen 41, 64, 81, 82, 84, 90, 130, 139, 150, 197

Voedselveiligheid 52

Voorzitterschap 6, 13, 14, 19, 23, 24, 28, 30, 31, 32, 35, 36, 41, 42, 46, 49, 50, 51, 52, 59, 60, 61, 109, 114, 135, 147, 157, 158, 161, 191

Vredesfonds 30, 38, 110, 143, 188

Vredesopbouw 5, 44, 47, 48, 145, 195

Vredesoperaties 28, 29, 30, 33

Wapenbeheersing 34, 35, 36

Waterbeheer 68

Wereldbank 47, 70, 71, 75, 81, 82, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 153, 183, 184, 185

WEU 38, 143, 188

WFP 41, 42

WHO 60, 82, 142, 185

WTO 17, 25, 58, 74, 75, 113, 166, 167

Zuid-Afrika 19, 68, 113, 123, 125


XNoot
1

Bangladesh, Bolivia, Burkina Faso, Ethiopië, Eritrea (nieuw op te starten programma), India (afbouw), Indonesië, Jemen, Mali, Mozambique, Suriname, Tanzania, Uganda, Zambia, Zuid-Afrika.

XNoot
1

Denemarken, Finland, Ierland, Nederland, Noorwegen, Zweden en het VK.

XNoot
1

Artikel III-218 t/m 223 Ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa.

Naar boven