nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2005
Bij brief van 17 maart heeft de vaste commissie voor Justitie mij
verzocht haar op de hoogte te stellen over de uitvoering van de aangenomen
moties over de Illegalennota. Bij diverse gelegenheden is Uw Kamer reeds geïnformeerd
over de uitvoering van deze moties. Hieronder licht ik dat toe.
Bij brief van 4 maart 20051 heb ik Uw
Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie waarin de regering
verzocht wordt de Kamer een notitie te sturen waarin wordt ingegaan op de
voor- en nadelen van het strafbaar stellen van illegaal verblijf, de mogelijke
uitwerking daarvan, en de ervaringen die in Duitsland zijn opgedaan wat betreft
de aard en omvang ervan2. Tevens ben ik in deze
brief ingegaan op een tweetal andere moties die door Uw Kamer zijn aanvaard
naar aanleiding van bovengenoemde nota. Het betreft hier de moties van het
lid Van Fessem c.s.3 en van het lid Dijsselbloem
c.s.4
Bij brief van 18 maart 20055 ben ik ingegaan
op de motie van het lid Van der Staaij c.s.6 waarin
uw Kamer verzocht heeft ervoor zorg te dragen dat maatregelen ter bestrijding
van oneigenlijk gebruik van reguliere toelatingsprocedures niet leiden tot
vertraagde afdoening van aanvragen met MVV.
Bij brief van 27 oktober 20047 heeft
mijn ambtsgenoot van Justitie uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop
uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Visser8 waarin verzocht wordt illegalen die worden veroordeeld tot tbs te
plaatsen in het regime van de long-stay tot het moment van overname door het
land van herkomst.
Bij brief van 22 oktober 20049 heeft
mijn ambtsgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering gegeven zal worden
aan de motie Dijsselbloem waarin verzocht wordt wetgeving aan de aan de Kamer
voor te leggen waarmee het binnen de wetten Victor en Victoria
mogelijk wordt, bij geconstateerde herhaalde overtreding over te gaan tot
sluiting en beheer van aan illegalen verhuurde panden1. Dit vormt een onderdeel van het wetsvoorstel «Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek», dat de regering in voorbereiding
heeft genomen mede naar aanleiding van de signalen uit Rotterdam over specifieke
leefbaarheidsproblemen in een aantal buurten en wijken. Het wetsvoorstel zal
binnenkort aan uw Kamer worden aangeboden.
Tot slot heeft uw Kamer een drietal moties aangenomen waarin verzocht
beleid te ontwikkelen waarmee het openbaar ministerie aan de hand van artikel
33 van het Wetboek van Strafrecht effectiever op kan treden ingeval woonruimte
doelbewust aan illegalen wordt verhuurd2, waarin
verzocht wordt een onderzoek te laten verrichten naar malafide vastgoedpraktijken
alsmede de criteria voor ongebruikelijke transacties in de Wet melding ongebruikelijke
transacties nader aan te scherpen3 en waarin verzocht
wordt bij veroordeling van werkgevers en verhuurders wegens het gebruik maken
van illegale werknemers respectievelijk onderdak bieden aan illegalen met
het openbaar ministerie als beleidslijn af te spreken om zo mogelijk een vordering
in te stellen tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel4. De Minister van Justitie zal uw Kamer één
dezer dagen bij brief informeren over de wijze waarop uitvoering aan deze
moties gegeven wordt.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk
XNoot
1Kamerstukken II, 2004/05, 29 537, nr. 23.
XNoot
2Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 3.
XNoot
3Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 17.
XNoot
4Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 18.
XNoot
5Kamerstukken II, 2004/05, 19 637 en 29 537, nr. 910.
XNoot
6Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 14.
XNoot
7Kamerstukken II, 2004/05, 29 452, nr. 13.
XNoot
8Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 9.
XNoot
9Kamerstukken II, 2004/05, 29 537, nr. 22.
XNoot
1Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 21.
XNoot
2Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 10.
XNoot
3Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 19.
XNoot
4Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 20.