29 537
Illegalennota

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2005

Naar aanleiding van het notaoverleg op 21 juni 2004 over de «Illegalennota, aanvullende maatregelen voor het tegengaan van illegaliteit en de aanpak van uitbuiters van illegalen in Nederland» (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nrs. 1 en 2) heeft Uw Kamer een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt de Kamer een notitie te sturen waarin wordt ingegaan op de voor- en nadelen van het strafbaar stellen van illegaal verblijf, de mogelijke uitwerking daarvan, en de ervaringen die in Duitsland zijn opgedaan wat betreft de aard en omvang ervan (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 3). Met deze brief geef ik uitvoering aan deze motie.

Tevens ga ik in deze brief in op een tweetal andere moties die door Uw Kamer zijn aanvaard naar aanleiding van hogergenoemd notaoverleg. Het betreft hier de moties van het lid Van Fessem c.s. (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 17) en van het lid Dijsselbloem c.s. (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 18). Tot slot wil ik hierbij mijn toezegging, gedaan tijdens het algemeen overleg op 29 juni 20041, gestand doen om schriftelijk antwoord te geven op een vraag van het lid Visser over ongewenstverklaring.

Strafbaarstellen illegaal verblijf – huidig instrumentarium

Alvorens in te gaan op de strafbaarstelling van illegaal verblijf, wil ik stil staan bij het huidig instrumentarium om illegaal verblijf tegen te gaan. Hoewel onrechtmatig verblijf thans niet strafbaar is, betekent dit geenszins dat hierin berust dient te worden. Krachtens artikel 63 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000) ben ik bevoegd om illegalen uit te zetten. Om de uitzetting te effectueren bestaat de mogelijkheid om vreemdelingen ex artikel 59 Vw 2000 in vreemdelingenbewaring te nemen. Voorts is er de mogelijkheid om vreemdelingen in voorkomende gevallen ex artikel 67 Vw 2000 ongewenst te verklaren. De ongewenstverklaring is een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren. Deze vreemdelingen worden in het nationale opsporingssysteem (OPS) en in het Schengen Informatiesysteem (SIS) gesignaleerd als ongewenst verklaarde vreemdeling. De signalering is een bijzondere aanwijzing aan de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen die gegeven wordt in het belang van de openbare orde en/of de nationale veiligheid. Zolang een vreemdeling in het SIS gesignaleerd staat, krijgt hij niet alleen geen toegang tot Nederland, maar ook niet tot de overige landen die zijn aangesloten bij Schengen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid ook vreemdelingen die niet ingevolge de wet ongewenst zijn verklaard, in het OPS en SIS te signaleren. Ten aanzien van deze laatste categorie heb ik recentelijk mijn beleid aangescherpt waardoor, onder meer, iedere vreemdeling die door de overheid wordt uitgezet voor de duur van twee jaar in het OPS en SIS wordt gesignaleerd1.

Inleiding

In het Strategisch Akkoord van 3 juli 2002 voor het Kabinet van CDA, LPF en VVD werd voorgenomen illegaal verblijf strafbaar te stellen. Deze maatregel werd voorgesteld in het kader van een actieve bestrijding van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland. Met deze maatregel werd beoogd illegaal verblijf onaantrekkelijk te maken. Hoewel in het Strategisch Akkoord dit voornemen niet nader werd gemotiveerd, kan dit als volgt worden beargumenteerd.

In de eerste plaats zou strafbaarstelling van illegaal verblijf als voordeel kunnen hebben dat er een signaalfunctie vanuit gaat. Onrechtmatig verblijf wordt beschouwd als een serieuze inbreuk op de openbare orde die met een bestraffing zal worden hersteld. De boodschap dat onrechtmatig verblijf niet getolereerd en derhalve bestraft wordt, zou een preventieve werking kunnen hebben. Het zou vreemdelingen ervan kunnen weerhouden zich illegaal in Nederland te vestigen. Indien zowel de pakkans als de strafmaat behoorlijk zouden zijn, is het ook niet ondenkbaar dat van de maatregel een afschrikwekkende werking zou uitgaan. Zo zou de maatregel ertoe kunnen leiden dat reeds in Nederland verblijvende illegalen ertoe gebracht worden Nederland te verlaten.

Voorts zou als voordeel kunnen gelden dat de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen naast het bestuursrechtelijk instrumentarium een strafrechtelijk instrument krijgen om de illegalenproblematiek te kunnen bestrijden. De combinatie van toezichts- en strafvorderlijke opsporingsbevoegdheden zouden kunnen leiden tot een effectievere aanpak.

Mogelijke uitwerking

Strafbaarstelling van illegaal verblijf zou op een tweetal manieren te realiseren zijn. In de eerste plaats zou een strafbepaling in de Vw 2000 opgenomen kunnen worden. Het huidige artikel 108 Vw 2000 behelst de strafbaarstelling van een aantal overtredingen van voorschriften vastgesteld bij of krachtens de Vw 2000. Het gaat hier onder meer om verplichtingen in het kader van grensbewaking en toezicht. Aan dit artikel zou een strafbepaling kunnen worden toegevoegd, die bijvoorbeeld inhoudt dat strafbaar wordt de vreemdeling die in strijd met de op hem rustende vertrekplicht van artikel 61, eerste lid, Vw 2000 in Nederland verblijft. In de tweede plaats zou strafbaarstelling van illegaal verblijf te realiseren zijn door opname van een strafbepaling in het Wetboek van Strafrecht. Opname van de bepaling in de Vw 2000 of het Wetboek van Strafrecht zal niet tot wezenlijke verschillen leiden, al zal opname in de Vw 2000 als voordeel hebben dat de ambtenaren die in het kader van grensbewaking en vreemdelingentoezicht nu reeds geconfronteerd worden met illegaal verblijf, met de opsporing worden belast.

Voorts moet de hoogte van de strafbedreiging worden vastgesteld. Uit het oogpunt van proportionaliteit ligt het in de rede illegaal verblijf te zien als een overtreding die bedreigd wordt met een straf die aansluit bij die van andere overtredingen van de Vw 2000. De in artikel 108 Vw 2000 strafbaar gestelde feiten zijn aangemerkt als een overtreding, die wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie. Mijns inziens zou de strafbedreiging in ieder geval lager moeten zijn dan de strafbedreiging van artikel 197 Wetboek van Strafrecht. Ingevolge dit artikel kan de ongewenst verklaarde vreemdeling die desondanks in Nederland verblijft, worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.

Beoordeling

Met opneming van een strafbepaling worden alle vreemdelingen die wederrechtelijk in Nederland verblijven strafbaar. Dat het verblijf in strijd met de vertrekplicht wederrechtelijk dient te zijn, houdt verband met de mogelijkheid dat dit verblijf toch is of moet worden toegestaan. Daarbij valt in elk geval te denken aan vreemdelingen die de behandeling van hun verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mogen afwachten en aan vreemdelingen die aannemelijk maken zojuist Nederland te zijn ingereisd en een asielaanvraag willen indienen. Daarmee is de maatregel in zekere zin ongericht. De maatregel treft niet alleen criminele of overlast veroorzakende illegalen maar maakt bijvoorbeeld ook vreemdelingen die, al dan niet in samenwerking met bijvoorbeeld de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), meewerken aan hun vertrek, strafbaar. Complexe vragen over de verblijfsrechtelijke situatie van de vreemdeling zullen een rol gaan spelen bij de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit. Daarmee zal van een in de praktijk eenvoudig te hanteren en efficiënte (standaardmatige) sanctionering van illegaal verblijf in elk geval geen sprake kunnen zijn.

Voorts leidt de maatregel tot een cumulatie van bestuurs- en strafrechtelijke sancties. Het enkele feit van het onrechtmatige verblijf kan na een strafsanctie gevolgd worden door een bestuursrechtelijke maatregel. In het geval van vrijheidsontneming zijn beide maatregelen vergelijkbaar. Nu de maatregelen hetzelfde doel trachten te bereiken, het beëindigen van het onrechtmatig verblijf, kunnen vraagtekens gesteld worden bij de doelmatigheid van deze cumulatie. Door juridische deskundigen is daarom met scepsis gereageerd op het voornemen van het vorige kabinet om illegaal verblijf strafbaar te stellen1

Gelet op de redelijkerwijs te verwachten strafbedreiging zal het illegaal verblijf in beginsel worden afgedaan door het aanbieden van een transactie. Als de vreemdeling uiteindelijk niet betaalt, kan worden overgegaan tot vervolging. Indien vervolging wordt ingesteld zal het in veel gevallen leiden tot het opleggen van een geldboete en, voor het geval deze niet wordt betaald, vervangende hechtenis. Indien de betrokken vreemdeling niet in vreemdelingenbewaring is gesteld, zal het doorgaans echter niet eenvoudig zijn de illegaal te vinden en de opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien de vreemdeling wel in vreemdelingenbewaring is gesteld, zal deze doorgaans weinig aanleiding zien de transactie te voldoen. Het zal de aanstaande uitzetting immers niet afwenden. Mocht het tot vervolging en hechtenis leiden, zal de uitzetting er veeleer door worden uitgesteld. Met andere woorden, veel extra administratieve lasten en een aanzienlijk beslag op capaciteit, met een gering rendement. Zou er, hoewel dit gelet op de ernst van het strafbare feit mijns inziens moeilijk voorstelbaar is, voor een veel hogere strafbedreiging gekozen worden, dan heeft dit onder meer verstrekkende gevolgen voor de capaciteit van de rechtbanken en de celcapaciteit.

In dit licht, alsmede ten aanzien van een mogelijk preventieve werking die van de maatregel uit zou kunnen gaan, wil ik het volgende opmerken. Uit onderzoek is gebleken, dat criminaliteitsmaatregelen alleen effect hebben wanneer ze serieuze en betekenisvolle activiteiten behelzen en wanneer er sprake is van een reële sanctiebedreiging ingevolge het strafrecht. Wanneer maatregelen slechts worden omarmd om symbolische redenen, ligt het gevaar van nieuwe gedoogsituaties op de loer. Dit leidt tot de conclusie dat slechts tot maatregelen moet worden besloten, indien voldoende zeker is dat deze ook serieus in de praktijk worden gebracht.

De verantwoordelijkheid voor de handhaving van het verbod op illegaal verblijf ligt zowel op landelijk als op lokaal niveau. Op landelijk niveau worden de kaders vastgesteld voor opsporing en vervolging. De invulling hiervan vindt plaats in de regionale driehoek op basis van de lokale problematiek. Gelet op de uitgangspunten van het College van procureurs-generaal zal bij de aanpak van problemen waarin het strafrecht slechts een bescheiden bijdrage kan leveren, zakelijk over die bijdrage worden besloten. Gelet op de betrekkelijk geringe ernst van de strafbare gedraging en de beperkte capaciteit van OM en politie ligt het – gezien ook de capaciteit die nodig is voor handhaving van andere in de maatschappij als ernstig ervaren strafbare feiten – in de lijn der verwachting dat het handhavings- en vervolgingsbeleid zeer selectief zal zijn.

Voorts moet rekening worden gehouden met onbedoelde negatieve effecten van het strafbaar stellen van illegaal verblijf. Het zal leiden tot een verdere marginalisering van de illegale vreemdeling en daardoor mogelijk verdere criminalisering. Illegale vreemdelingen zullen nog meer aangewezen zijn op overlevingscriminaliteit, hetgeen ook leidt tot meer overlast. Bovendien is het aannemelijk dat het zal leiden tot een toename van andere strafbare feiten zoals identiteitsfraude en mensensmokkel.

Voorts zou er een ongewenste invloed van het strafrecht op het (bestuursrechtelijke) vreemdelingenrecht op kunnen treden. Bij de rechterlijke beoordeling of een illegaal strafbaar is, kan de vraag aan de orde komen of zijn verblijf het gevolg is van overmacht. Het is niet ondenkbaar dat hierover in een strafrechtelijke procedure een andere conclusie getrokken wordt dan in een vreemdelingenrechtelijke.

Samenvattend zie ik, zoals geconcludeerd in de Illegalennota (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 1), vooralsnog geen aanleiding om illegaal verblijf rechtstreeks strafbaar te stellen. Een overweging die daarbij een rol speelt is de gedachte dat illegaal verblijf in Nederland op indirecte wijze, via het instrument van de ongewenstverklaring, ook nu reeds een strafbaar feit op kan leveren. Een ongewenst verklaarde vreemdeling die desondanks in Nederland verblijft, is ingevolge artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Hij wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete. In artikel 67, eerste lid Vw 2000, zijn de gronden voor ongewenstverklaring opgenomen. De bevoegdheid tot ongewenstverklaring is een discretionaire bevoegdheid. Anders dan in het geval van een rechtstreekse strafbaarstelling van illegaal verblijf kan dit instrument gericht worden ingezet. Teneinde illlegaal verblijf strafbaar te stellen zou mijn voorkeur er derhalve naar uitgaan om dit te realiseren middels uitbreiding van de mogelijkheden voor indirecte strafbaarstelling. Ik zal hiertoe de mogelijkheden bezien om de gronden voor ongewenstverklaring uit te breiden.

Ervaringen Duitsland

In de door uw Kamer aanvaarde motie wordt gevraagd in te gaan op de ervaringen die in Duitsland zijn opgedaan met de strafbaarstelling van illegaal verblijf. Hierover informeer ik u als volgt. De Duitse vreemdelingenwetgeving is op een groot aantal punten gelijk aan de Nederlandse. Zo kent Duitsland evenals Nederland het instrument van vreemdelingenbewaring. Op grond van de Duitse Vreemdelingenwet en de Gevangeniswet kan een door de politie aangetroffen illegaal ter fine van uitzetting in vreemdelingenbewaring worden genomen. Evenals in Nederland wordt de duur van de vreemdelingenbewaring tegen de achtergrond van de mogelijkheden tot uitzetting door de rechter getoetst. Gelijk aan de Nederlandse wetgeving kent de Duitse wet strafbepalingen inzake mensenhandel, mensensmokkel, schijnhuwelijken en andere vormen van migratiecriminaliteit. In het kader van deze notitie zijn met name de strafbepalingen van paragraaf 92 van het Ausländergesetz relevant. Met ingang van 1 januari 2005 is het nieuwe Zuwanderungsgesetz in werking getreden. Paragraaf 95 van het Zuwanderungsgesetz bevat in essentie gelijkluidende strafbepalingen inzake onrechtmatig verblijf.

Alvorens een toelichting op het wettelijk raamwerk te geven, wil ik hier ter toelichting opmerken dat naar het toepasselijke Duitse recht uitsluitend een opzettelijke en bewuste daad een strafbaar feit op kan leveren, tenzij de wet uitdrukkelijk ook nalatigheid strafbaar stelt.

Paragraaf 95, artikel 1, van het Zuwanderungsgesetz behelst een aantal strafbepalingen. Zo is onder meer strafbaar degene die bij binnenkomst of verblijf in Duitsland niet voldoet aan het paspoortvereiste, zich bij herhaling onttrekt aan maatregelen van toezicht of vrijheidsperkende maatregelen, of niet voldoet aan de informatieplicht. Paragraaf 95, artikel 1, lid 2, heeft specifiek betrekking op onrechtmatig verblijf. Dit lid bepaalt dat een vreemdeling die zich zonder geldige verblijfstitel in Duitsland bevindt, op wie een onherroepelijke vertrekplicht rust en wiens uitzetting niet is opgeschort, gestraft kan worden met een vrijheidsstraf van maximaal 1 jaar of met een geldboete. Paragraaf 95, artikel 2, lid 1, stelt voorts dat het onrechtmatig verblijf van een vreemdeling die al eerder uitgezet is geweest, bestraft kan worden met een vrijheidsstraf straf van maximaal 3 jaar of een geldboete. Overtreding van deze voorschriften, ook uit nalatigheid, wordt beschouwd als een overtreding. De geldboete voor overtreding van deze voorschriften bedraagt maximaal 3000 euro.

Ingevolge het Zuwanderungsgesetz is ieder publiek lichaam verplicht onverwijld de bevoegde Ausländerbehörde1 of de politie te informeren als zij informatie verkrijgen over het onrechtmatig verblijf van een verwijderbare vreemdeling (paragraaf 87, artikel 2). Onder publieke lichamen worden ook sociale diensten, bureaus voor jeugdzorg, openbare scholen en universiteiten begrepen. Indien de Ausländerbehörde informatie ontvangen over het onrechtmatig verblijf van een vreemdeling kunnen zij afzien van het doen van aangifte. Hoewel geen inzicht bestaat in de exacte handelwijze van de ruim 600 Ausländerbehörde van de deelstaten, leerde navraag dat de ervaring is dat de Ausländerbehörde vrijwel zonder uitzondering aangifte doen. Zoals in ieder strafproces levert de politie na een eerste onderzoek vervolgens een proces-verbaal aan het openbaar ministerie. Na afsluiting van het gerechtelijk onderzoek kan het openbaar ministerie besluiten tot:

• het seponeren van de zaak (omdat het openbaar belang niet bij een strafvervolging gediend is);

• een voorwaardelijk sepot (meestal betaling van een geldbedrag aan de staatskas of aan een het algemeen nut beogende instelling);

• de kantonrechter verzoeken een boete of voorwaardelijke hechtenis op te leggen;

• de persoon dagvaarden, hetgeen leidt tot een behandeling ter terechtzitting.

Bovendien kan het openbaar ministerie ingevolge het wetboek van strafvordering van vervolging afzien om de reden dat de betrokken vreemdeling uitgezet wordt.

In 2002 werden in Duitsland 16 948 personen veroordeeld wegens overtreding van paragraaf 92 van het Ausländergesetz. Het gaat hierbij om zowel een boete of hechtenis opgelegd door de kantonrechter als om strafvonnissen. Het is in dit verband van belang op te merken dat paragraaf 92 een aantal strafbepalingen kent die niet rechtstreeks betrekking hebben op het onrechtmatig verblijf. Zoals hierboven beschreven kan het ook gaan om overtredingen van het paspoortvereiste, het zich bij herhaling ontrekken aan maatregelen van toezicht of vrijheidsperkende maatregelen, of het verstrekken van onjuiste gegevens. Het aantal veroordelingen wegens het enkele feit van onrechtmatig verblijf ligt in dit aantal besloten. Van deze personen werden er 2 085 tot een vrijheidsstraf veroordeeld, waarvan 1 392 voorwaardelijk. Voorts werden 208 personen volgens het jeugdstrafrecht veroordeeld.

In 2003 werden 60 529 processen verbaal wegens verdenking van onrechtmatig verblijf opgemaakt. Voorts werden er 33 509 processen verbaal opgemaakt wegens verdenking van illegale binnenkomst, en 5 194 wegens verdenking van mensensmokkel. In totaal werden in 2003 142 737 processen verbaal wegens overtreding van het Ausländer- en Asylverfahrengesetz opgemaakt.

Het aantal veroordelingen wegens overtredingen van de vreemdelingenwetgeving is onder meer beperkt omdat de autoriteiten ten aanzien van aangehouden illegale vreemdelingen er vaak de voorkeur aan geven om maatregelen ter beëindiging van het onrechtmatige verblijf te nemen. Net als in Nederland geldt in Duitsland dat een vreemdeling die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden niet uitgezet mag worden tenzij het openbaar ministerie daartegen geen bezwaar heeft. In het geval van onrechtmatig (en dus strafbaar) verblijf geeft het openbaar ministerie in Duitsland in de regel altijd toestemming voor uitzetting.

Bovendien staat het ook vreemdelingen die van een strafbaar feit verdacht worden in principe vrij om uit te reizen. Alleen wanneer een bevel tot aanhouding is uitgevaardigd, geldt dit niet. Weliswaar zou het vooruitzicht van een uitreis een grond voor aanhouding kunnen bieden, maar doorgaans wordt een bevel tot aanhouding in deze gevallen als buitenproportioneel beschouwd. In het algemeen stemt het openbaar ministerie immers in met maatregelen gericht op de daadwerkelijke beëindiging van het feitelijk (illegaal) verblijf. Bij verdenkingen van overtredingen van de vreemdelingenwetgeving wordt derhalve uit het oogpunt van proportionaliteit niet routinematig een bevel tot aanhouding gegeven, maar alleen wanneer daar in specifieke gevallen aanleiding toe is.

Concluderend wil ik opmerken dat ik in de Duitse praktijken en ervaringen geen aanleiding zie om terug te komen op het besluit om illegaal verblijf in Nederland vooralsnog niet rechtstreeks strafbaar te stellen. De Duitse ervaring leert dat bij een aanzienlijk aantal processen verbaal wegens overtreding van de vreemdelingenwetgeving, het in een betrekkelijk gering aantal zaken tot een veroordeling komt. Evenals in Nederland verkiezen de Duitse autoriteiten het nemen van maatregelen gericht op beëindiging van het illegaal verblijf boven vervolging. De inspanningen van de autoriteiten in Nederland kunnen daarom het best gericht zijn op optimale benutting van het bestuursrechtelijk instrumentarium ter fine van verblijfsbeëindiging.

Motie van het lid Van Fessem c.s.

Bij motie van het lid Van Fessem c.s. (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 17) heeft Uw Kamer de regering verzocht het middel van ongewenstverklaring in principe standaard toe te passen op vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven en aan wie eerder is aangezegd Nederland te verlaten, en daartoe de Vreemdelingenwet te wijzigen.

Artikel 67, eerste lid, onder a, Vw 2000 maakt nu reeds ongewenstverklaring mogelijk van de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij de Vreemdelingenwet strafbaar gesteld feit heeft begaan. Er moet een proces-verbaal zijn opgemaakt of sprake zijn van een transactie terzake van de gepleegde overtredingen om bij de tweede of latere overtreding tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan. De motie kan feitelijk worden uitgevoerd zonder dat een wetswijziging nodig is. In de eerste plaats zal ik, om uitvoering aan de motie te geven, in de Vreemdelingencirculaire een duidelijker uitleg opnemen van de mogelijkheid om vreemdelingen reeds na het begaan van twee overtredingen van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Bij het opmaken van een (eerste) proces-verbaal zal de vreemdeling tegelijkertijd worden gewaarschuwd dat, indien hij nogmaals een overtreding in het kader van de Vw 2000 begaat, zijn ongewenstverklaring zal worden voorgesteld. Van deze waarschuwing wordt een aantekening in de vreemdelingenadministratie gemaakt. Nadat de vreemdeling tweemaal een bij artikel 108 van de Vw 2000 strafbaar gesteld feit heeft begaan, wordt zijn ongewenstverklaring voorgesteld. Ten tweede zal ik, zoals ik hierboven reeds gemeld heb, mede bezien in het licht van deze motie een uitbreiding van de gronden voor ongewenstverklaring overwegen.

Motie van het lid Dijsselbloem c.s.

Bij motie van het lid Dijsselbloem c.s. (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537, nr. 18) heeft Uw Kamer de regering verzocht sneller over te gaan tot het ongewenst verklaren van illegale criminelen en in principe te allen tijde te voorkomen dat ongewenst verklaarde criminele illegalen na detentie of vreemdelingenbewaring opnieuw in de Nederlandse steden worden vrijgelaten.

Het onderdeel van de motie dat erop ziet dat in principe te allen tijde voorkomen dient te worden dat ongewenst verklaarde vreemdelingen na detentie of vreemdelingenbewaring opnieuw in de Nederlandse steden worden vrijgelaten, is een ondersteuning van het huidig beleid. In het kader van VRIS (Vreemdelingen in de Strafrechtsketen) is een werkwijze ontwikkeld met als oogmerk dat criminele (illegale) vreemdelingen na ommekomst van hun straf, bij voorkeur vanuit strafrechtelijke detentie, uit Nederland verwijderd worden, indien noodzakelijk en mogelijk, met een ongewenstverklaring. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de overlastveroorzakende vreemdelingen weer op straat belanden.

Voorts is met ingang van 1 november 2004 een wijziging van het Vreemdelingenbesluit in werking getreden1. Met deze wijziging is artikel 6.5 van het Vreemdelingenbesluit komen te vervallen. Het voormalige artikel 6.5 Vreemdelingenbesluit 2000 zag op een drietal situaties waarin de vreemdeling in ieder geval op grond van artikel 67, eerste lid, onder b of c, van de Vw 2000 ongewenst kan worden verklaard. Een dergelijke niet-limitatieve opsomming van gevallen waarin tot ongewenstverklaring kan worden overgegaan, is overbodig en, om misverstanden daarover in de praktijk te voorkomen, geschrapt aangezien ongewenstverklaring ook buiten die gevallen niet is uitgesloten. Er is echter wel sprake van aanscherpingen. Binnen het kader van deze motie is relevant dat onder vigeur van artikel 6.5 Vreemdelingenbesluit gold dat tot ongewenstverklaring kon worden overgegaan in geval van een veroordeling wegens een misdrijf tot een of meer vrijheidsontnemende straffen of maatregelen met een totale duur van zes maanden of meer. Met het vervallen van dit artikel is thans in de Vreemdelingencirculaire als beleidsregel opgenomen dat op grond van artikel 67, eerste lid onder c, Vw 2000, tot ongewenstverklaring kan worden overgegaan in gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van straf of maatregel tenminste een maand bedraagt. Het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden. Daarnaast worden onderscheiden de gevallen waarin de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of hem een taakstraf ter zake van een misdrijf is opgelegd, dan wel hij een transactieaanbod ter zake van een misdrijf heeft aanvaard. Door het herhaald plegen van strafbare feiten veroorzaakt deze categorie dusdanige overlast dat ook de niet onherroepelijk opgelegde vrijheidstraf of maatregel in aanmerking wordt genomen. Met deze aanscherping is invulling gegeven aan de motie om sneller tot ongewenstverklaring van criminele illegalen over te gaan.

Tot slot wil ik hierbij mijn toezegging, gedaan tijdens het algemeen overleg op 29 juni 20041, gestand doen om schriftelijk antwoord te geven op de vraag van het lid Visser over ongewenstverklaring. Het lid Visser heeft de vraag gesteld of een ongewenst verklaarde vreemdeling de uitkomst van zijn verblijfsprocedure in Nederland af mag wachten. In antwoord hierop wil ik melden dat de ongewenstverklaring betekent dat artikel 8 Vw 2000 niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat ongewenst verklaarde vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – niet in Nederland mogen verblijven en geen andere titel tot verblijf kunnen verkrijgen. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een aanvraag in Nederland af te wachten.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie a.i.,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 29 344, nr. 29.

XNoot
1

Het betreft een maatregel aangekondigd in de Terugkeernota van november 2003, (Kamerstukken II, 2003/04, 29 344, nr. 1).

XNoot
1

Bijvoorbeeld: Open brief aan de minister van Justitie in NJB 32, 13 september 2002, p. 1609–1610 en Illegaliteit als strafbaar feit: het rijmt wel, maar het spoort niet in Migrantenrecht 17, november 2003, p. 276–282.

XNoot
1

De Ausländerbehörde zijn de door de deelstaten en lokale overheden ingestelde diensten die belast zijn met de uitvoering van de federale vreemdelingenwetgeving.

XNoot
1

Staatsblad 2004, 550.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 29 344, nr. 29.

Naar boven