29 521
Nederlandse deelname aan vredesmissies

nr. 81
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 september 2008

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 1 juli 2008 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Van Middelkoop van Defensie over:

– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie d.d. 5 juni 2008 inzake de verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan de NAVO-trainingsmissie in Irak (NTM-I) per medio augustus 2008 met één jaar (29 521, nr. 75).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter: Ik heet de aanwezigen van harte welkom, in het bijzonder de ministers en hun staf, bij dit overleg over de NAVO-trainingsmissie in Irak. Wij hebben zojuist bij het algemeen overleg over het Midden-Oosten over de politieke situatie in Irak vragen kunnen stellen. Dit algemeen overleg duurt maximaal één uur en ik stel daarom een spreektijd van twee minuten per fractie voor. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Gennip van de CDA-fractie.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Gennip (CDA): Voorzitter. Wij spreken vandaag wederom over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan een NAVO-trainingsmissie in Irak. Het CDA heeft die missie altijd gesteund. Het belang van de missie is groot; een goed functionerend eigen Irakees leger en eigen politie blijven noodzakelijke voorwaarden voor meer veiligheid. De regering geeft ook aan dat de inzet van de eigen militairen in de afgelopen jaren succes heeft gehad. Inmiddels heeft het Irakese leger zelf militaire operaties geleid; er zijn opleidingsinstituten opgericht en trainingstructuren hebben een operationele status bereikt. De overdracht aan de Irakezen is volop gaande. Er is dus een aantal zeer concrete doelen bereikt.

Ten aanzien van deze verlenging stel ik de volgende vragen. De regering schrijft dat de Nederlandse bijdrage met een jaar wordt verlengd, met een geplande einddatum van eind 2009. Eerdere verlengingen golden altijd voor zes maanden; waarom wordt nu voor een verlenging van twaalf maanden gekozen? Mijn tweede vraag gaat over het dreigingsbeeld. De regering schrijft in de artikel 100-brief dat het aantal beschietingen van de woon- en werklocatie sinds maart is toegenomen. Nederlandse militairen zijn tijdelijk op een veiliger locatie ondergebracht. De regering schrijft echter tegelijkertijd dat de dreiging nog steeds aanvaardbaar is. Kan de regering nader ingaan op dat dreigingsbeeld? Welke maatregelen neemt de regering om de veiligheid van de Nederlandse militairen te waarborgen? Mijn derde en laatste punt betreft de mensenrechten. Bij eerdere debatten is hier keer op keer aandacht voor gevraagd, ook in het hieraan voorafgaande debat. Het is essentieel dat het besef van leger en politie ten aanzien van die mensenrechten verder groeit. In de artikel 100-brief wordt dat ook terecht aangegeven. Hoe heeft sinds de vorige discussie dit aspect in de lopende missie concreet een plaats gekregen in de training van Irakezen en in de opbouw van de veiligheidssector?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin mijn bijdrage met het uitspreken van mijn waardering voor de bijdrage die de Nederlandse militairen in gevaarlijke omstandigheden leveren aan het bevorderen van stabiliteit en veiligheid in Irak. Het is belangrijk dat de Irakese autoriteiten worden ondersteund bij de opbouw van de veiligheidssector en dat daarbij expliciet aandacht is voor het beschermen van etnische en religieuze minderheden. Mijn fractie is daar zeer blij mee. De missie heeft in het afgelopen jaar duidelijk voortgang geboekt; de opleidingsinstituten zijn inmiddels operationeel en de verantwoordelijkheid voor trainingsactiviteiten wordt geleidelijk aan overgedragen aan de Irakese autoriteiten. Zoals beoogd, verschuift het takenpakket van de missie daardoor steeds meer van training naar mentoring. Het is verder bemoedigend om te zien dat het Irakese leger in toenemende mate zelf in staat is om te opereren. Illustratief hiervoor is de effectieve wijze waarop het Irakese leger onlangs heeft opgetreden bij de acties in Basra, Bagdad, Sadr-City en Mosul.

Ik stel drie vragen over de verlenging van de missie. Naar aanleiding van de in het voorjaar uitgevoerde evaluatie wordt gesproken over nieuwe trainingsgebieden waarop de missie zich zal gaan richten. Over welke nieuwe trainingsgebieden gaat het precies?

Verder zal de missie in deze vorm volgens de huidige planning eind 2009 in de eindfase komen. Betekent dit dat, afhankelijk van hoe de situatie zich verder ontwikkelt, de mogelijkheid wordt opengehouden om de missie in een andere vorm ook na 2009 voort te zetten? Een punt van zorg is het toenemend aantal beschietingen, met mortiergranaten en raketten in de woon- en werklocaties van de coalitietroepen. Is de situatie na het militair ingrijpen in Sadr-City inmiddels genormaliseerd of is er sprake van aanhoudend geweld? Is de multilaterale protection force inmiddels ontplooid en worden er, misschien ook door Nederland, aanvullende maatregelen genomen om de eigen militairen beter te beschermen?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De opbouw van de Irakese veiligheidssector is van cruciaal belang; wederopbouw vraagt ook om veiligheid. Vanuit die invalshoek heeft mijn fractie steeds de NAVO-trainingsmissie in Irak gesteund. Het is positief om uit de berichtgeving te lezen dat de missie in algemene zin volgens planning verloopt, ook al zijn er nog genoeg hindernissen over. Wij zijn er bepaald nog niet, maar het is een goede zaak dat de verantwoordelijkheid, ook voor het opleidingsinstituut, steeds meer bij de Irakezen zelf komt te liggen.

Mijn fractie staat positief tegenover het feit dat de internationale gemeenschap present blijft zolang dat nodig is en er zo nodig nog een schepje bovenop doet. De totale NAVO-trainingsmissie is niet heel groot, maar het gaat wel om een belangrijk onderdeel van het Irakbeleid. De enige vraag van mijn fractie bij het lezen van de stukken is of het aantal mensen waaruit de NAVO-trainingsmissie bestaat nog wel voldoende is. Is het niet wenselijker om tot uitbreiding over te gaan? Of is dat juist in het licht van wat door de Irakezen wordt opgepakt niet nodig? Er is meermalen aandacht gevraagd voor de specifieke religieuze en etnische minderheden in Irak. Het is van groot belang dat aan die precaire positie juist tijdens trainingsmissies aandacht wordt besteed zodat toekomstige veiligheidsfunctionarissen bekend zijn met die positie. Ook is het belangrijk voor het latere beleid ten aanzien van de recrutering van dat soort functionarissen dat er sprake is van een reflectie van de verschillende bevolkingsgroepen in Irak.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Wij spreken over de NAVO-trainingsmissie in Irak. Dat is een kleine maar niet onbelangrijke missie. Het is een missie van in totaal zeven personen, ongeveer het aantal Tweede Kamerleden dat vanavond achter deze tafel zit. Dat neemt niet weg dat het een, zoals ik al zei, belangrijke missie is. Het is een trainingsmissie die uiteindelijk ervoor zorgt dat Irak zelfstandig kan functioneren. Deze heeft de volle steun van de PVV-fractie.

Mijn fractie spreekt wel haar blijvende zorg uit over de continue inbreuk van het moorddadige en verwerpelijke regime uit Iran op de Irakese soevereiniteit. De bewapening en training door Iran van de zogenaamde «special groups» maakt het vredesproces in Irak nodeloos gewelddadig en ingewikkeld. De PVV-fractie vraagt de regering om bij de Verenigde Naties, met nadruk bij de leden van de Veiligheidsraad, te blijven aandringen op verdergaande economische en eventuele militaire sancties indien Irak stelselmatig de internationale vrede en veiligheid in de regio blijft bedreigen.

De PVV-fractie brengt nogmaals de rol en de veiligheid van Irakese Christenen onder de aandacht. Zij gaat ervan uit dat de minister aandachtig de leefomstandigheden van Irakese Christenen blijft volgen en de mensenrechtensituatie onder de aandacht van de autoriteiten in Irak blijft brengen, met name in de bilaterale sfeer.

Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik stel graag een vraag van orde. Gaan wij nu het debat dat wij zojuist tweeënhalf uur lang hebben gevoerd, opnieuw voeren?

De voorzitter: Dat gaan wij niet doen. Ik betracht echter enige coulance met de heer Brinkman omdat hij niet aanwezig was bij dat debat. Mevrouw Van Gennip heeft echter gelijk: dit is een artikel 100-procedure ten aanzien van de NAVO-trainingsmissie. De politieke aspecten heeft de minister behandeld in het vorige algemeen overleg.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter, u moet mij dit niet kwalijk nemen. Mijn fractie bestaat uit negen mensen.

De heer Van der Staaij (SGP): Dat is te groot.

De heer Brinkman (PVV): Dat is te groot, inderdaad. In elk geval proberen wij zoveel mogelijk onze invloed te laten gelden. Dat doen wij op deze manier.

De heer Poppe (SP): Voorzitter. Misschien maak ik ook een dubbeling. Voor het geval dat zo is, bied ik vast mijn excuses aan. Het gaat om zeven militairen voor een opleidingsmissie en om de verlenging van een jaar. Mijn vraag is ook: waarom nu een jaar terwijl het voorheen altijd om een half jaar ging? In de voorliggende brief op bladzijde 5 staat zeer cryptisch dat «nieuwe factoren naar voren zijn gekomen, die een langere inspanning bij deze instituten noodzakelijk maken». Wat zijn «nieuwe factoren»? Ik vermoed dat dit te maken heeft met het recente rapport van de Amerikaanse rekenkamer waarin staat dat de paraatheid van het Irakese leger ver achterblijft bij wat officieel wordt voorgesteld. De vraag is waarom de regering de informatie uit dat Amerikaanse rapport niet mee naar de Kamer heeft gestuurd. De Amerikaanse rekenkamer stelt dat de Irakese strijdkrachten helemaal niet goed in staat zijn om zelfstandig contra-guerilla operaties uit te voeren. Minder dan 10% van alle bataljons van het Irakese leger kunnen volledig onafhankelijk opereren. Voor alle onderdelen gelden veel lagere kwalificaties van «volledig onafhankelijk». Daarnaast meldt de Amerikaanse rekenkamer hoge aantallen deserteurs uit het Irakese leger; dat staat op bladzijde 26 van het rapport. De grote vraag is waarom de regering deze informatie niet heeft gemeld tegelijk met het voorstel om de missie te verlengen? Waarom legt de regering niet in die zin uit wat die «nieuwe factoren» zijn waarom een en ander noodzakelijk is? Betekent dit dat onze mensen daar meewerken aan het opleiden van mensen die na het afronden van de opleiding misschien een andere baan nemen, dus deserteren?

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Mijn fractie heeft de NAVO-trainingsmissie in Irak en de Nederlandse bijdrage daaraan altijd gesteund. omdat deze van groot belang is voor de opbouw van Irak en dus ook voor het Irakese veiligheidsapparaat, dat inderdaad nog steeds te kampen heeft met tegenslagen. Juist deze missie kan een bijdrage aan het wegnemen daarvan. Voor mijn fractie is altijd zeer relevant geweest dat het om een NAVO-missie gaat onder VN-mandaat. Dat is altijd een zeer relevant punt geweest. De geschiedenis van het begin van de oorlog in Irak is bekend; toen was daar geen sprake van. Aangezien er sprake is van een VN-mandaat waar deze NAVO-missie onder ressorteert, heeft mijn fractie dit altijd kunnen steunen; het gaat om de opbouw van Irak.

Het is hierbij wel van belang dat een duidelijk onderscheid is met de Amerikaanse operatie in Irak. De tekst van de brief geeft reden om vraagtekens te zetten bij of dat onderscheid wel zo duidelijk is. Op pagina 7 van de brief wordt tot drie keer toe gesproken over «coalitie»: coalitietroepen, coalitielocaties, coalitie. Bekend is dat «coalitie» verwijst naar de Amerikaanse operatie. Ik krijg hier graag wat helderheid over, want wij maken geen onderdeel uit van de coalitie. Wij maken onderdeel uit van de NAVO-missie zoals die plaatsvindt in Irak.

Het tweede punt die de vraag naar dat onderscheid rechtvaardigt, is dat de woon- en werklocaties van de trainingsmissies onderhevig zijn aan beschietingen. Als ik het goed lees, is de situatie zeer zorgwekkend. De mensen zijn immers niet voor niets verplaatst van hun woon-/werklocatie. Ik vraag de regering om hier nader op in te gaan. Hoe zorgwekkend is de situatie? De NAVO-trainingsmissie loopt tot eind 2009. De regering stelt voor om onze bijdrage daaraan te verlengen tot augustus 2009. Mijn fractie krijgt graag duidelijkheid over de vraag of het de bedoeling is dat Nederland tot eind 2009 onderdeel blijft uitmaken van de missie. Ik weet dat dat nu niet wordt voorgesteld, maar daar is ongetwijfeld over nagedacht. Mijn fractie wil daar graag nu duidelijkheid over, ook omdat zij niet voornemens is om volgend jaar voor een verlenging te stemmen. Ik hoor graag nu waar wij precies aan toe zijn.

De heer Van der Staaij (SGP): Wat is uw motivering voor het voornemen dat u nu aankondigt, dat u niet een volgende verlenging steunt?

De heer Van Dam (PvdA): Als nu helder is dat wij daar tot eind 2009 zitten, is dat uiteraard bespreekbaar. Het is echter niet de bedoeling dat elke verlenging een open einde wordt. Op een gegeven moment is de bijdrage wel geleverd. Mijn fractie vindt dat aan deze missie zo onderhand de bijdrage wel geleverd is met de verlenging van een jaar.

De heer Poppe (SP): Het is inderdaad opvallend dat gesproken wordt over «de coalitie» wat wijst op samenwerking met de Amerikaanse war on terror en de inval in Irak. Als de minister niet duidelijk een onderscheid kan maken tussen de trainingsmissie en de relatie met de coalitie, verandert dat dan het standpunt van de PvdA-fractie?

De heer Van Dam (PvdA): Volgens mij is er een duidelijk onderscheid tussen wat onze mensen daar doen en wat de Amerikaanse troepen daar doen. Ik wees daarbij op een passage in de brief die die duidelijkheid niet schept. Ik ga ervan uit dat het onderscheid duidelijk is, aangezien er totaal andere activiteiten worden ontplooid. Vanzelfsprekend is er contact met de Amerikaanse troepen aldaar; de NAVO-trainingsmissie is daar mede van afhankelijk op het punt van de veiligheid. Dat is dus het probleem niet. Het moet echter duidelijk zijn dat er een onderscheid is. In de brief wordt daar wat verwarring opgeroepen.

Mevrouw Van Gennip (CDA): Ik hoor graag wat duidelijker van de heer Van Dam wat hij bedoelt met het niet steunen van een verlenging maar het wel bespreekbaar zijn van een langere termijn, tot eind 2009. Ik meen mij te herinneren van allerlei discussies over artikel 100-procedures dat de termijn duidelijk moet zijn. Verder lijkt mij dat een uitspraak over verlenging volgend jaar, zeker als deze verlenging wel wordt gesteund, gebaseerd moet zijn op ontwikkelingen op dat moment. Ik tast nu echt in het duister over wat de heer Van Dam wil en over hoe hij dat kan rijmen met de artikel 100-procedure. Is hij voor een soort flexibele termijn?

De heer Van Dam (PvdA): Het is precies zoals u zegt: er moet duidelijkheid zijn. Die NAVO-trainingsmissie duurt tot eind 2009. Als wij voornemens zijn om tot het einde te blijven, dan moeten wij dat nu helder tegen elkaar uitspreken. In artikel 100-procedures maken wij afspraken over een duidelijke termijn. Als niet helder is dat die trainingsmissie daadwerkelijk eind 2009 eindigt, dan is mijn fractie niet voornemens om akkoord te gaan met het eraan vastplakken van nog een jaar. Daar gaat het mij nu om. Op een gegeven moment is een bijdrage wel geleverd. Wij hebben dit jarenlang gedaan en op een gegeven moment is het mooi geweest.

Mevrouw Van Gennip (CDA): Dit verbaast mij zeer. Stel dat volgend jaar blijkt dat de missie met vier of vijf maanden verlengd moet worden teneinde deze netjes af te ronden. Dat is pas volgend jaar bekend; je kunt nu niet in de sterren kijken om te zien wat de status volgend jaar is. U zegt echter bij voorbaat dat dat laatste staartje van onze aanwezigheid maar even door iemand anders moet worden opgelost, iemand die niet de ervaring heeft en er nog niet zit. U trekt uw handen er dan vanaf.

De heer Van Dam (PvdA): Dat zeg ik niet. Ik vraag de regering alleen om nu duidelijkheid te geven over het voornemen.

De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. Laten wij simpel en duidelijk zijn. Ten eerste is dat onderscheid met die coalitietroepen helemaal niet zo duidelijk te maken. Wij hebben NAVO-instructeurs die Irakese instructeurs instrueren die Irakese troepen opleiden. Die Irakese troepen werken samen met de Amerikanen, met de coalitietroepen, en dat gaat behoorlijk. Het gaat niet fantastisch maar het gaat wel behoorlijk; dat moet ook verder getraind worden. Dat is wel het minste dat wij kunnen doen. De VVD-fractie zegt daarom: ga door met het trainen van de instructeurs. Mijn fractie gaat akkoord met de periode die de regering daarvoor vraagt. Mocht blijken dat het over een jaar nog steeds nodig is om de Irakese instructeurs te trainen, dan gaat mijn fractie daar natuurlijk ook mee akkoord. Het zou een ramp zijn als het Irakese leger niet verder komt dan het vandaag is, voor de regio en voor de Irakezen zelf. Wij kunnen het ons niet veroorloven om te snel weg te gaan, zeker niet terwijl onze bijdrage zo bescheiden is. Ik zeg dus nu al, hoewel er nog een termijn volgt: wij moeten gewoon doorgaan en geen kunstmatig onderscheid maken en moeilijke vragen stellen die niet tot duidelijke antwoorden kunnen leiden.

Antwoord van de bewindslieden

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng en voor de constructieve wijze waarop zij aankijken tegen deze NAVO-trainingsmissie. Ik onderschrijf die constructieve benadering om de doodeenvoudige reden dat Nederland inderdaad een bulk ervaringen heeft. Sinds februari 2005 neemt Nederland deel aan deze NAVO-trainingsmissie. Dat gebeurt met tevredenheid van natuurlijk met name de Irakese autoriteiten maar ook van de NAVO. Wij hebben besloten om de termijn die medio augustus afloopt voor een periode van twaalf maanden te verlengen. Aan dat besluit ligt een aantal redenen ten grondslag. De belangrijkste reden voor het verlengen van de Nederlandse bijdrage is uiteraard het verzoek van de Irakese regering om ondersteuning te blijven verlenen bij de opbouw van de Irakese veiligheidssector. De trainingsmissie voorziet in het opleiden van leidinggevende kaderleden. Op verzoek van de Irakese premier besloot de NAVO dit voorjaar om de samenwerking met Irak tot eind 2009 te verlengen. In het licht van het verzoek van premier Al-Maliki, het nuttige werk dat nog kan worden verricht en de opgedane ervaringen vonden wij het verantwoord om te kiezen voor een verlenging van de Nederlandse bijdrage met een jaar.

De missie kent zelf geen formele einddatum en is in wezen gericht op de resultaten. Op dit moment ziet het ernaar uit dat met de verlenging van de activiteiten tot eind 2009 de missie in de eindfase kan komen. Dat is evenwel sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de grond. Wij kunnen niet vooruitlopen op die ontwikkelingen. Tot eind 2009 is in elk geval voor de missie goed en nuttig werk te doen. Het heeft weinig nut, juist omdat wij die ontwikkelingen op de grond niet kennen, om nu te speculeren over wat er na 2009 gaat gebeuren.

Wij kijken dus naar die termijn van twaalf maanden. Daarna volgt een moment van evaluatie; dan kan worden bekeken hoe de laatste zes maanden ingevuld kunnen worden. Daarbij kan ook gekeken worden naar het verloop van de missie, de mogelijke afbouw en de exitstrategie. Eventueel kan dat moment ook benut worden om de doelstellingen en de activiteiten van de missie bij te sturen. Dan zal ook bezien worden of een hernieuwde Nederlandse bijdrage wenselijk is voor een nader te bepalen periode. Ik zei al dat wij nu niet vooruit kunnen lopen op de ontwikkelingen in het komende jaar. Vanzelfsprekend speelt de veiligheidssituatie een belangrijke rol bij het moment van evaluatie.

De opbouw van de Irakese veiligheidsstructuur past in ons streven om de Irakese overheid in staat te stellen om de verantwoordelijkheid voor de eigen veiligheid op zich te nemen. De veiligheid van alle Irakese burgers staat daarbij natuurlijk voorop. Uit de laatste ontwikkelingen blijkt dat de Irakese troepen steeds beter in staat zijn om hun taak zelfstandig uit te voeren. Het geweld is gedaald naar een niveau dat lager ligt dan voor maart. Ondanks de vooruitgang in de afgelopen periode blijft de veiligheidssituatie echter onvoorspelbaar. De missie verloopt grotendeels volgens schema; de missie laat resultaten zien, heeft effect en is dus voornamelijk gericht op het overdragen van de verantwoordelijkheid, ook voor de trainingsactiviteiten uiteindelijk, aan de Irakese autoriteiten.

De evaluatie die dit voorjaar door de NAVO is uitgevoerd, waarop de minister van Defensie nader ingaat, heeft uitgewezen dat de trainingen van de NAVO-missie succesvol verlopen. De missie zal zich op enkele nieuwe trainingsgebieden gaan richten; de mentorwerkzaamheden worden uitgebreid. De minister van Defensie gaat hier nader op in. De missie is van groot belang omdat de deelname aan de trainingsmissie aansluit op de andere activiteiten van Nederland ter ondersteuning van de Irakese regering. Wij hebben daar vanmiddag uitvoerig over gesproken. Ik noem als voorbeeld het verzorgen van juridische cursussen in het kader van de rule of law, EUJUST LEX en mensenrechten. Een en ander sluit ook goed aan bij de trainingen die wij, bijvoorbeeld via Clingendael, voor de Irakese diplomaten verzorgen. Er is dus een duidelijke samenhang.

Wij zijn met de Kamer van mening dat voor de wederopbouw van Irak, verbetering van de veiligheidssituatie, verbetering van de mensenrechtensituatie en vooruitgang in dat politieke proces cruciaal zijn. Daarbij hoort steun aan de opbouw van een geloofwaardige Irakese veiligheidssector die uitgaat van het primaat van mensenrechten, zoals mevrouw Van Gennip ook terecht onderstreepte. Nederland en de Europese Unie spreken de Irakese autoriteiten voortdurend aan op mensenrechten en op respect voor minderheden, waaronder de rechten van etnische en religieuze minderheden. In het verlengde daarvan wordt in de training het belang benadrukt van een onpartijdig en objectief optreden van de veiligheidstroepen ter bescherming van de hele Irakese bevolking, inclusief etnische en religieuze minderheden. De mensenrechtensituatie als zodanig en de positie van christenen zijn nog steeds zorgelijk. Tegelijkertijd is het aantal burgerslachtoffers vanaf augustus 2007 gestaag afgenomen.

De heer Poppe vraagt specifiek waarom in de brief geen aandacht is geschonken aan het rapport van de rekenkamer van de Verenigde Staten. De brief aan de Kamer is begin juni gestuurd, conform afspraken met de Kamer; in artikel 100-procedures heeft de Kamer een zekere minimumtijd nodig om zich goed te kunnen voorbereiden. Ik heb daar recentelijk nog met de voorzitter van de Kamer over gecommuniceerd. Het rapport van de rekenkamer is pas enkele dagen geleden uitgekomen. Overigens is State Department het niet eens met alle bevindingen van de rekenkamer. Ook in Nederland komt het voor dat het kabinet het niet volledig eens is met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer. Daar wordt vervolgens het debat over gevoerd met de Tweede Kamer. State Department komt in een recent rapport tot een andere, positievere inschatting. Het feit dat het Irakese leger ondanks de vooruitgang nog niet optimaal functioneert, is reden voor het voortzetten van de trainingsmissie. Dat onderstreept juist het belang van de trainingsmissie. Ik zie het punt dus eerder als argumentatie voor het verlengen van de trainingsmissie dan als onderbouwing voor een besluit om ermee op te houden. Niet alleen wij maar ook State Department en het Pentagon constateren dat er sprake is van vooruitgang in het functioneren van het Irakese leger.

Ik heb hiermee de aan mij gerichte vragen beantwoord. De heer Van Middelkoop, de minister van Defensie, zal ingaan op de nadere vragen.

De voorzitter: Eerst stelt de heer Poppe nog een vraag aan u.

De heer Poppe (SP): Het verbaast mij een beetje dat de minister van Buitenlandse Zaken de militaire ontwikkelingen uitlegt. Het lijkt mij juist een zaak van de minister van Defensie om daarop in te gaan. Mijn vragen waren dan ook in het algemeen gesteld. Het rapport kan weliswaar later beschikbaar gekomen zijn dan de brief naar de Kamer is gestuurd, maar de minister legt mij nog steeds niet uit wat die «nieuwe factoren» zijn. Het gaat helemaal niet zo goed als de minister zegt. Het Irakese leger is helemaal niet dat onafhankelijke sterke leger dat nodig is. Dat zit er ook niet aan te komen. Als ik het rapport van de Amerikaanse rekenkamer lees, dan begrijp ik wel dat de minister zegt: de Nederlandse regering is het ook vaak niet met de Algemene Rekenkamer eens. De Tweede Kamer is dat echter vaak wel en dat weet de minister ook.

De voorzitter: Mijnheer Poppe, u stelt de vragen aan het kabinet, maar deze militaire vraag is specifiek gericht aan de minister van Buitenlandse Zaken?

De heer Poppe (SP): Ja, ik verbaas mij erover dat de minister van Buitenlandse Zaken daarop ingaat. Ik wil van de minister van Defensie horen wat zijn reactie is op dit Amerikaanse rapport in relatie tot de brief aan de Kamer en in relatie tot de kennelijke noodzaak om langer in Irak te blijven.

De voorzitter: Nu is het duidelijk: u stelt de vraag aan de minister van Defensie in een interventie op de minister van Buitenlandse Zaken. Het lijkt mij verstandig om de minister van Defensie het woord te geven voor zijn bijdrage. Ik verzoek hem om daarbij ook de vraag van de heer Poppe te beantwoorden.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Laat ik mijn zeer gewaardeerde oud-collega Poppe onmiddellijk bedienen met het antwoord op zijn vraag. Dat Amerikaanse rapport is mij niet bekend dus ik kan er ook geen reactie op geven. Ik heb het samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken ook niet nodig om een motivering te geven voor de voortzetting van de bijdrage van de Nederlandse regering aan de NAVO-trainingsmissie in Irak. In dit overleg is de brief die daarover naar de Kamer is gestuurd aan de orde.

De heer Poppe (SP): Daar stel ik graag een vraag over. Het is niet de bedoeling dat de minister in zijn reactie volstaat met de mededeling: ik ken het rapport niet. Als hij het rapport niet kent, dan moet hij als minister beloven dat hij het rapport zo snel mogelijk tot zich neemt en de Kamer informeert over de conclusies die hij daaraan verbindt, ook in relatie tot het besluit dat wij vandaag moeten nemen over de artikel 100-brief. Eigenlijk betekent dat dat het besluit daarover moet worden uitgesteld tot die reactie van de regering binnen is.

Minister Van Middelkoop: Ik waardeer het dat de heer Poppe volstrekt duidelijk is. Dat geeft mij de gelegenheid om even duidelijk te reageren: wij doen dat niet. Wij houden ook zeker niet de besluitvorming op. Dat is ook niet nodig. De heer Poppe weet net zo goed als ik dat over allerlei onderwerpen rapporten verschijnen. Het gaat erom dat naar mijn overtuiging een gedegen voorstel aan de Kamer wordt voorgelegd over voortzetting van de missie met één jaar. Dat is voldoende gemotiveerd en ik heb daar een dergelijk rapport niet voor nodig.

Het betreft een voortzetting van een bestaande missie; zeven Nederlandse militairen. Het is bescheiden, het is belangrijk en het is een bijdrage aan de bredere NAVO-missie. Het is misschien goed om erop te wijzen, vooral in de richting van de heer Van Dam, dat wat wij daar doen, gewoon ons werk is. Het zijn SSR-achtige activiteiten: sector security reform. Daar zijn wij sterk in ofwel: daar zijn wij sterk in aan het worden. Dat willen wij ook. Het is één van de niches waarin de Nederlandse krijgsmacht zijn best wil doen en dat is politiek gezien ook altijd gesteund door de fractie van de heer Van Dam. De verlenging heeft een wat bijzonder karakter gekregen omdat deze als onderdeel van die NAVO-missie de artikel 100-procedure moet doorlopen. Misschien wil de heer Van Dam echter ook eens nadenken over het gewone karakter. Capaciteitsopbouw, waar ook ter wereld, van veiligheidsarchitectuur kan Nederland desgevraagd leveren. Nederland zal dat blijven doen. Over een jaar zien wij of er nog verder werk te leveren is.

Ik maak een paar algemene opmerkingen. Sinds de aanvang van de missie zijn meer dan 9000 – om een gevoel van schaal te geven – Irakese militairen met NAVO-steun getraind en opgeleid in Irak. In Irak is de structuur opgezet voor het zogenaamde «Iraki training and doctrine command» waarbinnen zowel het hoofdkwartier als de opleidingen van de Irakese veiligheidsdiensten zijn geregeld. Ik meen dat vorige week ook aan de orde is geweest dat ook buiten Irak mensen zijn opgeleid, gecoördineerd door de NATO Training and Equipment Coördination Group, een verwante activiteit van hetgeen wij onder de NAVO-paraplu doen in Irak. Alles bij elkaar zijn dus belangrijke, succesvolle en constructieve bijdragen geleverd.

Op verzoek van de Irakese regering is in oktober 2007 gestart met een gendarmerie-achtige training voor de Irakese nationale politie. Het doel van die training is het ontwikkelen van eenheden van de Irakese nationale politie die het gat moeten vullen tussen het routinematige politiewerk en het militaire optreden. Italiaanse caribirnerie, de collegae van onze marechaussee, zullen deze training geheel verzorgen.

Bij het vorige algemeen overleg maakte ik al melding van de evaluatie die de NAVO zou gaan uitvoeren. Inmiddels is dat gebeurd. De inschatting was aanvankelijk dat de activiteiten bij de eerder door mij genoemde instituten van het Irakese leger per augustus 2008, over een maand of twee, zouden kunnen worden beëindigd. De training van de gendarmerie zou meer tijd in beslag nemen, zo was de gedachte aanvankelijk. Een van de evaluatieresultaten is echter dat nieuwe factoren een langere inspanning bij die instituten noodzakelijk maken. De heer Poppe maakte daar ook een opmerking over. De Irakese regering heeft het initiatief genomen om de opleiding op de vier Irakese militaire academies te standaardiseren. Ook daar is training voor nodig. Verder bleek dat het middenkader en het hogere kader van de Irakese veiligheidsorganisaties goed is opgeleid maar dat voortgaande mentoring nodig is om de lessen echt te doen beklijven. Ook heeft het joint staff college extra sponsoring nodig om de trainingscapaciteit te verbeteren en voort te zetten. Ik vind het belangrijk dat wij ook na de evaluatie wat extra kunnen leveren. Niets is vervelender, ook voor militaire zelf, dan het afleveren van half werk en te zien dat nog het nodige gebeuren kan. Dat wordt geïdentificeerd en dat is ook hier gebeurd. Om die reden gaan wij die nieuwe activiteiten ook uitvoeren.

De heer Voordewind heeft een vraag gesteld over mogelijke andere trainingsgebieden. Dat is nu niet aan de orde in de artikel 100-brief. De Irakese regering heeft er een aantal geïdentificeerd. Daar is ook behoefte aan. Daarbij is te denken aan training voor aanpalende gebieden zoals het forensisch onderzoek, grensbewaking en zaken zoals leiderschapsontwikkeling. Wij kunnen en willen dat in het geheel van de NAVO op ons nemen, maar dat hoort de Kamer dan natuurlijk nog van ons.

Mevrouw Van Gennip en de heer Van Dam maar ook anderen hebben een vraag gesteld over de veiligheidssituatie. Het is de Kamer niet ontgaan dat de regering volstrekt duidelijk is over de veiligheidsinschatting. Die blijft onverminderd zorgelijk. Er zijn helaas geen echt positieve verhalen te melden in de zin van dat er bijna geen risico meer wordt gelopen. Die zijn er namelijk wel degelijk, niet zozeer door direct vuur als wel door indirect vuur. Daarbij is te denken aan mortieren en de situatie die wij ook wel kennen uit Afghanistan. Wat doen wij eraan? Dat is een belangrijke vervolgvraag. Allereerst wijs ik erop dat de locaties waar het over gaat enkele vierkante kilometers groot is zodat de trefkans bij een enkelvoudige aanslag gering is. Dat is natuurlijk een bescheiden geruststelling en dat realiseer ik mij ook wel, maar het is wel een feit. In militair opzicht is dat belangrijk; dat begrijp ik zelfs. De locaties worden voortdurend fysiek beveiligd. De buitenring van die locaties wordt beveiligd. De woon- en werklocaties bestaan uit stenen gebouwen wat in de meeste gevallen voldoende is om ernstige risico’s af te wenden. Die woon- en werklocaties zijn waar nodig ook nog eens beschermd met zandzakken en aangepaste muren. Vooral de mortieren, de krombaanwapens, blijven evenwel een punt van zorg. Op de meeste plaatsen zijn shelters aanwezig voor kortdurend gebruik; bij onmiddellijke gevaarzetting kan men zich daarin terugtrekken. Helm en schermvesten zijn bij de hand. Ten slotte merk ik op dat het een enkele keer voorkomt dat verplaatsingen noodzakelijk zijn buiten de ring. Dat gebeurt uitsluitend via de militaire bescherming in konvooiverband.

De voorzitter: Ik merk op dat dit een artikel 100-procedure is en dat de Kamerfracties dus in derde termijn kunnen aangeven of zij al dan niet instemmen met het besluit van de regering om de missie te verlengen. In tweede termijn kunnen de leden nadere vragen stellen als zij dat wensen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik heb gevraagd of explicieter kan worden ingegaan op de vraag of de omvang van de missie toereikend is. Het gaat mij om zowel de totale missie als om de Nederlandse bijdrage. Nederland wil een evenredig aandeel leveren, dus als de minister zegt dat het geheel groter moet zijn, dan raakt dat ook de Nederlandse missie.

De heer Poppe (SP): Voorzitter. Uit de beschrijving van de minister van Defensie van de veiligheidsomstandigheden waaronder de zeven mensen hun werk moeten doen, blijkt dat de situatie niet echt veilig is. Er is zelfs een probleem met de mortieren en dat soort van boven naar beneden vallende explosieven. Ik verbaas mij in dit verband over de juichtoon waarop gesproken wordt over het succes van de missie; 9000 mensen zijn getraind. In het rapport dat ik noemde wordt echter gesproken van 25 000 deserteurs in 2007. Ik ken de verhoudingen; in totaal zijn er 650 000 soldaten. De veiligheid neemt niet toe en de mensen moeten nog steeds onder oorlogsomstandigheden hun werk doen en andere soldaten trainen. Ik weet dat de waarheid in tijden van oorlog het eerste slachtoffer is en ik proef uit de woorden van de minister dat de zaken mooier worden voorgesteld dan zij zijn. Wij zijn voor of tegen een missie en het oordeel daarover hangt onder andere af van het doel dat ermee wordt gediend. Laten wij zeggen dat het doel in dit geval goed is; daar is ook een VN-mandaat voor. De effectiviteit is echter ook van belang. Het einddoel moet dan ook zichtbaar zijn, maar dat mis ik hier. Het is ook eigenlijk een missie zonder einde. Er wordt ook niet gezegd wanneer de missie klaar is. Dat is niet per se in 2009 want het kan langer duren. Ik vind dat een zeer risicovolle zaak die je niet moet willen. Ook het opleiden van andere militairen zonder zelf actief deel te nemen aan de strijd heeft te maken met die strijd, want anders hoef je geen mensen op te leiden. Ik vind het veel te rooskleurig en ik vraag het kabinet daarom nogmaals om een reactie op het rapport. Die hoeft niet direct te worden geven, maar wel op een zeker moment. Kan onze regering de cijfers die in dat rapport staan, weerleggen? Dat wil ik wel eens weten.

De voorzitter: Er zijn nog enkele vragen aan de ministers gesteld. Ik zie dat de minister van Defensie deze namens het kabinet beantwoordt.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik vroeg mij al af: waar wil de heer Poppe naartoe? Nu is het mij duidelijk: naar de herhaling van mijn antwoord dat wij het niet nodig vinden om ter onderbouwing van het aan de Kamer voorgelegde besluit voor verlenging een reactie te geven op het ons op dit moment onbekende Amerikaanse rapport. De heer Poppe heeft ons natuurlijk nieuwsgierig gemaakt en wij zullen ernaar kijken, maar het is niet relevant voor deze missie. Ik heb ook niet van de andere leden begrepen dat zij vinden dat wij het besluit onvoldoende hebben onderbouwd. Overigens is de onderbouwing vergelijkbaar met andere brieven over dezelfde missie.

De heer Poppe (SP): Ik vraag ook niet om het te doen in relatie tot de brief en de zaak waarover wij nu spreken, de verlenging van de missie. In het algemeen zou het goed zijn om de succesverhalen te dimmen en een reactie van het kabinet te krijgen op het rapport van de Amerikaanse rekenkamer. Als het kabinet de cijfers daarin niet kan weerleggen, dan zijn die waar.

Minister Van Middelkoop: De heer Poppe kiest zijn eigen taal. Hij spreekt enerzijds over «oorlogsomstandigheden» en anderzijds over «juichtoon». Ik herken mij daar niet in. Het is gewoon werk dat zeven Nederlandse militairen doen in het kader van een missie in totaal bestaat uit 160 man. Mij is op dit moment niet bekend dat dat echt onvoldoende is. Natuurlijk zal Bagdad of Brussel desgevraagd altijd aangeven dat het wat meer mag zijn, maar naar mijn inschatting hoeft dat op dit moment geen hoge prioriteit binnen de NAVO te hebben. Als er overigens al meer NAVO-militairen bij moeten komen, dan betekent dat niet dat er automatisch ook meer Nederlandse militairen naartoe moeten. Dat is een zelfstandige beslissing. Het is echter niet aan de orde.

Er zijn daar allemaal zeer gekwalificeerde militairen actief. Het gaat om opleiding en dan kan er met één militair al heel veel successen worden bereikt. Dat zijn die juichtonen waarover de heer Poppe spreekt, maar ik gebruik die niet. Onze militairen zijn zeer gekwalificeerd voor dit werk, net als de militairen uit een heleboel andere NAVO-landen. Wij doen gewoon ons werk daar: capaciteitsopbouw. Daar zijn wij toevallig vrij goed in en dan boek je ook resultaten. De effectiviteitsvraag is daarbij inderdaad cruciaal. Ik heb zowel in de brief als in mijn antwoord aangegeven dat wij op het punt van de effectiviteit redelijk scoren gegeven de omstandigheden van dat zo getormenteerde land.

De voorzitter: Hiermee komen wij aan de derde termijn van deze artikel 100-procedure. Ik verzoek de woordvoerders om aan te geven of zij namens hun fractie al dan niet kunnen instemmen met de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-trainingsmissie in Irak voor de periode van één jaar.

Mevrouw Van Gennip (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie stemt in met verlenging van de missie met twaalf maanden tot medio augustus 2009. Ik wens de militairen en het thuisfront daarbij succes en sterkte toe.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook de fractie van de ChristenUnie ziet in de behaalde resultaten tot nu toe en in de artikel 100-brief genoeg aanleiding voor en vertrouwen in een verder verloop van de missie. Ook de fractie van de ChristenUnie stemt dus in met verlenging tot augustus 2009 en wenst de militairen van harte succes toe in de missie.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Mijn fractie vindt de Nederlandse bijdrage aan deze missie buitengewoon zinvol. Zij steunt dan ook van harte de verlenging en wenst de betrokken militairen alle goeds toe.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Voor de PVV geldt hetzelfde: succes aan de militairen en steun aan de actie.

De heer Poppe (SP): Voorzitter. Ook mijn fractie wenst de uitgezonden militairen sterkte en lijfsbehoud toe. Ik merk dat ik dat wel moet doen want er tekent zich een meerderheid af voor verlenging. Het zal u echter niet verbazen dat de SP-fractie niet voor verlenging van deze missie is. Deze missie is vooral een ondersteuning van de Amerikaanse politiek; de bondgenoten doen ook een beetje mee, hoewel niet direct in actieve oorlogsvoerende zin.

De voorzitter: Mijnheer Poppe, de derde termijn moet kort zijn.

De heer Poppe (SP): Ja, ik ben klaar. Ik moet alleen nog meedelen dat ook de fractie van GroenLinks tegen verlenging van de missie is.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid kan instemmen met de verlenging van een jaar. Zij wenst uiteraard de militairen veel succes bij hun belangrijke taken en een behouden thuiskomst.

De heer Van Baalen (VVD): Voorzitter. Wie niet instemt met deze bescheiden bijdrage aan stabiliteit in Irak heeft zichzelf en de wereld veel uit te leggen. De VVD-fractie stemt vol overtuiging in met deze missie en wenst de soldaten en hun dierbaren alle goeds toe.

De voorzitter: Ik constateer dat de fracties van D66, de Partij voor de Dieren en de Lijst Verdonk niet aanwezig zijn bij deze artikel 100-procedure. Ook de fractie van GroenLinks is niet aanwezig maar zij heeft via de SP-fractie aangegeven tegen deze missie te zijn, net als de fractie van de SP. De overige fracties verlenen instemming aan de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-trainingsmissie in Irak. Daarmee is er een ruime meerderheid die dit regeringsbesluit steunt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Van Baalen

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Jonker (CDA) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Van Baalen (VVD), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Boekestijn (VVD), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Van Beek (VVD), Ormel (CDA), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Roefs (PvdA), Wolbert (PvdA), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Roemer (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Van der Burg (VVD), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van der Ham (D66), Teeven (VVD), Ouwehand (PvdD), Jonker (CDA), Omtzigt (CDA) en Vendrik (GroenLinks).

Naar boven