Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2019
Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer (brief Commissie Defensie d.d. 21 maart)
informeren wij u hierbij over de besluitvormingsprocedure inzake de mogelijke inzet
van gemengde Nederlands-Duitse eenheden in missies in het buitenland en inzake inzet
in het kader van collectieve zelfverdediging.
Inzet in missies in het buitenland
In de brief over de werking van het toetsingskader van 22 januari 2014 (Kamerstuk
29 521, nr. 226) heeft het kabinet zijn standpunt omtrent de inzet van de krijgsmacht in het buitenland
toegelicht. Besluiten over de samenstelling en de inzet van de Nederlandse krijgsmacht
betreffen altijd een nationale, soevereine afweging.
Bij de inzet van gemengde eenheden in missies in het buitenland geldt voor zowel Nederland
als Duitsland dat elk land het laatste woord heeft over de eigen eenheden. Uiteraard
informeert het kabinet de Tweede Kamer in overeenstemming met artikel 100 van de Grondwet
en het toetsingskader, mochten beide regeringen besluiten tot de inzet van gemengde
eenheden.
Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de samenwerking tussen de Belgische en Nederlandse
strijdkrachten, die op onderdelen eveneens intensief is.
Inzet ten behoeve van collectieve zelfverdediging
Naast inzet in missies in het buitenland, is het ook denkbaar dat gemengde Nederlands-Duitse
eenheden worden ingezet in het kader van collectieve zelfverdediging. Zo kunnen gemengde
eenheden in theorie worden aangeboden aan de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) van de NAVO. Dit is thans niet het geval.
Bij de inzet van gemengde Nederlands-Duitse eenheden in het kader van collectieve
zelfverdediging, wordt het parlement geïnformeerd in lijn met de Kamerbrieven ter
zake van 27 januari 2015 en van 19 oktober 2018 (Kamerstuk 29 521, nrs. 279 en 369).
Inzet in het kader van collectieve zelfverdediging, zoals bedoeld in artikel 97 van
de Grondwet, valt niet onder artikel 100 van de Grondwet. Er bestaat in dat geval
geen verplichting om het parlement voorafgaand aan inzet te informeren, maar indien
mogelijk zal uw Kamer vooraf worden geïnformeerd. Het is echter altijd denkbaar dat
de NAVO op zeer korte termijn moet reageren op een opkomende of manifeste dreiging,
waardoor uw Kamer niet vóór de inzet kan worden geïnformeerd. In dat geval zal uw
Kamer achteraf geïnformeerd worden.
Nederland als betrouwbare partner
Het kabinet onderstreept dat internationale afspraken over de samenstelling van bi-
of multinationale eenheden en over het vervlechten van militaire capaciteiten niet
vrijblijvend zijn. Internationale militaire samenwerking, zowel in NAVO als EU-kader,
berust op onderling vertrouwen. Partners moeten op elkaar kunnen rekenen. Het onttrekken
van eenheden aan een samenwerkingsverband op een moment dat inzet aan de orde is,
heeft immers in de regel (operationele) gevolgen voor de partner.
Het kabinet neemt de reputatie van Nederland als betrouwbare partner daarom nadrukkelijk
mee in de afweging over de mogelijke inzet van gemengde eenheden in missies in het
buitenland. In het geval dat een NAVO-bondgenoot wordt aangevallen, hebben de overige
bondgenoten de verdragsrechtelijke verplichting direct te hulp te komen in het kader
van de collectieve zelfverdediging. Nederland neemt die verplichting zeer serieus.
Nauwere militaire samenwerking in Europa vraagt nadrukkelijk om de betrokkenheid van
nationale parlementen. Het kabinet hecht er dan ook aan het parlement in een zo vroeg
mogelijk stadium bij initiatieven voor verdere samenwerking te betrekken. Daarbij
geldt dat internationale samenwerking kan bijdragen tot instandhouding en versterking
van onze nationale capaciteiten, en zo het handelingsvermogen op veiligheidsgebied
in standhoudt en vergroot. De Duits-Nederlandse defensiesamenwerking is hiervan een
goed voorbeeld.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok